In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 3 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [minderjarige A] en [minderjarige B]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de beslissing van de rechtbank Rotterdam van 17 december 2019, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing was verlengd. De moeder heeft op 16 maart 2020 hoger beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat de omstandigheden zijn veranderd en dat zij nu in staat is om voor haar kinderen te zorgen. De gecertificeerde instelling (GI) heeft echter betoogd dat de moeder niet over voldoende opvoedvaardigheden beschikt en dat de risico's van een thuisplaatsing te groot zijn. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder grotendeels aan de bodemeisen voldoet, maar dat er nog steeds zorgen zijn over haar opvoedvaardigheden en de omgang met de kinderen. Het hof heeft de GI verzocht om ambulante hulpverlening in te zetten om de opvoedvaardigheden van de moeder te verbeteren. Het verzoek van de moeder om een onderzoek door het NIFP te gelasten is afgewezen, omdat dit niet meer tot een beslissing van de zaak kan leiden. Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking bekrachtigd.