ECLI:NL:GHDHA:2020:1122

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 juli 2020
Publicatiedatum
30 juni 2020
Zaaknummer
200.232.935/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid hoogheemraadschap voor schade ontstaan bij dijkwerkzaamheden? Deskundigenbericht en bewijslastverdeling.

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard voor schade die is ontstaan bij dijkwerkzaamheden. Appellanten, eigenaren van een perceel met een woning, hebben hoger beroep ingesteld tegen eerdere vonnissen van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had in eerdere uitspraken geoordeeld dat het Hoogheemraadschap zich niet onrechtmatig had gedragen en dat de waterkeringswand, die een belangrijke functie vervult voor de stabiliteit van de woning, niet in de oude staat was teruggebracht. De appellanten voerden aan dat de dijkverzwaring en de werkzaamheden aan de waterkeringswand hebben geleid tot verzakkingen en andere schade aan hun woning. Het hof heeft de grieven van de appellanten beoordeeld en geconcludeerd dat de deskundige die door de rechtbank was benoemd, terecht had vastgesteld dat de nieuwe situatie kwalitatief niet onderdoet voor de oude situatie. Het hof heeft de eerdere oordelen van de rechtbank bekrachtigd en de appellanten in de kosten van het geding in hoger beroep veroordeeld. De zaak illustreert de complexe verhouding tussen overheidsinstanties en burgers bij infrastructurele werken en de bewijslast die op de eisende partij rust.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.232.935/01
Zaak-/rolnummer rechtbank : C/10/430939/HA ZA 13-821
arrest van 7 juli 2020
inzake

1.[appellant 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,

2.[appellant 2] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
appellanten,
hierna te noemen: [appellant 1] c.s.,
advocaat: mr. A.M.C. Marius-Van Eeghen te Den Haag,
tegen
Waterschap Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard,
zetelend te Rotterdam,
geïntimeerde,
hierna te noemen: het Hoogheemraadschap,
advocaat: mr. G.J.M. de Jager te Rotterdam.
Het geding
Bij exploot van 30 januari 2018 hebben [appellant 1] c.s. hoger beroep ingesteld tegen de tussenvonnissen van de rechtbank Rotterdam van 10 december 2014 en 16 december 2015 en tegen het eindvonnis van die rechtbank van 1 november 2017, gewezen tussen partijen. Bij memorie van grieven (met producties) hebben [appellant 1] c.s. 48 grieven aangevoerd. Bij memorie van antwoord heeft het Hoogheemraadschap de grieven bestreden. Vervolgens hebben partijen ieder nog een akte genomen. Ten slotte is arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1.1
Afgezien van grief I, waarin [appellant 1] c.s. betogen dat de rechtbank ten onrechte geen melding heeft gemaakt van de afspraken die tussen partijen in 2010 zijn gemaakt over de situatie na de dijkverzwaring, zijn geen grieven gericht tegen de feiten die de rechtbank in haar tussenvonnis van 10 december 2014 onder 2.1 tot en met 2.14 heeft vastgesteld. Het hof zal dus ook van deze feiten uitgaan. Het gaat in deze zaak, voor zover in hoger beroep nog van belang, om het volgende.
1.2
[appellant 1] c.s. zijn eigenaars van een perceel met woonhuis (hierna: de ‘woning’ of het ‘perceel’), gelegen aan de [adres] te [woonplaats 2] . De woning ligt aan de rivierkant (de zuidzijde) van de dijk.
1.3
In 2007 heeft het Hoogheemraadschap besloten dat de [straatnaam] moest worden verzwaard, onder andere op de plaats waar de woning van [appellant 1] c.s. is gelegen. Het daartoe aangenomen plan is met een uitspraak van de Afdeling Bestuursrecht van de Raad van State van 25 februari 2009 onherroepelijk geworden.
1.4
In de periode van maart 2009 tot november 2010 hebben partijen onderhandelingen gevoerd over de toestand van het perceel nadat de dijkverzwaring zou zijn uitgevoerd. Dit overleg heeft erin geresulteerd dat het Hoogheemraadschap zich heeft verplicht om na de dijkverzwaring de situatie in de oude staat terug te brengen. In dat verband zijn ook tekeningen gemaakt (producties 9a tot en met c in eerste aanleg van [appellant 1] c.s.) waarin partijen het te bereiken resultaat hebben vastgelegd.
1.5
De dijkverzwaring is in de periode oktober 2011 tot april 2012 gerealiseerd.
1.6
Op 7 februari 2011 heeft Hanselman Groep in opdracht van het Hoogheemraadschap een bouwtechnische vooropname van de woning uitgevoerd, waarbij ook foto’s zijn gemaakt. Dit rapport (productie 38 bij inleidende dagvaarding) is bij brief van 3 mei 2011 door het Hoogheemraadschap aan [appellant 1] c.s. toegezonden.
1.7
Partijen hebben op 19/25 oktober 2011 een overeenkomst ondertekend inzake de “tijdelijke ingebruikname van percelen ten behoeve van de uitvoering van dijkversterkingswerkzaamheden”. Daarbij verleenden [appellant 1] c.s. aan het Hoogheemraadschap het gebruik van het perceel ten behoeve van de werkzaamheden in het kader van de dijkverzwaring. In art. 2 van deze overeenkomst is bepaald:
“a. Het hoogheemraadschap is bij wijze van tegenprestatie aan de eigenaar (…) een vergoeding ineens verschuldigd van € 2000 (…).
b. De vermelde tegenprestatie is inclusief vergoeding van de op de grond aanwezige beplanting, verharding, berging(en) en/of schuurtje(s) en de kosten van herinrichting na voltooiing van de werkzaamheden.”
1.8
[appellant 1] c.s. zijn van mening dat het Hoogheemraadschap de woning respectievelijk het perceel op een aantal punten niet in de oude staat heeft teruggebracht, zoals was overeengekomen. Zij vorderen in deze procedure, kort gezegd, dat het Hoogheemraadschap wordt veroordeeld de in hun ogen noodzakelijke maatregelen alsnog uit te voeren. De rechtbank heeft, nadat zij een deskundigenbericht had ingewonnen van ir. ing. K.G. Dekker (hierna: ‘de deskundige’), een deel van de vorderingen van [appellant 1] c.s. toegewezen en een ander deel afgewezen. In hoger beroep zijn nog de volgende onderwerpen van belang:
a. de waterkeringswand;
b. ontzanding;
c. trappen;
d. vocht in het onderhuis (kelder).
Hieronder zal per onderwerp worden samengevat waar het geschil betrekking op heeft en wat de rechtbank daarover heeft beslist. Daarna zullen de grieven zoveel mogelijk tezamen en per onderwerp worden behandeld. Het hof laat de stellingen die [appellant 1] c.s. innemen ten aanzien van de verschillende rechters die in eerste aanleg de zaak hebben behandeld verder onbesproken, omdat het hof de zaak binnen de grenzen van de rechtsstrijd in hoger beroep volledig opnieuw behandelt.
a. de waterkeringswand
1.9
Aan de westzijde en de zuidzijde van de woning bevindt zich een waterkeringswand die is opgebouwd uit betonnen platen met een funderingsvoet. De waterkeringswand heeft een waterkerende functie en tevens de functie om de grond onder de terrassen en de woning te stabiliseren en tegen erosie te beschermen. Het geschil heeft betrekking op het gedeelte van de waterkeringswand dat evenwijdig loopt aan de westelijke zijgevel van de woning. Aan deze kant heeft het Hoogheemraadschap de funderingsvoet verwijderd en een steenbestorting en aan de voet van de wand een betonstorting aangebracht. Voorts heeft het Hoogheemraadschap de aan de westelijke zijde van het perceel gelegen uiterwaard afgegraven.
1.1
[appellant 1] c.s. stellen zich op het standpunt dat als gevolg van de dijkverzwaring, meer in het bijzonder het verwijderen van de funderingsvoet en de afgraving van de uiterwaard, de waterkeringswand is verzakt en in de toekomst nog verder dreigt te verzakken. De betonstorting die aan de voet van de wand is aangebracht is onvoldoende om verdere verzakking tegen te gaan. Bovendien is het Hoogheemraadschap verplicht de waterkeringswand in de oude toestand terug te brengen en dat is niet gebeurd, aldus [appellant 1] c.s.
1.11
De rechtbank overwoog (in rov. 2.11 en 2.12 van het eindvonnis) dat niet van een verzakking van meer dan 33 mm blijkt. Dat de metingen waarop de deskundige zijn oordeel baseert computermetingen zijn en niet in aanwezigheid van [appellant 1] c.s. zijn verricht betekent niet dat de deskundige zich daarop niet mocht baseren. De rechtbank stelde vast dat volgens de deskundige het nieuw gestorte beton een positief effect heeft op de stabiliteit van de waterkeringswand omdat dit uitspoeling voorkomt en de wand heeft gestabiliseerd. Dat de reeds vóór de dijkverzwaring aanwezige scheuren in de waterkeringswand zouden zijn verergerd is niet concreet gesteld, en bovendien kan geen causaal verband tussen een dergelijke verergering en de gewijzigde situatie na de dijkverzwaring worden vastgesteld. Dat de oude situatie sterker was dan de huidige situatie hebben [appellant 1] c.s. niet met verifieerbare gegevens onderbouwd. Er is volgens de rechtbank geen aanleiding voor verder onderzoek door een deskundige en er is geen aanleiding af te wijken van de zienswijze van de deskundige dat de nieuwe situatie kwalitatief niet onder doet voor de oude situatie. Ook de zienswijze van de deskundige dat herstel in de oude toestand technisch wel mogelijk is maar niet wordt geadviseerd, heeft de rechtbank overgenomen.
b. ontzanding
1.12
[appellant 1] c.s. voeren aan dat sinds de dijkverzwaring regelmatig – ook afhankelijk van de weersomstandigheden – een grote hoeveelheid zand op de (buiten)trap aan de oostzijde van de woning spoelt. Volgens [appellant 1] c.s. is de reden van de zanduitspoeling onduidelijk en zijn er mogelijk meerdere oorzaken. [appellant 1] c.s. stellen dat de zanduitspoeling nadelig is voor de stabiliteit van de woning en toebehoren en dat zij hinder ondervinden doordat zij het zand steeds moeten opvegen.
1.13
Het Hoogheemraadschap heeft de lijngoot boven aan de dijk gerepareerd. De rechtbank oordeelde echter (in rov. 2.16-2.19 van het eindvonnis) dat de ontzanding hiermee niet was verholpen, dat de ontzanding hinder voor [appellant 1] c.s. oplevert en dat het Hoogheemraadschap de maatregelen moet treffen die de deskundige noodzakelijk acht. In het kort komen deze maatregelen erop neer dat de lijngoot op een adequate manier moet worden uitgevoerd door een opsluitband buiten de erfgrens aan te brengen en door het zandbed in specie te stellen. Hiertoe is het Hoogheemraadschap door de rechtbank veroordeeld.
c. trappen
1.14
Aan de voorkant van de woning bevindt zich een voortuin, die uitkomt op de dijk, waar zich een parkeerstrook bevond. Om het hoogteverschil tussen de voortuin en de dijk te overbruggen was in de oorspronkelijke situatie een stenen trap gemaakt die doorliep in de parkeerstrook tot aan de rijbaan. De aan de oostzijde van het pand aanwezige trap liep eveneens door tot aan de rijbaan. In de nieuwe situatie zijn deze trappen niet meer tot aan de rijbaan doorgetrokken. [appellant 1] c.s. maken aanspraak op herstel in de oude toestand. Zij wijzen erop dat er thans, in tegenstelling tot de oude situatie waarin de trap doorliep tot aan de rijbaan, voor hun woning geparkeerd kan worden, hetgeen de doorgang naar de straat belemmert. Wat betreft de trap aan de oostzijde wijzen [appellant 1] c.s. voorts op het probleem met betrekking tot de ontzanding.
1.15
Het Hoogheemraadschap stelt zich op het standpunt dat het in de gewijzigde situatie niet langer nodig is de beide trappen te laten doorlopen door de parkeerstroken heen tot aan de rijbaan, maar dat volstaan kan worden met (a) het plaatsen van een betonnen traptrede vóór de woning en, aan de oostzijde, de bestaande trap aan te sluiten op de opsluitband, alsmede (b) het plaatsen van twee paaltjes op de parkeerstrook vóór de woning om te voorkomen dat aldaar wordt geparkeerd. De deskundige heeft het standpunt van het Hoogheemraadschap onderschreven. De rechtbank heeft (in rov. 2.24 en 2.25 van het eindvonnis) het advies van de deskundige overgenomen en de vordering van [appellant 1] c.s. tot herstel in de oude toestand afgewezen. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat zij ervan uitgaat dat het Hoogheemraadschap zijn aanbod om de onder (a) en (b) genoemde maatregelen uit te voeren gestand zal doen.
d. vocht in het onderhuis
1.16
[appellant 1] c.s. stellen zich op het standpunt dat in de kelder van de woning een vochtprobleem is ontstaan als gevolg van de dijkverzwaring. Zij hebben de volgende factoren als (mogelijke) oorzaken genoemd: als gevolg van de werkzaamheden ontstane ondergrondse waterstromen, lekkages in de lijngoot en de plaatsing in de dijk van een erosiescherm dat niet gestaffeld maar aaneengesloten is. De deskundige is van mening dat de vochtproblemen in de kelder niet te wijten zijn aan de dijkverzwaring. Daarbij is hij er onder meer van uitgegaan dat het erosiescherm gestaffeld is.
1.17
De rechtbank heeft overwogen dat niet in geschil is dat er reeds vóór de dijkverzwaring vochtproblemen in de kelder waren en dat het er dus om gaat of de dijkverzwaring tot extra vochtoverlast heeft geleid. Volgens de rechtbank moeten [appellant 1] c.s. dit laatste bewijzen maar zijn zij daar niet in geslaagd. Het is niet van belang op welke wijze het erosiescherm is uitgevoerd, nu het dijkverzwaringsplan door de uitspraak van de ABRvS van 25 februari 2009 onherroepelijk is geworden, zodat uitvoering van de dijkverzwaring overeenkomstig dat plan moet worden beschouwd als een rechtmatige overheidsdaad. Voorts nam de rechtbank het oordeel van de deskundige over dat er geen aantoonbaar verband bestaat tussen de lijngoot en de extra vochtproblemen in de kelder. De met het vochtprobleem samenhangende vorderingen heeft de rechtbank afgewezen (eindvonnis, rov. 2.30-2.33).
De grieven
2. grieven I en II
2.1
In grief I klagen [appellant 1] c.s. dat de rechtbank bij de feiten geen melding heeft gemaakt van de afspraken die tussen partijen in 2010 zijn gemaakt over de situatie na de dijkverzwaring. De rechtbank heeft echter met de bedoelde afspraken wel degelijk rekening gehouden. Bovendien zijn de afspraken hiervoor (onder 1.4) alsnog genoemd. De grief faalt.
2.2
Met grief II komen [appellant 1] c.s. op tegen het oordeel van de rechtbank (in rov. 2.1 van het eindvonnis) dat de vleugelmuren op kosten van het Hoogheemraadschap moeten worden hersteld, tenzij dit onevenredige schade voor het Hoogheemraadschap meebrengt. [appellant 1] c.s. maken bezwaar tegen dit laatste voorbehoud. De grief is echter aangevoerd onder de voorwaarde dat het Hoogheemraadschap de vleugelmuren niet overeenkomstig productie III herstelt in de oude toestand. In de memorie van antwoord heeft het Hoogheemraadschap gesteld dat het de vleugelmuren aldus zal herstellen en dat het geen beroep zal doen op het voorbehoud ten aanzien van de onevenredigheid van de daarmee gemoeide kosten. Dit betekent dat het hof aan de behandeling van deze grief niet toekomt, aangezien de hiervoor genoemde voorwaarde niet is vervuld.
3. Grieven ten aanzien van de waterkeringswand
3.1
Met de grieven III tot en met XXVII komen [appellant 1] c.s. op tegen het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de waterkeringswand. Zij maken er in de eerste plaats bezwaar tegen dat de rechtbank belang heeft gehecht aan het oordeel van de deskundige dat de nieuwe situatie kwalitatief niet onder doet voor de oude situatie (in o.m. rov. 2.6 van het eindvonnis en rov. 4.10 van het tussenvonnis van 10 december 2014). Volgens [appellant 1] c.s. is niet overeengekomen dat de situatie na de dijkverzwaring kwalitatief niet zal onderdoen voor de oude situatie, maar dat de waterkeringswand in de oude situatie zou worden teruggebracht. Dit laatste is volgens [appellant 1] c.s. niet gebeurd, terwijl dit vanuit technisch opzicht wel mogelijk is. Dit betoog kan niet slagen. De tussen partijen gemaakte afspraken waarop [appellant 1] c.s. doelen moeten met inachtneming van de eisen van redelijkheid en billijkheid worden uitgevoerd. [appellant 1] c.s. hebben er naar redelijkheid en billijkheid geen aanspraak op dat het Hoogheemraadschap méér doet dan een kwalitatief gelijkwaardige situatie tot stand brengen. [appellant 1] c.s. hebben ook niet duidelijk gemaakt welk belang zij hebben bij het terugbrengen van (exact) dezelfde situatie. Grief IV faalt op grond hiervan.
3.2
Het betoog van [appellant 1] c.s. komt er voor het overige in wezen op neer dat de nieuwe situatie niet kwalitatief gelijkwaardig is aan de oude situatie. Zij herhalen in dat verband de argumenten die zij in eerste aanleg ook al naar voren hadden gebracht, waarbij zij ook verwijzen naar de mening van de door hen ingeschakelde partijdeskundige Geomet. [appellant 1] c.s. verliezen evenwel uit het oog dat de rechtbank naar aanleiding van deze argumenten en de opvatting van Geomet, een onafhankelijke deskundige heeft benoemd om de rechtbank over deze punten voor te lichten. [appellant 1] c.s. hebben in hoger beroep geen nieuw deskundigenrapport overgelegd en het hof ziet dan ook geen aanleiding af te wijken van het oordeel van de rechtbankdeskundige over de waterkeringswand. Voor zover [appellant 1] c.s. tegen het oordeel van de deskundige en/of de rechtbank concrete kritiekpunten naar voren brengen overweegt het hof daarover het volgende.
3.3
In grief III betogen [appellant 1] c.s. dat de met 80 cm afgegraven uiterwaard niet in de oude staat is teruggebracht en dat daardoor de ondersteunende functie van de uiterwaard voor de waterkeringswand verloren is gegaan. Deze grief stuit reeds af op het oordeel van de deskundige, overgenomen door de rechtbank, dat deze afgraving, gezien de nieuw aangebrachte bestorting, geen verdere gevolgen heeft voor het perceel (deskundigenbericht p. 20). Bij een verdergaande maatregel bestaat dan ook geen belang.
3.4
Grief V heeft geen zelfstandige betekenis. In grief VI en VII bestrijden [appellant 1] c.s. de beslissing van de rechtbank om terug te komen op haar eerdere overweging dat de bewijslast in dit geding op het Hoogheemraadschap rust, door die bewijslast alsnog op [appellant 1] c.s. te leggen. Het stond de rechtbank niet vrij op dit oordeel terug te komen en ook overigens is het onjuist dat de bewijslast op [appellant 1] c.s. zou rusten, aldus [appellant 1] c.s. Ook deze grief faalt. Wat er ook zij van de vraag of de rechtbank op haar eerdere beslissing mocht terugkomen, haar oordeel dat op [appellant 1] c.s. als eisers in dit geding de bewijslast rust van hun stelling dat het Hoogheemraadschap haar afspraken met [appellant 1] c.s. niet is nagekomen dan wel onrechtmatig jegens [appellant 1] c.s. heeft gehandeld, is juist. In de omstandigheden die [appellant 1] c.s. noemen is geen reden te vinden die bewijslast te verzachten of om te keren, reeds nu niet kan worden aangenomen dat [appellant 1] c.s. door het handelen van het Hoogheemraadschap op enige wijze in hun bewijspositie zijn aangetast.
3.5
Grief VIII heeft een inleidend en algemeen karakter. Met grief IX en X betogen [appellant 1] c.s. dat, anders dan de rechtbank volgens hen heeft overwogen, de waterkeringswand vóór de dijkverzwaring niet of nauwelijks verzakt was. Volgens [appellant 1] c.s. en hun deskundige Geomet is de situatie van de waterkeringswand in dat opzicht na de werkzaamheden aanzienlijk verergerd. [appellant 1] c.s. gaan uit van een onjuiste lezing van het deskundigenbericht. De deskundige heeft zijn conclusie, dat de nieuwe situatie kwalitatief niet onderdoet voor de oude situatie, niet gebaseerd op de constatering dat de waterkeringswand vóór de dijkverzwaring al verzakt was. Hij heeft slechts geconstateerd dat in de periode nadat de funderingsvoet van de wand was gesloopt en voordat herstel met een betonstorting had plaatsgevonden, de kans heeft bestaan op enige verzakking en uitspoeling, maar dat deze verzakking niet meer dan 33 mm heeft bedragen, dat hij ten opzichte van de oude situatie geen extra scheurvorming en/of extra uitspoeling van zand van achter de keringswand kon vaststellen en dat door de aangebrachte betonaanvulling de situatie is gestabiliseerd (deskundigenbericht p. 19). Voor zijn oordeel dat de scheidingswand in de nieuwe situatie wat betreft stabiliteit niet onderdoet voor de oude situatie, is dus niet relevant zijn constatering elders dat in de oude situatie reeds enige zetting (verschillen in hoogte en horizontale posities tussen de delen van de waterkeringswand) en scheurvorming was opgetreden. Het is ook overigens zonder meer duidelijk dat de deskundige de stabiliteit van de wand in de nieuwe situatie heeft beoordeeld en dat zijn oordeel is dat deze ook thans nog voldoende stabiel is om zijn functie (volgens de deskundige: een waterkerende functie en de functie om de grond onder de terrassen en de woning te stabiliseren en tegen erosie te beschermen) naar behoren te vervullen. Voor zover de rechtbank in rov. 2.10 van haar eindvonnis wel gewicht heeft toegekend aan de vóór de werkzaamheden bestaande verzakkingen en die overweging haar uiteindelijke oordeel draagt, neemt het hof deze niet over. Dat baat [appellant 1] c.s. echter niet, nu het hof het oordeel van de deskundige dat de scheidingswand in de nieuwe situatie wat betreft stabiliteit niet onderdoet voor de oude situatie, overneemt.
3.6
In grief XI voeren [appellant 1] c.s. aan dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan de betekenis van de uiterwaarde voor de stabiliteit van de waterkeringswand. Onder verwijzing naar de opinie van Geomet bestrijden [appellant 1] c.s. het oordeel van de deskundige op dit punt. De deskundige heeft ten aanzien van de afgraving van de uiterwaard opgemerkt (p. 20):
“Het tot maximaal 80 cm diepte afgraven van dit dijkperceel (westelijk van de woning [adres] ) en het aanbrengen van de bestorting heeft, gezien de geringe diepte van 80 cm en de nieuw aangebrachte bestorting, geen verdere gevolgen voor het perceel.”
De rechtbank, die deze overweging heeft geciteerd in rov. 2.7 van het eindvonnis, heeft het oordeel van de deskundige in dit opzicht kennelijk overgenomen. Hoe dit ook zij, het hof ziet in hetgeen [appellant 1] c.s. hebben aangevoerd geen aanleiding van het oordeel van de deskundige af te wijken. Concrete punten van kritiek worden door hen immers niet aangevoerd en zij leggen ook geen nader deskundigenrapport over. Hun stelling dat het Hoogheemraadschap geen vergunning zou hebben gekregen of onbehoorlijk jegens [appellant 1] c.s. zou hebben gehandeld door geen overleg te voeren voorafgaande aan het afgraven van de uiterwaard, heeft voor de stabiliteit van het perceel geen relevantie. De grief faalt.
3.7
Met grief XII betogen [appellant 1] c.s. dat de rechtbank voorbij is gegaan aan de betekenis van het afhakken van de funderingsvoet van de waterkeringswand. De grief stuit af op het oordeel van de deskundige, dat de verzakking van (maximaal) 33 mm en het afhakken van de funderingsvoet geen ongunstige invloed heeft op de stabiliteit van de waterkeringswand, gezien de aanvullende maatregelen die het Hoogheemraadschap heeft getroffen. Anders dan door een algemene verwijzing naar de opinie van Geomet hebben [appellant 1] c.s. ook geen concrete punten van kritiek op het oordeel van de deskundige naar voren gebracht. De grief faalt.
3.8
In de grieven XIII en XIV betogen [appellant 1] c.s. dat de werkelijke omvang van de verzakking niet bekend is maar dat de meetgegevens waar de rechtbank van is uitgegaan niet juist zijn. Dit zou het deskundigenbericht onjuist maken, aldus [appellant 1] c.s. Deze grieven falen. Zoals hiervoor is overwogen berust het oordeel van de deskundige, welk oordeel het hof overneemt, dat de scheidingswand in de nieuwe situatie wat betreft stabiliteit niet onderdoet voor de oude situatie, niet op zijn inschatting dat er een verzakking van maximaal 33 mm heeft plaatsgevonden, maar op zijn deskundig oordeel dat de situatie van de waterkeringswand zoals hij deze aantrof, voldoende stabiel is voor de functie van deze wand. In zoverre is dan ook niet van belang hoeveel de waterkeringswand is verzakt ten opzichte van de oorspronkelijke situatie. Daar komt bij dat [appellant 1] c.s. ook niet stellen hoe groot de verzakking in hun opvatting is; zij stellen slechts dat de werkelijke omvang van de verzakking niet bekend is en dat daarover een nader deskundigenbericht moet worden ingewonnen. Het hof zal echter geen nieuw deskundigenbericht gelasten, enerzijds omdat de mate van de verzakking niet relevant is voor het eindoordeel over de stabiliteit van de waterkeringswand, en anderzijds omdat onduidelijk is hoe de oorspronkelijke toestand kan worden vastgesteld, nu (althans volgens [appellant 1] c.s.) geen betrouwbare nulmeting is uitgevoerd. De grieven falen.
3.9
In grief XV betogen [appellant 1] c.s. dat het Hoogheemraadschap ten onrechte heeft nagelaten door middel van metingen een vooropname van de waterkeringswand te doen. De hoogteverschillen zouden ook cruciaal zijn voor eventuele verdere verzakkingen van de waterkeringswand respectievelijk het pand. Deze grief faalt omdat, zoals hiervoor is overwogen, voor het oordeel van de deskundige en het hof niet relevant is hoeveel de waterkeringswand is verzakt ten opzichte van de oorspronkelijke situatie. Van doorslaggevend belang is dat uit het deskundigenbericht blijkt dat de huidige situatie stabiel is. Waarom de exacte mate van verzakking in het verleden relevant zou kunnen zijn voor verdere verzakkingen in de toekomst is door [appellant 1] c.s. niet beargumenteerd. Ook deze grief kan niet slagen. De grieven XVI en XVII hebben eveneens betrekking op de (mate van) verzakking van de waterkeringswand en falen om dezelfde reden.
3.1
In grief XVIII voeren [appellant 1] c.s. aan dat beoordeling van de scheuren in de waterkeringswand in de oude situatie bemoeilijkt is doordat het Hoogheemraadschap zonder overleg aanstorting met stenen en klei heeft uitgevoerd zodat niet meer te zien valt hoe het nu zit met scheurvorming aan de onderkant van de waterkeringswand. Dit is volgens [appellant 1] c.s. volledig voor rekening en risico van het Hoogheemraadschap, die aldus bewust de bewijspositie van [appellant 1] c.s. zou hebben beperkt. Dat het Hoogheemraadschap bewust de bewijspositie van [appellant 1] c.s. zou hebben beperkt is echter niet voldoende onderbouwd. Ook is onduidelijk wat er in de opvatting van [appellant 1] c.s. precies voor rekening en risico van het Hoogheemraadschap zou moeten komen. Bovendien is niet komen vast te staan dat als gevolg van de werkzaamheden aan de dijk de waterkeringswand ergere scheurvorming heeft opgelopen, laat staan scheurvorming die ondanks de door het Hoogheemraadschap getroffen maatregelen een nadelige invloed heeft op de stabiliteit van de wand. De grief slaagt niet.
3.11
Grief XIX tot en met XXIII bouwen voort op, of herhalen, eerdere grieven en moeten het lot daarvan delen. Het hof ziet in hetgeen [appellant 1] c.s. in hoger beroep hebben aangevoerd geen aanleiding een nieuw deskundigenbericht te gelasten, alleen al omdat het hof niet is gebleken dat het deskundigenbericht van de deskundige op cruciale punten onjuist of onvolledig is.
3.12
Met grief XXIV keren [appellant 1] c.s. zich tegen het oordeel van de rechtbank (in rov. 2.12 van het eindvonnis) dat zij de zienswijze van de deskundige dat de nieuwe situatie kwalitatief niet afdoet (het hof leest: onderdoet) voor de nieuwe (het hof leest: oude) situatie overneemt. Afgezien van stellingen die hiervoor al zijn behandeld, is het kernargument van deze grief dat de deskundige zou zijn uitgegaan van een verkeerde funderingsdruklijn, hetgeen zou blijken uit het advies van Geomet van 27 februari 2017. Geomet heeft in dat rapport (productie 80 van [appellant 1] c.s.) een andere funderingsdruklijn getrokken (p. 3), zodanig dat een deel van het afgegraven gebied daarbinnen valt, hetgeen bij de druklijn van de deskundige niet het geval was. De deskundige heeft opgemerkt dat de waterkeringswand en de graafwerkzaamheden ver buiten de funderingsdruklijn (zoals aangegeven op figuur 1 van het deskundigenbericht) liggen, zodat de verzakking van de waterkeringswand geen consequenties heeft, of kan hebben, voor de stabiliteit van het pand (p. 22).
3.14
Ook in dit geval gaat het dus om een verschil van inzicht tussen de partijdeskundige en de rechtbankdeskundige over de situering van de druklijn. In die omstandigheden heeft de rechtbank terecht gekozen voor de opvatting van de door haar benoemde, onafhankelijke deskundige. [appellant 1] c.s. hebben in hoger beroep ook geen gegevens of een (nader) deskundigenrapport overgelegd waarmee het gelijk van Geomet wordt bevestigd. Daar komt bij dat Geomet wel stelt dat het afgraven van de grond en het afhakken van de teen van de waterkeringswand hebben geleid tot een vermindering van de draagkracht en de veiligheid, maar dat zij geen aandacht besteedt aan de maatregelen die het Hoogheemraadschap heeft genomen om de stabiliteit van de wand te verhogen (het aanbrengen van steenbestorting en aan de voet van de wand een betonstorting). Geomet dan wel [appellant 1] c.s. hebben aldus niet beargumenteerd waarom de huidige situatie wel zou onderdoen voor de oude situatie. De grief faalt.
3.15
In de grieven XXV tot en met XXVII gaan [appellant 1] c.s. uitgebreid in op mogelijke alternatieven voor herstel van de waterkeringswand, waaronder herstel in de oude toestand. De in deze grieven besloten liggende klachten kunnen onbesproken blijven, omdat het er in dit geding slechts om gaat of de huidige, door het Hoogheemraadschap tot stand gebrachte toestand voldoende stabiel is. Dat is, zoals hiervoor is overwogen, het geval. [appellant 1] c.s. hebben dan ook geen rechtens te respecteren belang bij alternatieve maatregelen, zoals herstel in de oude toestand, en [appellant 1] c.s. hebben dat belang ook niet voldoende gemotiveerd gesteld. Ook deze grieven falen.
4. Grieven ten aanzien van de ontzanding
4.1
De grieven met betrekking tot de ontzanding (grieven XXVIII tot en met XXXII) hebben een voorwaardelijk karakter, in die zin dat zij worden ingetrokken indien:
( a) het Hoogheemraadschap alle adequate maatregelen neemt opdat er bij de trap aan de oostzijde van het pand geen uitspoeling van zand meer is; en
( b) dit in elk geval vóór 1 augustus 2018 zal zijn gebeurd.
Het hof leidt uit de processtukken af dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt over de vraag welke maatregelen als adequaat moeten worden beschouwd, zodat de grieven over de ontzanding niet zijn ingetrokken.
4.2
Grief XXVIII heeft een inleidend karakter. In grief XXIX en XXX betogen [appellant 1] c.s. dat duidelijk is waardoor de ontzanding niet wordt veroorzaakt, maar dat niet duidelijk is waardoor deze wel wordt veroorzaakt. Het is volgens [appellant 1] c.s. noodzakelijk dat dit alsnog wordt onderzocht. Voor een nader onderzoek (kennelijk: door een door het hof te benoemen deskundige) zou echter alleen plaats zijn indien [appellant 1] c.s. voldoende onderbouwd aanvoeren wat de oorzaak van de ontzanding is, waarom deze aan het Hoogheemraadschap moet worden toegerekend en waarom deze een gevaar oplevert voor de fundering van het pand. Nu [appellant 1] c.s. dat niet doen maar ermee volstaan te stellen dat de oorzaak van de ontzanding onbekend is, respectievelijk dat “Er [..] geen andere oorzaak aan te wijzen [is] dan dat de oorzaak verband houdt met de dijkverzwaring”, gaat het hof aan deze stellingen als zijnde te vaag voorbij. Beide grieven falen.
4.3
Wat hiervoor onder 4.2 is overwogen geldt ook voor de grieven XXXI en XXXII. Ook daarin worden geen concrete oorzaken genoemd van de ontzanding. [appellant 1] c.s. volstaan ermee te stellen dat het door het Hoogheemraadschap in de dijk geplaatste erosiescherm, anders dan de deskundige heeft aangenomen, niet gestaffeld is, zodat dit leidt tot blokkering van waterstromen en de mogelijkheid dat water wordt afgevoerd in de polder in de richting van [woonplaats 2] . Hoe dit tot de gestelde ontzanding kan leiden werken zij evenwel niet uit. In grief XXXI betogen [appellant 1] c.s. voorts dat, anders dan de rechtbank heeft aangenomen, in de oude situatie reeds enigszins zand uitspoelde op de trap aan de oostzijde van het pand. Wat hier echter ook van zij, deze overweging is niet dragend voor het oordeel van de rechtbank. Ook deze grieven hebben geen succes.
5. Grieven ten aanzien van de trappen
5.1
De grieven XXXIII tot en met XXXV hebben betrekking op de trappen. Volgens [appellant 1] c.s. is tussen partijen overeengekomen dat de trappen zouden doorlopen in de parkeerstrook tot aan de rijbaan. Het feit dat de [straatnaam] 20 centimeter minder hoog is dan voorheen doet hier volgens hen niet aan af.
5.2
De grieven falen. Zoals [appellant 1] c.s. ook onderkennen (randnummer 291 memorie van grieven) is het doel van de gemaakte afspraak om de bereikbaarheid van het woonhuis vanaf de rijbaan te garanderen. Die bereikbaarheid kan volgens de deskundige worden gegarandeerd door twee paaltjes voor de woning van [appellant 1] c.s. te plaatsen die verhinderen dat daar wordt geparkeerd. Nu [appellant 1] c.s. ook erkennen dat die bereikbaarheid door het plaatsen van twee paaltjes wordt gegarandeerd (randnummer 293 memorie van grieven) hebben zij geen belang bij een andere uitvoering van de overeenkomst. Wat [appellant 1] c.s. bedoelen met hun stelling dat de trappen moeten doorlopen tot aan de rijbaan “in verband met deugdelijke bereikbaarheid van auto’s die niet beslist op de parkeerstrook staan” (randnummer 300 memorie van grieven) is het hof niet duidelijk.
6. Grieven ten aanzien van de vochtproblemen
6.1
Grief XXXVI heeft een inleidend karakter en valt in algemene zin het oordeel van de rechtbank aan dat het Hoogheemraadschap niet aansprakelijk is voor de gestelde vochtschade in de kelder. Die grief is onvoldoende specifiek om te kunnen slagen. Datzelfde geldt voor grief XXXVII waarin [appellant 1] c.s. aanvoeren dat de rechtbank passages uit het deskundigenbericht heeft geciteerd zonder daarop in te gaan. Zoals hierboven al is overwogen stond het de rechtbank vrij om zich aan te sluiten bij het oordeel van de door haar benoemde deskundige. Er bestaat voor de rechter geen verplichting om alle opmerkingen van een partij over een deskundigenbericht te bespreken, ook niet als daaruit blijkt dat die partij het oneens is met de deskundige.
6.2
Met grief XXXVIII voeren [appellant 1] c.s. aan dat het vochtprobleem in de kelder sinds de dijkverzwaring is verergerd. Zij stellen dat daarvoor geen andere oorzaken dan de dijkverzwaring zijn aan te wijzen, zodat moet worden geconcludeerd dat de toename van het vocht door de dijkverzwaring moet zijn ontstaan. In het licht van de duidelijke conclusie van de deskundige dat de vochtproblemen niet door de werkzaamheden aan de dijk zijn ontstaan is dat een onvoldoende onderbouwing van het standpunt van [appellant 1] c.s. Nu zij stellen dat het Hoogheemraadschap onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld, dienen zij feiten en omstandigheden te stellen en te onderbouwen waaruit volgt dat door het gestelde onrechtmatig handelen vochtoverlast is ontstaan of toegenomen. In de enkele stelling dat er geen andere oorzaak is aan te wijzen ziet het hof geen aanleiding om in deze bodemprocedure, waarin al een deskundige is benoemd geweest en waarin [appellant 1] c.s. zelf in hoger beroep geen nieuw deskundigenrapport in het geding hebben gebracht, een (nieuwe) deskundige te benoemen.
6.3
Daar komt bij dat [appellant 1] c.s. niet met een grief zijn opgekomen tegen het oordeel van de rechtbank (in rov. 2.30 van het eindvonnis) dat de uitvoering van de dijkverzwaringswerkzaamheden conform het dijkverzwaringsplan als rechtmatig moet worden beschouwd.
6.4
Met grief XXXIX komen [appellant 1] c.s. op tegen het oordeel van de rechtbank (in rov. 2.28 van het eindvonnis) dat op hen de bewijslast rust van de stelling dat de dijkverzwaringswerkzaamheden de oorzaak van het vochtprobleem zijn. De grief faalt omdat dit oordeel van de rechtbank, zoals hiervoor achter 6.2 ook al is geoordeeld, juist is. [appellant 1] c.s. beroepen zich immers op het rechtsgevolg van hun stelling dat de dijkverzwaringswerkzaamheden onrechtmatig waren en dat daardoor schade in de vorm van vochtoverlast is ontstaan. Voor een omkering van de bewijslast is geen aanleiding; [appellant 1] c.s. zijn op geen enkele wijze door het Hoogheemraadschap in hun bewijspositie belemmerd. Voor zover [appellant 1] c.s. het oog hebben op een verzachting van de bewijslast, bijvoorbeeld door het hanteren van een vermoeden van het bestaan van een causaal verband, is daarvoor ook geen aanleiding nu uit het deskundigenrapport juist volgt dat er geen causaal verband bestaat tussen de werkzaamheden en de vochtoverlast en in dat rapport bovendien andere oorzaken voor de vochtoverlast in de kelder worden benoemd.
6.5
Grief XL snijdt gedeeltelijk dezelfde onderwerpen aan als grief XXXIX en deelt in zoverre het lot daarvan. Voor het overige houdt de grief feitelijk niet méér in dan dat [appellant 1] c.s. het niet eens zijn met de deskundige. Dat is voor het hof – en dat behoefde het voor de rechtbank ook niet te zijn – geen reden om de deskundige niet te volgen in zijn conclusies. Het is immers aan de deskundige om op basis van zijn kennis en ervaring een oordeel te geven over – in dit geval – bepaalde technische aspecten waarover de rechter onvoldoende kennis heeft. De enkele stelling van een partij dat het oordeel niet juist is, noopt niet tot afwijking van dat oordeel. Zoals hierboven reeds is opgemerkt, hebben [appellant 1] c.s. in hoger beroep ook niet een nieuw rapport van een deskundige overgelegd dat enige onderbouwing voor hun stellingen biedt. De grief faalt reeds daarom.
6.6
Met grief XLI komen [appellant 1] c.s. op tegen de stelling dat het erosiescherm gestaffeld is uitgevoerd en met grief XLII komen zij op tegen het oordeel van de rechtbank dat de uitvoering van het erosiescherm niet jegens [appellant 1] c.s. onrechtmatig is (in rov. 2.30 van het eindvonnis). Het Hoogheemraadschap heeft gemotiveerd weersproken dat het erosiescherm niet gestaffeld is uitgevoerd en heeft in dat verband verwezen naar het rapport van Arcadis waarop de deskundige ook zijn conclusie heeft gebaseerd. Het hof kan in die omstandigheden niet vaststellen wie het gelijk aan zijn zijde heeft. Het hof kan echter in het midden laten of het erosiescherm al dan niet gestaffeld is uitgevoerd. Waar het immers om gaat is of door een onrechtmatige uitvoering van de dijkverzwaringswerkzaamheden aan [appellant 1] c.s. schade is toegebracht. Ook als moet worden aangenomen dat de deskundige van een onjuist uitgangspunt is uitgegaan betekent dat niet zonder meer dat er dus onrechtmatig is gehandeld en dat er door dit onrechtmatig handelen schade is ontstaan. De stelplicht en de bewijslast van een en ander rusten onverminderd op [appellant 1] c.s., maar zij volstaan met de niet onderbouwde stelling dat de antwoorden van de deskundigen op dit punt onjuist zijn omdat hij van een onjuist uitgangspunt ten aanzien van het erosiescherm is uitgegaan. Het een volgt evenwel niet zonder meer uit het ander, terwijl een onjuiste beantwoording van een vraag door de deskundige niet meebrengt dat het Hoogheemraadschap (dus) onrechtmatig heeft gehandeld.
6.7
In hun conclusie na deskundigenbericht in eerste aanleg hebben [appellant 1] c.s. zich op het standpunt gesteld (randnummer 28) dat, “als gevolg van het feit dat het erosiescherm noodzakelijkerwijs uit een stuk bestaat, water- en vochtstromen aan de zuidzijde ervan de tuin en het erf van het pand van [appellant 1] inlopen en zich aan de noordzijde ervan richting de polder/ [woonplaats 2] verplaatsen”. Zij verbinden daaraan de conclusie dat “dat gevolgen heeft voor het vocht” en dat het geïndiceerd is een en ander alsnog deugdelijk te onderzoeken.
6.8
Het Hoogheemraadschap heeft de gestelde gevolgen weersproken en [appellant 1] c.s. hebben hun stellingen dienaangaande niet nader onderbouwd. Ook de door [appellant 1] c.s. ingeschakelde deskundige Geomet heeft dat kennelijk niet onderzocht. In het memo van 23 maart 2017 (productie 13 bij memorie van grieven) is niet ingegaan op de feitelijke en daadwerkelijke gevolgen van het gestelde ontbreken van een gestaffelde uitvoering, maar zijn slechts de theoretische mogelijkheden geschetst. In het bijzonder is niet onderzocht of die wijze van uitvoering daadwerkelijk de oorzaak is van de gestelde vochtproblemen. Ook uit productie 76 waarnaar [appellant 1] c.s. verwijzen, is dat niet af te leiden. Nu [appellant 1] c.s. verder met zoveel woorden aangeven dat zij zich niet op het standpunt stellen dat de uitvoering van het erosiescherm onrechtmatig is (randnummer 364 memorie van grieven) acht het hof de stelling niet van een voldoende onderbouwing voorzien. De grieven falen daarom. Grief XLIII bouwt op deze grieven voort en faalt dus ook. Het enkele gegeven dat niet duidelijk is “hoe het zit met ondergrondse waterstromen” is – zelfs als dit juist is – geen reden om een nieuwe deskundige te benoemen.
6.9
Grief XLIV komt op tegen het oordeel (in rov. 2.32 van het eindvonnis) dat het rapport van de deskundige geen steun biedt voor de door [appellant 1] c.s. gestelde samenhang tussen de (lekke) lijngoot en de extra vochtproblemen in de kelder. Dat oordeel van de rechtbank is gebaseerd op het antwoord van de deskundige op vraag b (pagina 25/26 deskundigenrapport), dat zonder voorbehoud luidt dat de door [appellant 1] c.s. gestelde samenhang er niet is. De verwijzing door [appellant 1] c.s. naar het antwoord van de deskundige over de uitspoeling van zand betreft een ander onderwerp. [appellant 1] c.s. leggen niet uit hoe dat antwoord het antwoord b over de samenhang tussen de (lekke) lijngoot en de vochtoverlast in de kelder, onjuist maakt. De grief faalt daarom.
6.1
Met grief XLV voeren [appellant 1] c.s. aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen (eveneens in rov. 2.32) dat [appellant 1] niet kan volstaan met de stelling dat niet valt uit te sluiten dat de lijngoot nog steeds lekt en dat hij daarvoor meer concrete aanwijzingen moet stellen. Uit de toelichting op de grief is niet af te leiden waarom dit oordeel van de rechtbank onjuist is. De grief faalt reeds om die reden.
7. Overige grieven
7.1
Grief XLVI heeft betrekking op de door de rechtbank toegewezen kosten van Geomet (rov. 2.48 van het eindvonnis). Het hof stelt vast dat de grief zich niet richt tegen hetgeen de rechtbank in rov. 2.46 en 2.47 over de daar bedoelde kosten van Geomet heeft overwogen. [appellant 1] c.s. hebben niet weersproken dat de rapportage van Geomet die in rov. 2.48 aan de orde is, slechts ten dele betrekking heeft op onderwerpen ten aanzien waarvan het Hoogheemraadschap in het ongelijk is gesteld. Nu het hof de inhoudelijke oordelen van de rechtbank – voor zover door de grieven aangevallen – hierboven heeft onderschreven, geldt ook in hoger beroep dat de rapportage van Geomet in zoverre slechts ten dele relevant was. De rechtbank is daarom op goede gronden tot de conclusie gekomen dat de kosten slechts gedeeltelijk door het Hoogheemraadschap behoefden te worden gedragen.
7.2
[appellant 1] c.s. voeren in randnummer 96 van de memorie van grieven aan dat de kosten van landmetingsbureau Boon moesten worden vergoed aangezien met zijn advies is komen vast te staan “dat de meetgegevens namens HHR echt niet deugden.” Zoals hierboven met betrekking tot de keerwand is overwogen, zijn die metingen niet doorslaggevend voor de toewijsbaarheid van de vordering. Die kosten zijn al daarom in rov. 2.45 van het eindvonnis terecht niet toegekend.
7.3
Grief XLVII heeft betrekking op de kosten van de deskundige. Het hof onderschrijft het oordeel van de rechtbank in rov. 2.56 van het eindvonnis en maakt dat tot het zijne, zodat de grief faalt.
7.4
Het hof onderschrijft ook het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de proceskosten in rov. 2.57 van het eindvonnis. Partijen zijn door de rechtbank daadwerkelijk over en weer in het ongelijk gesteld, zodat een compensatie van de kosten in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt, passend was. Grief XLVIII stuit daarop af.
8. Afronding
8.1
Alle grieven falen, zodat de bestreden vonnissen moeten worden bekrachtigd. Een bewijsaanbod dat voldoet aan de daaraan in hoger beroep te stellen eisen ontbreekt. [appellant 1] c.s. hebben te gelden als de in hoger beroep in het ongelijk gestelde partij en moeten om die reden worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.
Beslissing
Het hof:
  • bekrachtigt de tussen partijen gewezen vonnissen van de rechtbank Rotterdam van 10 december 2014, 16 december 2015 en 1 november 2017;
  • veroordeelt [appellant 1] c.s. in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van het Hoogheemraadschap tot op heden begroot op € 726,- aan verschotten en € 1.611,- aan salaris advocaat;
  • verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.J. van der Helm, D. Aarts en C.T.C. Welters en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 juli 2020 door de rolraadsheer mr. J.E.H.M. Pinckaers in aanwezigheid van de griffier.