In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 17 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1967, werd beschuldigd van poging tot diefstal in een zorgcentrum. De feiten zijn als volgt: op 11 juli 2018 werd de verdachte aangetroffen in de slaapkamer van het slachtoffer, terwijl deze deelnam aan een activiteit in het zorgcentrum. De verdachte had zich toegang verschaft tot de woning door gebruik te maken van een valse sleutel en was gebukt in de open linnenkast. Het hof oordeelde dat de verdachte misbruik had gemaakt van het vertrouwen dat aan zorgverleners wordt gegeven, en dat er geen aannemelijke verklaring was voor haar aanwezigheid in de slaapkamer van het slachtoffer.
De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het vonnis zou worden vernietigd en dat de verdachte opnieuw zou worden veroordeeld. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte heeft blijk gegeven van een gebrek aan respect voor de persoonlijke levenssfeer van anderen, wat heeft geleid tot de opgelegde straf.
Het hof heeft de verdachte als strafbaar verklaard en de poging tot diefstal gekwalificeerd. De uitspraak benadrukt het belang van veiligheid in de persoonlijke woonomgeving van kwetsbare ouderen en de verantwoordelijkheden van zorgverleners.