ECLI:NL:GHDHA:2019:997

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 mei 2019
Publicatiedatum
2 mei 2019
Zaaknummer
200.245.090/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buitengerechtelijke kosten en finale kwijting in letselschadezaak

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, gaat het om een hoger beroep van Witlox Juristen sinds 1915 B.V. tegen Goudse Schadeverzekeringen N.V. De zaak betreft buitengerechtelijke kosten die door Witlox zijn gemaakt in het kader van de schadevergoeding voor een verkeersongeval dat in 2010 plaatsvond. Goudse, als WAM-verzekeraar, erkende aansprakelijkheid voor de schade van de benadeelde, [betrokkene]. Witlox had een schriftelijke overeenkomst met [betrokkene] waarin hij Witlox machtigde om zijn belangen te behartigen en buitengerechtelijke kosten te declareren.

Witlox heeft Goudse in totaal buitengerechtelijke kosten van ongeveer € 20.000,- in rekening gebracht, waarvan Goudse slechts € 4.500,- heeft betaald. Na de overdracht van de zaak aan een advocaat, heeft Witlox Goudse per e-mail verzocht om een slotuitkering van € 15.000,-. Uiteindelijk heeft Goudse € 7.500,- betaald, maar Witlox heeft later aanspraak gemaakt op een aanvullende betaling van € 5.000,-, wat door Goudse werd afgewezen.

In eerste aanleg heeft de kantonrechter de vordering van Witlox afgewezen, en in hoger beroep heeft Witlox zijn eis vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft geoordeeld dat Witlox door in te stemmen met de betaling van € 7.500,- zonder voorbehoud, finale kwijting heeft verleend aan Goudse. De grieven van Witlox zijn verworpen, en het hof heeft het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd, met veroordeling van Witlox in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.245.090/01
Zaaknummer rechtbank : 6531426 CV EXPL 17-5501

arrest van 14 mei 2019

inzake

Witlox Juristen sinds 1915 B.V.,

handelende onder de naam “Misterclaim”,
gevestigd te ’s-Hertogenbosch, kantoorhoudende te Vught,
appellante,
hierna te noemen: Witlox,
advocaat: [advocaat 1] te Breda,
tegen

Goudse Schadeverzekeringen N.V.,

gevestigd te Gouda,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Goudse,
advocaat: mr. M. van der Bent te Middelburg.

Het geding

Voor het verloop van de procedure tot 23 oktober 2018 verwijst het hof naar zijn arrest van die datum. Bij dat arrest is een comparitie van partijen gelast. De comparitie heeft plaatsgevonden op 12 december 2018. Van de comparitie is proces-verbaal gemaakt.
Bij memorie van grieven (met producties) heeft Witlox vervolgens vier grieven aangevoerd. Bij memorie van antwoord heeft Goudse de grieven bestreden.
Ten slotte heeft Goudse de stukken overgelegd en arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

1. Het gaat in deze zaak om het volgende:
2.1.
In 2010 is aan [betrokkene] (hierna: [betrokkene]) een verkeersongeval overkomen. Voor de schade van [betrokkene] als gevolg van dit ongeval heeft Goudse, in haar hoedanigheid van WAM-verzekeraar, aansprakelijkheid erkend.
2.2.
[betrokkene] heeft aan Witlox opdracht gegeven voor hem op te treden bij het regelen van zijn schade als gevolg van het ongeval. De opdracht is schriftelijk vastgelegd in een op 22 februari 2011 door [betrokkene] ondertekende akte. Daarin is onder meer het volgende vermeld:
De ondergetekende, hierna te noemen “opdrachtgever”, machtigt hierbij en komt overeen met Witlox (...), hierna te noemen “opdrachtneemster”, in het kader van de door opdrachtgever aan opdrachtneemster in behandeling gegeven letselschadezaak het navolgende:
(…)
5. Het rechtstreeks aan de aansprakelijke wederpartij/verzekeraar declareren van door opdrachtneemster in opdracht en voor rekening van opdrachtgever gemaakte buitengerechtelijke kosten (BGK) via op naam van opdrachtgever gestelde declaraties, een en ander op grond van art. 6:96 BW. Deze kosten (...) zijn gebaseerd op het door opdrachtneemster gehanteerde standaarduurtarief van 275,00 euro per uur, ex 6% kantoorkosten, verschotten en BTW.
6. Door ondertekening verklaart opdrachtgever zijn potentiële BGK-claim op de aansprakelijke wederpartij reeds nu voor alsdan aan opdrachtneemster te cederen.
2.3.
Tijdens de behandeling van het dossier van [betrokkene] heeft Witlox tot medio 2016 aan Goudse buitengerechtelijke kosten tot een bedrag van omstreeks € 20.000,- inclusief BTW in rekening gebracht. Goudse heeft hierop in mindering voldaan een bedrag van € 4.500,-.
2.4.
Medio 2016 heeft Witlox de behartiging van de belangen van [betrokkene] overgedragen aan een advocaat, [advocaat 1] te Breda.
2.5.
Witlox heeft Goudse op 26 juli 2017 per e-mail onder meer het volgende geschreven:
Onderwerp: Restant bgk inzake [betrokkene]
(…)
In op gemelde ontving ik het bericht dat er op 30 augustus a.s. een regelingsgesprek met [advocaat 1] gaat plaatsvinden waarbij ook mijn openstaande bgk van ruin 17.000 euro ter sprake zullen komen.
(...)
Daarop vooruitlopend deel ik als eigenaar van de bgk (zie punt 6 van bijgaande machtiging) alvast mede dat ik genoegen kan nemen met een slotuitkering van € 15.000,--.
(...)
Gaarne vernemend.
2.6.
Op 30 augustus 2017 heeft [advocaat 1] telefonisch contact opgenomen met [advocaat 2] (hierna: [advocaat 2]) van Witlox en meegedeeld dat hij de schade van [betrokkene] inmiddels met Goudse had geregeld en voorts dat Goudse in verband met de door Witlox gemaakte buitengerechtelijke kosten niet meer wilde bijbetalen dan € 7.500,=. [advocaat 2] heeft [advocaat 1] toen laten weten met dit bedrag akkoord te gaan. [advocaat 1] heeft hiervan mededeling gedaan aan Goudse.
2.7.
Goudse heeft vervolgens € 7.500,- aan Witlox betaald.
2.8.
Witlox heeft bij e-mailbericht van 21 september 2017 aan Goudse aanspraak gemaakt op een aanvullende betaling van € 5.000,- aan buitengerechtelijke kosten. Goudse heeft de aanspraak afgewezen.
2.9.
In eerste aanleg heeft Witlox gevorderd dat Goudse bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot betaling van € 5.000,- met proceskosten.
2.10.
De kantonrechter heeft de vordering van Witlox afgewezen en haar in de proceskosten van Goudse veroordeeld.
2.11.
In hoger beroep heeft Witlox haar eis vermeerderd door tevens aanspraak te maken op wettelijke rente. Goudse heeft tegen deze eisvermeerdering geen bezwaar gemaakt. Het hof zal uitgaan van de aldus vermeerderde eis.
3.1.
Met grief 1 keert Witlox zich tegen de navolgende overwegingen in rov. 2.7 van het bestreden vonnis:
Op dezelfde grond staat vast dat zij [Witlox, hof], tijdens het telefonische gesprek dat [advocaat 1] op 30 augustus 2017 met haar voerde, met het bereikte onderhandelingsresultaat heeft ingestemd, zodat daarmee vast kwam te staan dat Goudse haar een slotbetaling moest doen (en heeft gedaan) ad € 7.500,=. Voor zover Witlox toentertijd heeft gedacht dat hij daarmee instemde onder voorbehoud van haar recht op het meerdere, leidt dat niet tot een andere conclusie, omdat zij dat voorbehoud op dat moment niet kenbaar heeft gemaakt. [advocaat 1] noch Goudse hebben daarom moeten bevroeden dat dit voorbehoud aan de orde was, zulks eens te meer niet omdat, zoals Witlox wist, zij op 30 augustus 2017 doende waren met het treffen van een definitieve eindregeling. Het feit dat tijdens het op 30 augustus 2017 door [advocaat 1] met Witlox gevoerde telefonische gesprek de woorden "tegen finale kwijting" niet zijn gevallen, leidt om dezelfde reden niet tot een andere conclusie.
3.2.
Witlox stelt zich op het standpunt dat zij geen finale kwijting aan Goudse heeft verleend en om die reden nog aanspraak kan maken op het door haar gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke kosten. De grief faalt. Witlox bestrijdt niet dat [advocaat 2] in het telefoongesprek met [advocaat 1] op 30 augustus 2017 geen voorbehoud heeft kenbaar gemaakt, zodat dit tussen partijen vaststaat. Het moet Witlox, gelet op de e-mail van 26 juli 2017 aan Goudse (zie hiervoor onder 2.5) duidelijk zijn geweest dat Goudse op 30 augustus 2017 tot een algehele regeling van de schade van [betrokkene] en de buitengerechtelijke kosten wilde komen. Hierop wijst ook de navolgende verklaring van [advocaat 1] ter comparitie bij het hof:
U vraagt mij waarom wij een telefoongesprek hadden: dat ging ook over de schade van [betrokkene], dat moest geregeld worden. Vervolgens ging het ook over het bedrag dat de Goudse niet nog extra aan Witlox wilde voldoen. Wat mij betreft was die 7.500 een eindovereenkomst. Ik belde met Witlox, die ging akkoord. Later bleek dat Witlox toch separaat wilde opkomen voor het restant, waarvan hij nu dus 5.000 euro vraagt.
3.3.
Goudse mocht dan ook ervan uitgaan dat Witlox, door in het telefoongesprek met [advocaat 1] zonder voorbehoud in te stemmen met het aanbod van Goudse om € 7.500,- aan Witlox te betalen, afzag van verdere aanspraken ter zake van zijn werkzaamheden voor [betrokkene]. Daaraan doet niet af dat Witlox voorafgaand aan de bespreking, in zijn mail van 26 juli 2017, een hoger bedrag had genoemd. Dat bedrag was immers enkel een voorstel van Witlox met het oog op de aanstaande bespreking over een algehele regeling, waarmee Goudse niet heeft ingestemd. Evenmin doet daaraan af dat Witlox op 21 september 2017 aanspraak heeft gemaakt op een aanvullende betaling. Die aanspraak op een aanvullende betaling heeft Witlox immers pas gemaakt nadat een algehele regeling, waarvan zijn aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke kosten onderdeel uitmaakte, al tot stand was gekomen.
3.4.
Grief 2 bestrijdt de overweging van de kantonrechter (in rov. 2.8 van het bestreden vonnis) dat feiten en omstandigheden die tot de conclusie moeten leiden dat de regeling die op 30 augustus 2017 is getroffen over de door Witlox gemaakte buitengerechtelijke kosten, vernietigbaar is wegens dwaling, niet voldoende zijn gebleken en dat daarom aan de daarop betrekking hebbende stelling van Witlox wordt voorbijgegaan.
3.5.
De grief faalt. Witlox beroept zich op dwaling, maar maakt niet duidelijk waarop dit beroep nu precies is gebaseerd. Uit de omstandigheid dat Witlox verwijst naar art. 6:228 lid 1 aanhef en onder a BW, leidt het hof af dat Witlox kennelijk van mening is dat zijn dwaling te wijten is aan een inlichting van Goudse, maar Witlox laat na te vermelden welke inlichting dit is geweest. In zoverre is het beroep op dwaling onvoldoende onderbouwd.
3.6.
Voor zover Witlox zou bedoelen dat Goudse in verband met hetgeen zij omtrent de dwaling wist of behoorde te weten, de dwalende behoorde in te lichten (vgl. art. 6:228 lid 1 aanhef en onder b BW) en daarbij het oog heeft op de door haar gestelde, maar door Goudse betwiste, omstandigheid dat Goudse in totaal in verband met de werkzaamheden van [advocaat 1] en Witlox in totaal nog een bedrag van € 25.000,- wilde vergoeden, heeft Witlox, voor zover van die omstandigheid zou kunnen worden uitgegaan, ook niet duidelijk gemaakt – en valt ook niet in te zien – op grond waarvan Goudse haar hierover had behoren in te lichten. Ook in zoverre is het beroep op dwaling derhalve onvoldoende onderbouwd.
3.7.
De grieven 3 en 4 zijn veeggrieven, die niet afzonderlijk hoeven te worden besproken en het lot van de grieven 1 en 2 delen.
3.8.
Uit wat Witlox bij memorie van grieven onder 22 tot en met 29 aanvullend nog heeft aangevoerd over de door hem voor [betrokkene] verrichte werkzaamheden, zijn uurtarief en de hieruit voor hem voortvloeiende aanspraken, volgt niet dat Witlox niettegenstaande de met Goudse bereikte overeenstemming over het bedrag van € 7.500,- nog aanspraak kan maken op enige extra betaling.
3.9.
Witlox heeft een bewijsaanbod gedaan. Het hof verwerpt dit aanbod, nu dit niet gericht is op specifieke stellingen die, indien bewezen, tot een andere uitkomst zouden leiden.
3.10.
De slotsom is dat de grieven falen, zodat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd met veroordeling van Witlox in de kosten van het hoger beroep als hierna vermeld, met wettelijke rente zoals gevorderd.

Beslissing

het hof
- bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Gouda, van 31 mei 2018;
- veroordeelt Witlox in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden begroot op € 726,- aan griffierecht en op € 1.518,- aan salaris advocaat en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van de uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van veertien dagen;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. F.R. Salomons, J. van der Kluit en D.A. Schreuder en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 mei 2019 in aanwezigheid van de griffier.