ECLI:NL:GHDHA:2020:1013

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
10 juni 2020
Publicatiedatum
11 juni 2020
Zaaknummer
2200422218
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van het vonnis in een cold case zaak met dubbele moord uit 1990/1991

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 10 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 18 oktober 2018. De zaak betreft een cold case uit 1990/1991 waarin twee vrouwen op gewelddadige wijze om het leven zijn gebracht. De verdachte, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] [geboortejaar], is thans gedetineerd. Het hof heeft het onderzoek in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 27 mei 2020 in overweging genomen. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, met uitzondering van de opgelegde straf. De verdachte is beschuldigd van gekwalificeerde doodslag op beide slachtoffers, waarbij de doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van andere strafbare feiten, zoals verkrachting, voor te bereiden.

Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan de ten laste gelegde feiten en heeft de gevangenisstraf vastgesteld op achttien jaren, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft ook de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen behandeld. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact van de misdrijven op de slachtoffers en hun nabestaanden. Het hof heeft enkele verbeteringen en aanvullingen op het vonnis van de rechtbank aangebracht, maar heeft de kern van de beslissing bevestigd. De uitspraak is gedaan in een openbare zitting, waarbij de rechters en de griffier aanwezig waren.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004222-18
Parketnummer: 10-750211-15
Datum uitspraak: 10 juni 2020
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 18 oktober 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:

[de verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] [geboortejaar],
thans gedetineerd te [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op
27 mei 2020.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van de onder
1. en 2 ten laste gelegde gekwalificeerde doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien jaren, met aftrek van voorarrest. Omtrent de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen is beslist als in het vonnis waarvan beroep omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg van 20 december 2017 en ter terechtzitting in eerste aanleg van 18 september 2018 - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 9 september 1990 te Rotterdam, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer I] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
-drie, althans één- of meerma(a)l(en), met kracht met een mes althans een scherp en/of puntig voorwerp in de hals van voornoemde [slachtoffer I] gestoken, en/of
-met kracht, met een mes althans een scherp en/of puntig voorwerp de hals van die [slachtoffer I] doorgesneden, en/of
-vijf, althans één- of meerma(a)l(en), met een mes althans een scherp en/of puntig voorwerp in de buik van die [slachtoffer I] gestoken, en/of
-(met een voorwerp) één- of meerma(a)l(en) met kracht op/tegen het (achter)hoofd van die [slachtoffer I] gestompt/geslagen, en/of
-één of meerma(a)l(en) met een mes althans een scherp voorwerp in het lichaam van die [slachtoffer I] gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer I] is overleden;
of
hij op of omstreeks 9 september 1990 te Rotterdam
[slachtoffer I] opzettelijk van het leven heeft beroofd door
-drie, althans één- of meerma(a)l(en), met kracht met een mes althans een scherp en/of puntig voorwerp in de hals van voornoemde [slachtoffer I] te steken, en/of
-met kracht, met een mes althans een scherp en/of puntig voorwerp de hals van die [slachtoffer I] door te snijden, en/of
-vijf, althans één- of meerma(a)l(en), met een mes althans een scherp en/of puntig voorwerp in de buik van die [slachtoffer I] te steken, en/of
-(met een voorwerp) één- of meerma(a)l(en) met kracht op/tegen het (achter)hoofd van die [slachtoffer I] te stompen en/of slaan, en/of
-één of meerma(a)l(en) met een mes althans een scherp voorwerp in het lichaam van die [slachtoffer I] te steken,
welke doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten verkrachting en/of feitelijke aanranding van de eerbaarheid,
en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan andere deelnemers aan dat feit straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
2.
hij op of omstreeks 19 juni 1991 te Rotterdam, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer II] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
- één- of meerma(a)l(en), met kracht, met een mes althans een scherp en/of puntig voorwerp in de hals van voornoemde [slachtoffer II] gestoken, en/of
-één- of meerma(a)l(en) met een mes althans een scherp voorwerp in het lichaam van die [slachtoffer II] gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer II] is overleden;
of
hij op of omstreeks 19 juni 1991 te Rotterdam
[slachtoffer II] opzettelijk van het leven heeft beroofd door,
- één of meerma(a)l(en), met kracht, met een mes althans een scherp en/of puntig voorwerp in de hals van voornoemde [slachtoffer II] te steken, en/of
-één- of meerma(a)l(en) met een mes althans een scherp voorwerp in het lichaam van die [slachtoffer II] te steken, welke doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten verkrachting en/of feitelijke aanranding van de eerbaarheid,
en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan andere deelnemers aan dat feit straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, behoudens ten aanzien van de opgelegde straf. Te dien aanzien heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van twintig jaren, met aftrek van voorarrest, zal worden opgelegd.
Het vonnis waarvan beroep
De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het hof niet gebracht tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van de eerste rechter, met dien verstande dat het hof in het vonnis waarvan beroep de hierna te melden verbeteringen en aanvullingen aanbrengt.

Verbeteringen

Het hof brengt in het vonnis waarvan beroep de volgende verbeteringen aan:
De raadsman heeft in zijn op 15 mei 2020 aan het gerechtshof toegezonden verzoekschrift verzocht de vervolging van de verdachte te schorsen op grond van artikel 16, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, omdat de verdachte vanwege zijn ernstige psychiatrische problematiek niet in staat is de strekking van de tegen hem ingestelde vervolging te begrijpen.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 27 mei 2020 medegedeeld bovengenoemd verzoek in hoger beroep niet te handhaven. Het is het hof ook ambtshalve niet gebleken dat de verdachte aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens lijdt dat hij niet in staat is de strekking van de tegen hem ingestelde vervolging te begrijpen. Dit maakt dat de overwegingen van de rechtbank daaromtrent als verwoord onder het kopje “Schorsing van de vervolging” (blz. 2 en 3, eerste en tweede alinea, van het vonnis) en bijlage II (blz. 19 en 20 van het vonnis) niet door het hof worden overgenomen. Dit brengt mee dat het hof de daarmee verband houdende beslissing in het dictum van het vonnis (blz. 16, eerste zin) eveneens niet overneemt.
Op bladzijde 6 van het vonnis onder 2.4. onder het kopje a) heeft de rechtbank overwogen dat op 18 juni 1991 rond 00.30 uur een afgrijselijk gegil is gehoord vanaf de plek waar [slachtoffer II] op 19 juni 1990 om 9.00 uur dood werd gevonden. Het hof leest deze zin verbeterd aldus: Op
19juni 1991 rond 00.30 uur is een afgrijselijk gegil gehoord vanaf de plek waar [slachtoffer II] op 19 juni 199
1om 9.00 uur dood werd gevonden.
Het hof neemt niet over de zinsnede:
“die bijna als een mal over de gewelddadige context heenvalt”(blz. 7 van het vonnis onder 2.5 “Overeenkomsten [slachtoffer I] en
[slachtoffer II]”, regel 12 en 13). Ditzelfde geldt voor de laatste volzin onder 2.5 (blz. 7 van het vonnis, regel 16 tot en met 18).
Laatstgenoemde zin dient te worden vervangen door de volgende zin:
“Daarbij betrekt het hof dat het in beide gevallen aangetroffen sperma en celmateriaal van dezelfde persoon afkomstig is”.
Hetgeen onder 2.6 “Daderschap verdachte” (blz. 7, 2e hele alinea van het vonnis) wordt niet overgenomen en zal worden vervangen door het volgende:
“Zoals reeds is vastgesteld zijn in de onderhavige zaken na te melden forensische sporen aangetroffen:
  • op een stuk groene stof dat zat vastgeplakt aan de billen van [slachtoffer I] is sperma aangetroffen;
  • in de mond van [slachtoffer I] is mannelijk celmateriaal aangetroffen;
  • in de slip van [slachtoffer II] is sperma aangetroffen;
  • in de anus van [slachtoffer II] is mannelijk celmateriaal aangetroffen.
De aangetroffen sporen zijn door het Gerechtelijk Laboratorium van het Ministerie van Justitie dan wel door het NFI onderzocht. Het onderzoek en de resultaten daarvan zijn opgenomen in de bewijsmiddelen 18, 19, 20, 33 en 34 (zaak [slachtoffer I]) en de bewijsmiddelen 30, 31, 35, 36 en 37 (zaak [slachtoffer II]) die als bijlage bij het vonnis zijn gevoegd.
Het hof komt op grond van de hierboven genoemde bewijsmiddelen tot de conclusie dat het bij [slachtoffer I] en [slachtoffer II] aangetroffen sperma en mannelijk celmateriaal afkomstig is van een en dezelfde persoon, zijnde de verdachte. Alle hiervoor genoemde bewijsmiddelen maken dat geen andere conclusie mogelijk is dan dat de verdachte degene is geweest die in beide gevallen verantwoordelijk is voor de gewelddadige en seksuele handelingen. Dit brengt het hof tot het oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 en 2 ten laste gelegde gekwalificeerde doodslag”.
Op bladzijde 7 van het vonnis onder 2.7 “Bijkomende feiten en omstandigheden”, onder a), derde regel, neemt het hof de zin:
“In ieder geval geen donkere neger”niet over.
Het hof neemt evenmin over de laatste volzin op blz. 8 van het vonnis onder d), te weten:
“Op basis van het dossier kan weliswaar niet worden vastgesteld aan wie deze doeken toebehoorden en niet bekend is of verdachte destijds ook een obsessie voor lappen stof had, maar het is in het licht van de gehele context wel een opvallend en in de richting van verdachte wijzend gegeven”.Deze zin zal worden vervangen door:
“Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld aan wie deze doeken toebehoorden. Wel volgt uit de op
5 april 2017 tegenover de politie afgelegde verklaring van de moeder van de verdachte dat de verdachte als hobby het maken/vermaken van kleding heeft. Volgens zijn moeder is de verdachte “hiermee geboren”. Het hof leidt uit die verklaring af dat de verdachte kennelijk al van jongs af aan een passie voor stoffen heeft gehad”.
Op bladzijde 13, derde alinea, eerste regel, van het vonnis dient het woord “
fluoride” te worden vervangen door het woord “floride”.
In bewijsmiddel 30 (bladzijde 31 van het vonnis) is verwezen naar de doorgenummerde bijlagen van het Forensisch dossier [slachtoffer I]. Deze verwijzing is onjuist en dient te worden verbeterd in het Forensisch dossier [s
lachtoffer II].
In bewijsmiddel 43 (bladzijde 36 van het vonnis) dient ‘39’ te worden verbeterd in ‘42’.

Aanvullingen

Het vonnis waarvan beroep dient als volgt te worden aangevuld.
Op bladzijde 12 van het vonnis dient in de onder 1 en 2 opgenomen kwalificaties van het bewezenverklaarde tussen de woorden “straffeloosheid” en “verzekeren” telkens het woord “te” te worden ingevoegd.
De strafmotivering dient te worden aangevuld met de volgende overweging.
“Het hof heeft geconstateerd dat de behandeling van de zaak in hoger beroep niet heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, nu er tussen het instellen van het hoger beroep op 29 oktober 2018 en het wijzen van dit arrest op 10 juni 2020 een periode van meer dan zestien maanden is gelegen.
Gelet op de aard en ernst van de bewezen verklaarde feiten, alsmede gelet op de relatief geringe mate van overschrijding, zal het hof evenwel volstaan met de constatering ervan”.
De door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen dienen te worden aangevuld met het proces-verbaal van bevindingen
van politie, eenheid Rotterdam, nummer 1704051105.AMB, bladzijde 286 tot en met 288 van de doorgenummerde bijlagen van het Algemeen dossier Bolka, inhoudende als relaas van de verbalisanten:
“Op 5 april 2017 hoorden wij, verbalisanten, de getuige. De getuige verklaarde het volgende over haar zoon [de verdachte]: [de verdachte] vindt het leuk om kleding te maken. Hij heeft wel eens poppenkleertjes gemaakt voor zijn nichtje. Ook maakte en vermaakte hij kleding voor zich zelf. Hij deed dit als hobby. Hij is hiermee geboren”.
Het vonnis waarvan beroep dient derhalve onder verbetering en aanvulling van gronden te worden bevestigd.
BESLISSING
Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door mr. L.F. Gerretsen-Visser,
mr. W.J. van Boven en mr. C.M. Derijks, in bijzijn van de griffier mr. G. Schmidt-Fries.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 10 juni 2020.