Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- op 28 april 2020 een V-formulier van 23 april 2020 met bijlagen;
- op 30 april 2020 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
- op 4 mei 2020 een V-formulier van diezelfde datum met bijlage;
- op 6 mei 2020 per faxbericht een V-formulier van diezelfde datum met bijlage, op diezelfde dag tevens ingekomen per post;
- op 7 mei 2020 twee afzonderlijke faxberichten van diezelfde datum met bijlagen, tevens die dag ingekomen per post;
- op 11 mei 2020 een faxbericht met bijlage;
3.De feiten
- partijen zijn gehuwd geweest van [datum] 2004 tot [datum] 2018;
- zij zijn de ouders van [naam minderjarige] , geboren [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] hierna: de minderjarige;
- partijen oefenen het gezamenlijk gezag over de minderjarige uit;
- partijen zijn in september 2015 met de minderjarige naar Italië geëmigreerd;
- begin 2018 is de moeder naar Nederland teruggekeerd;
- als verdeling van de zorg- en opvoedingstaken hebben partijen in het ouderschapsplan van 8 februari 2018 afgesproken dat de minderjarige zijn hoofdverblijf heeft bij de vader en dat hij één week per maand met de moeder samen is in Italië; in die week is de vader in Nederland;
- de minderjarige is na een verblijf in de kerstvakantie van 22 december 2019 tot 27 december 2019 bij de moeder in Nederland, op 27 december 2019 niet aan de vader afgegeven voor terugkeer naar Italië;
- de vader, de moeder en de minderjarige hebben de Nederlandse nationaliteit;
- de vader heeft zich niet gemeld bij de Nederlandse Centrale Autoriteit.
4.De omvang van het geschil
5.De motivering van de beslissing
grieven 1 tot en met 3(het hof leest: 1 tot en met 4) keert de moeder zich, in de kern genomen, tegen de beslissing van de rechtbank dat [de minderjarige] op het moment van de door de vader gestelde achterhouding op 27 december 2019 zijn gewone verblijfplaats in Italië had.
eerste griefvoert de moeder aan dat uit het ouderschapsplan van 8 februari 2018, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, niet kan worden afgeleid dat [de minderjarige] zijn hoofdverblijf bij de vader in Italië heeft. In het ouderschapsplan hebben partijen afgesproken dat [de minderjarige] zijn hoofdverblijf bij de vader heeft, zonder dat daarbij Italië als verblijfplaats wordt genoemd. Blijkens het ouderschapsplan woont de vader in [plaats] en stond de vader op dat moment ook ingeschreven in de Nederlandse basisregistratie, zodat het er volgens de moeder voor moet worden gehouden dat ook [de minderjarige] zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft. Verder stelt de moeder dat zij door de vader onder druk is gezet om het feitelijke verblijf van [de minderjarige] in Italië, na de relatiebreuk van partijen begin 2018, verder te faciliteren.
tweede griefstelt de moeder dat de rechtbank heeft miskend dat de gewone verblijfplaats van [de minderjarige] die van zijn ouders volgt. Nu vast staat dat de moeder sinds begin 2018 weer in Nederland woont, dat de vader als advocaat in Nederland werkzaam is, hij regelmatig in Nederland verblijft, hij in Nederland een woning bezit en familie in Nederland heeft, moet worden aangenomen dat ook de gewone verblijfplaats van [de minderjarige] in Nederland is gelegen. Volgens de moeder is er niets dat [de minderjarige] aan Italië bindt. Hij heeft het overgrote deel van zijn leven in Nederland gewoond en hij heeft zich in Italië altijd een buitenstaander gevoeld. Ten slotte voert de moeder aan dat de ouders het gezagsrecht met betrekking tot [de minderjarige] altijd vanuit Nederland hebben uitgeoefend.
derde griefvan de moeder bouwt voort op de eerste en tweede grief.
Verzorging en opvoeding: (…) zij zullen voor [de minderjarige] zorgen in hun huidige gezamenlijke woning’en art. 3 van het echtscheidingsconvenant: ‘
Vliegkosten: (…) Op basis van de gedachte dat de vrouw in het kader van de opvoeding en verzorging van [de minderjarige] 1 x per maand, zijnde 12 x per jaar, een vliegreis Nederland / Italië vice versa zal maken, hebben partijen begroot dat hiermee een bedrag is gemoeid van € 1.500,=’). Gesteld noch gebleken is dat met ‘hun huidige gezamenlijke woning’ een andere woning is bedoeld dan de woning in Italië.
de sociale en familiale omgeving van het kind, die van wezenlijk belang is voor de vaststelling van zijn gewone verblijfplaats, (…) uit verschillende elementen (bestaat) die variëren naargelang van de leeftijd van het kind’ (zaak C-497/10, ECLI:NL:EU:C:2010:829, rov. 53; Mercredi/Chaffe). Voor zover het de gewone verblijfplaats van een jong kind betreft, zoals een zuigeling, die afhankelijk is van zijn hoofdverzorger, zal de gewone verblijfplaats vooral afhankelijk zijn van de sociale en familiale omgeving van de hoofdverzorger. Zulks gaat echter niet op voor [de minderjarige] die twaalf jaar oud is, schoolgaand is en wiens sociale leven zich grotendeels onafhankelijk van de ouders afspeelt, hetgeen rechtvaardigt dat zijn gewone verblijfplaats autonoom wordt vastgesteld.
grieven 4, 5 en 6(het hof leest: 5, 6 en 7) keert de moeder zich tegen het oordeel van de rechtbank dat zij in het licht van de gemotiveerde betwisting door de vader niet heeft aangetoond dat de situatie van artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag zich in dit geval voordoet. Volgens de moeder wordt [de minderjarige] bij een terugkeer naar Italië in een ondragelijke toestand gebracht en bestaat er een ernstig risico dat [de minderjarige] door zijn terugkeer wordt blootgesteld aan een lichamelijk of geestelijk gevaar.
grief 7(het hof leest: 8) keert de moeder zich tegen het oordeel van de rechtbank dat van verzet als bedoeld in artikel 13 lid 2 van het Verdrag geen sprake is, omdat het verzet van [de minderjarige] eerder ziet op een verblijf bij de vader en hij zich niet verzet tegen een terugkeer naar Italië zelf. Kort gezegd, stelt de moeder dat de rechtbank onvoldoende waarde heeft gehecht aan de mening van [de minderjarige] en dat de bevindingen van de bijzondere curator onjuist en gebrekkig zijn geïnterpreteerd. [de minderjarige] , die hoogbegaafd is, heeft zelf het initiatief genomen om terug te keren naar Nederland. Hij heeft die keuze bewust gemaakt en goed voorbereid.
Ook wanneer de terugkeer van [de minderjarige] naar Italië op voormelde datum niet mogelijk blijkt te zijn vanwege de Italiaanse en/of Nederlandse overheidsmaatregelen in verband met het corona-virus, geldt de datum van afgifte van [de minderjarige] aan de vader op 6 juni 2020. Het hof geeft de ouders echter in overweging in dat geval met elkaar overleg te treden over de datum van afgifte en de plaats waar [de minderjarige] zal verblijven in afwachting van de terugkeer naar Italië.