ECLI:NL:GHDHA:2020:1133

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
17 juni 2020
Publicatiedatum
1 juli 2020
Zaaknummer
2200489819
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot afpersing door meerdere personen met geweld en bedreiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 17 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1989, werd beschuldigd van poging tot afpersing, waarbij hij samen met een ander het slachtoffer heeft bedreigd en geweld heeft gebruikt om geld af te dwingen. De tenlastelegging omvatte ernstige bedreigingen, waaronder het dreigen met geweld tegen het slachtoffer en diens vriendin. Het hof oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de poging tot afpersing, ondanks dat de uitvoering van het misdrijf niet was voltooid. De verdachte had eerder soortgelijke strafbare feiten gepleegd, wat meegewogen werd in de strafoplegging. Het hof legde een taakstraf op van 100 uren, waarvan 50 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Het hof oordeelde dat de frustratie van de verdachte over het uitblijven van genoegdoening geen strafverlichtende omstandigheid was. De uitspraak benadrukt de ernst van het delict en de inbreuk op de rechtsorde die afpersing met zich meebrengt.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004898-19
Parketnummer: 10-154022-19
Datum uitspraak: 17 juni 2020
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 23 oktober 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op
3 juni 2020.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, waarvan 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 juni 2019 te Ridderkerk tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [aangever] te dwingen tot de afgifte van geld, geheel of ten dele toebehorende aan die [aangever], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders,
  • zich heeft opgedrongen aan die [aangever] en/of
  • die [aangever] meermalen, althans eenmaal op/tegen de nek en/of het hoofd heeft geslagen/gestompt en/of
  • die [aangever] meermalen, althans eenmaal op/tegen de maag, althans op/tegen het lichaam heeft geslagen/gestompt en/of
  • (daarbij) aan die [aangever] (dreigend) de woorden heeft toegevoegd:
“Je zou gaan betalen en anders kom ik je opzoeken” en/of
“Deze klappen zijn nog mild, want je haalt nu de oude kant van mij in mij naar boven, ik wil helemaal niet slaan, maar je doet het zelf, jij gaat nu onder begeleiding van mij naar de pinautomaat en je gaat nu 200 euro pinnen” en/of
“Ik kom morgen terug, na werk en dan bel ik netjes bij je aan en dan moet je de deur openmaken en doe je dat niet dan trap ik je huis in en dan maak ik alles kapot en daarna sla ik jou dood en gooi ik je over de reling heen en ik pak je vriendin erbij want die sla ik ook hartstikke dood” althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren waarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 10 juni 2019 te Ridderkerk tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [aangever] te dwingen tot de afgifte van geld toebehorende aan die [aangever]zich heeft opgedrongen aan die [aangever] en
die [aangever] meermalen tegen het hoofd heeft geslagen en daarbij aan die [aangever] dreigend de woorden heeft toegevoegd:
“Je zou gaan betalen en anders kom ik je opzoeken” en
“Deze klappen zijn nog mild, want je haalt nu de oude kant van mij in mij naar boven, ik wil helemaal niet slaan, maar je doet het zelf, jij gaat nu onder begeleiding van mij naar de pinautomaat en je gaat nu 200 euro pinnen” en
“Ik kom morgen terug, na werk en dan bel ik netjes bij je aan en dan moet je de deur openmaken en doe je dat niet dan trap ik je huis in en dan maak ik alles kapot en daarna sla ik jou dood en gooi ik je over de reling heen en ik pak je vriendin erbij want die sla ik ook hartstikke dood”
in elk gevalwoorden van gelijke (dreigende) aard of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft samen met een ander geprobeerd om het slachtoffer af te persen. Met een dergelijk vermogensmisdrijf wordt ernstig inbreuk gemaakt op niet alleen de persoonlijke veiligheid, maar ook de wilsvrijheid en de bescherming die iemand van de geldende rechtsregels mag verwachten.
Anders dan de advocaat-generaal kent het hof bij de strafmaatbepaling geen betekenis toe aan de gegrondheid van de uit het verleden voortvloeiende aanspraak op schadevergoeding van het slachtoffer, zoals de verdachte die aanspraak heeft ervaren en nog steeds ervaart. Het is immers eigen aan het met de strafbaarstelling van afpersing als maatschappelijk onaanvaardbaar aangemerkte deviante gedrag, dat men op de in die delictsomschrijving aangeduide wijze het recht in eigen hand neemt en daarmee inbreuk maakt op de rechtsorde zoals die in een rechtsstaat behoort te worden nageleefd, ongeacht of men aanspraak heeft op hetgeen van het slachtoffer wordt verlangd. Derhalve is het naar het oordeel van het hof niet als strafverlichtende omstandigheid aan te merken indien de verdachte wat betreft de beweerdelijke aansprakelijkheid van het slachtoffer voor in het verleden door hem geleden schade tegenover het slachtoffer in het gelijk stond.
Om die reden laat het hof bij de strafoplegging in het midden dat het hof ter terechtzitting in hoger beroep goed heeft begrepen hoe frustrerend het uitblijven van genoegdoening voor de verdachte destijds was.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 19 mei 2020, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke en andersoortige strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde zoals hiervoor overwogen heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
50 (vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door mr. L.A. Pit, mr. R.M. Bouritius en mr. A.M. Hol, in bijzijn van de griffier
mr. R. van Eekeres.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 17 juni 2020.
Mr. A.M. Hol is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.