ECLI:NL:GHDHA:2019:995

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
3 april 2019
Publicatiedatum
2 mei 2019
Zaaknummer
452-19
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
  • M. van Kempen
  • A. van Essen
  • R. Glazener
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking van de voorzitter in een schuldsaneringszaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 3 april 2019 een verzoek tot wraking van de voorzitter, mr. C.J. Verduyn, afgewezen. Het verzoek tot wraking werd ingediend door [verzoeker], die in hoger beroep was gegaan tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam waarin de schuldsaneringsregeling van [verzoeker] was beëindigd. Tijdens de mondelinge behandeling op 5 maart 2019, onder leiding van de voorzitter, heeft [verzoeker] het gevoel gekregen dat de voorzitter vooringenomen was. Dit gevoel werd versterkt door de opmerkingen van de voorzitter over de relevantie van de pleitnota van de advocaat van [verzoeker]. De voorzitter had aangegeven dat de pleitnota van negen pagina's niet relevant was en onderbrak de advocaat meerdere keren tijdens haar betoog.

De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking beoordeeld en geconcludeerd dat er geen zwaarwegende aanwijzingen zijn voor de vrees van [verzoeker] dat de voorzitter niet onpartijdig was. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De omstandigheden die [verzoeker] aanvoerde, zoals de opmerkingen van de voorzitter over de pleitnota en de beperkte spreektijd, werden niet als voldoende beschouwd om aan te nemen dat de voorzitter vooringenomen was.

Het hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat het verzoek tot wraking ongegrond was en heeft de beslissing van de wrakingskamer bevestigd. De beslissing is genomen door de meervoudige kamer bestaande uit mrs. Van Kempen, Van Essen en Glazener, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

beslissing
GERECHTSHOF DEN HAAG
Zaaknummer : 000452-19
Zaaknummer hoofdzaak : 200.253.013/01
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken d.d. 3 april 2019
inzake het schriftelijk verzoek tot wraking, als bedoeld in artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in de hoofdzaak met genoemd zaaknummer van:
[naam verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker,
hierna te noemen: [verzoeker], advocaat: mr. J.G.M. Stassen te Enschede.

Het geding

1. Bij vonnis van 10 januari 2019 heeft de rechtbank Rotterdam de toepassing van de schuldsaneringsregeling van [verzoeker] beëindigd. Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep bij dit gerechtshof ingesteld.
2. Op 5 maart 2019 heeft de mondelinge behandeling van het hoger beroep plaatsgevonden ter zitting van het hof onder voorzitterschap van mr. C.J. Verduyn. Ter zitting waren verder [verzoeker], haar advocaat en [betrokkene], bewindvoerder van [verzoeker], aanwezig.
3. Bij brief d.d. 6 maart 2019 heeft de advocaat van [verzoeker] namens haar een verzoek tot wraking van mr. C.J. Verduyn (hierna: de voorzitter) gedaan.
4. De voorzitter heeft niet in de wraking berust. Zij heeft in een op 18 maart 2019 verzonden e-mailbericht haar reactie op het verzoek gegeven. Voorts heeft de voorzitter medegedeeld dat zij gebruik zal maken van de mogelijkheid om ter zitting te worden gehoord door de wrakingskamer.
5. De wrakingskamer heeft het wrakingsverzoek op 20 maart 2019 ter openbare zitting behandeld. Bij de behandeling zijn verschenen [verzoeker], haar advocaat,
[betrokkene] en de voorzitter. [verzoeker] heeft haar wrakingsverzoek ter zitting toegelicht. De voorzitter is op dat verzoek gehoord.

Het wrakingsverzoek

6. Aan het wrakingsverzoek ligt de stelling ten grondslag dat de voorzitter er blijk van heeft gegeven vooringenomen te zijn. Die vooringenomenheid volgt volgens [verzoeker] uit de volgende omstandigheden.
7. Voordat de advocaat van [verzoeker] begonnen was met het voordragen van haar negen pagina’s tellende pleitnota gaf de voorzitter aan dit niet relevant te vinden en geen behoefte te hebben aan de voordracht van een pleitnota van negen pagina’s. - Na met de voordracht van haar pleitnota te zijn begonnen, werd de advocaat van [verzoeker] reeds op de tweede pagina door de voorzitter onderbroken met de mededeling dat zij het gestelde niet relevant vond.
8. Nadat de advocaat van [verzoeker] had aangegeven dat het wel relevant was en dat hetgeen geconcludeerd werd ook relevant was, mocht de advocaat doorlezen. Kort daarna werd de advocaat echter wederom onderbroken waarbij weer werd aangegeven dat het niet relevant zou zijn.
9. Nadat de advocaat was uitgesproken en de bewindvoerder in eerste termijn had gereageerd, heeft de advocaat tot tweemaal toe aangegeven dat zij in tweede termijn wilde reageren. De voorzitter negeerde de advocaat echter, gaf het woord aan [verzoeker] en sloot daarna de behandeling.
Genoemde omstandigheden hebben bij [verzoeker] geleid tot het gevoel dat de behandeling enkel een formaliteit was en dat het oordeel van de voorzitter reeds op voorhand vast stond.
7. De voorzitter heeft niet in de wraking berust. De schriftelijke reactie van de voorzitter kan worden samengevat als volgt:
Zoals is bepaald in artikel 3.4.2. van het Procesreglement verzoekschriftprocedures handels- en insolventiezaken gerechtshoven en bijlage 1 daarbij, is de behandeltijd voor het hoger beroep tegen een tussentijdse beëindiging van een schuldsaneringsregeling 20 minuten. Indien een partij voorziet dat de voor de zaak gereserveerde behandeltijd of de voor die partij bestemde spreektijd niet voldoende zal zijn, kan zij bij de opgave van de verhinderdata gemotiveerd om een langere behandel- of spreektijd verzoeken. Tijdens de mondelinge behandeling kan een belanghebbende of zijn advocaat een notitie voordragen en overleggen met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.4.2. De advocaat van [verzoeker] heeft niet om een langere behandeltijd verzocht. Voor de behandeling van het beroepschrift van [verzoeker] was dus 20 minuten ingepland.
De advocaat is in de gelegenheid gesteld het door haar namens [verzoeker] ingediende 14 pagina’s tellende beroepschrift toe te lichten. De advocaat deed dit aan de hand van een negen pagina’s tellende pleitnota. Gezien de behandeltijd van 20 minuten zou het voordragen van de pleitnota een groot deel van die tijd in beslag nemen. De behandeling van schuldsaneringszaken verloopt informeel en als advocaten al gebruik maken van aantekeningen – wat zelden gebeurt – zijn die niet zo lang. Met het oog op het uitgebreide beroepschrift, waarvan het hof voorafgaand aan de zitting kennis had genomen, heeft de voorzitter een opmerking gemaakt over de pleitnota. Toen de advocaat was begonnen met het voordragen van een passage over ouderverstoting heeft de voorzitter gezegd dat het onderwerp ‘ouderverstoting’ haar niet relevant leek voor de beoordeling van de vraag of de schuldsaneringsregeling (on)terecht tussentijds is beëindigd.
Van belang in deze zaak is ook het volgende. [verzoeker] heeft dwangsommen verbeurd door het haar opgelegde contactverbod te overtreden. De verbeurde dwangsommen waren opgeëist door haar dochters. De ouders van [verzoeker] hebben het verschuldigde bedrag aan de deurwaarder betaald. De rechtbank heeft die betaling aangemerkt als schenking aan [verzoeker] die in de boedel valt. Vervolgens heeft de rechtbank geoordeeld dat door de rechtstreekse betaling van dwangsommen aan de deurwaarder deze schenking buiten de boedel is gehouden waardoor een boedelachterstand is ontstaan die [verzoeker] moest inlopen. De advocaat heeft in dit verband betoogd dat het oordeel van de rechtbank erop neerkomt dat in een schuldsaneringsregeling derden, zoals in casu de ouders van [verzoeker], schulden kunnen maken voor de saniet. De voorzitter heeft toen opgemerkt dat deze schuld toch niet is gemaakt door de ouders van [verzoeker], maar door [verzoeker] zelf: zij heeft het contactverbod overtreden en de dwangsommen verbeurd. Nadat de advocaat de pleitnota volledig had voorgedragen, heeft de voorzitter de bewindvoerder de gelegenheid gegeven te reageren. De bewindvoerder is kort aan het woord geweest. De collega’s van de voorzitter hadden geen vragen. Vervolgens heeft de voorzitter aan [verzoeker] gevraagd of wat haar betreft alles gezegd was wat er over de zaak gezegd moest worden, waarop [verzoeker] bevestigend antwoordde. De behandeling van de zaak heeft overigens vijf minuten langer geduurd dan de tijd die voor dergelijke zaken staat.

Beoordeling

8. Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat door verzoeker geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
9. Aan de omstandigheden die [verzoeker] heeft aangevoerd valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de voorzitter door haar persoonlijke instelling en overtuiging niet onpartijdig is.
10. Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door [verzoeker] geuite vrees dat de voorzitter jegens haar een
vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is. Hierbij is de opvatting van [verzoeker] van belang, maar deze is niet doorslaggevend.
11. De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe als volgt. Uitgangspunt is dat de rechter de orde ter zitting bepaalt, waarbinnen ook de bevoegdheid bestaat aan te geven welke onderwerpen worden besproken, de volgorde waarin de procesdeelnemers het woord mogen voeren en gedurende hoeveel tijd.
12. Ook bepaalt de rechter welke ruimte aan een advocaat wordt gegeven om het standpunt van de betreffende partij met feiten en omstandigheden toe te lichten.
13. De wrakingskamer maakt uit het proces-verbaal van de op 5 maart 2019 gehouden zitting en hetgeen door [verzoeker] en haar advocaat en door de voorzitter ter zitting van de wrakingskamer naar voren is gebracht, het volgende op.
14. Anders dan in de onderbouwing van het wrakingsverzoek besloten ligt, heeft de voorzitter niet aangegeven dat zij het voordragen van de pleitnota van de advocaat van [verzoeker] niet relevant acht. Wel heeft de voorzitter een opmerking gemaakt over de lengte van de pleitnota in het licht van hetgeen reeds in het beroepschrift was uiteengezet, en heeft de voorzitter, nadat de advocaat van [verzoeker] toekwam aan het onderdeel van haar pleitaantekeningen dat handelde over ‘ouderverstoting’, een kritische opmerking gemaakt over de relevantie van die passage voor de beoordeling van de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling. Vervolgens heeft de advocaat de gelegenheid gekregen haar pleitaantekeningen verder voor te dragen. Voorts staat vast dat de voorzitter de advocaat van [verzoeker] heeft onderbroken met een kritische kanttekening bij een fictieve casus waarmee zij het standpunt van [verzoeker] nader wilde onderbouwen.
15. Echter, geenszins is gebleken dat de voorzitter [verzoeker] of haar advocaat heeft belet om het standpunt van [verzoeker] adequaat toe te lichten en te verdedigen. Dat [verzoeker] meent dat aan haar zaak niet zoveel zittingstijd is besteed als zij wenselijk vindt, maakt dit niet anders. Immers, het is onvermijdelijk dat voor de zitting een beperkte spreektijd beschikbaar is. Die spreektijd is ook op voorhand bekend, en niet is gebleken dat daarvan voorafgaand aan de zitting verlenging is gevraagd. Tegen die achtergrond kan ook aan de omstandigheid dat de advocaat van [verzoeker] niet andermaal het woord heeft gekregen, nadat de bewindvoerder haar visie op de zaak had gegeven, naar objectieve maatstaven geen aanwijzing voor een gebrek aan onpartijdigheid of vooringenomenheid worden ontleend. Daar komt nog bij dat [verzoeker] op een vraag van de voorzitter aan het slot van de zitting heeft bevestigd dat wat haar betreft alles gezegd is wat er gezegd moet worden.
16. Nu ook overigens aan de gang van zaken tijdens de zitting geen zwaarwegende aanwijzingen te ontlenen zijn voor het oordeel dat de voorzitter jegens [verzoeker] een vooringenomenheid koestert, althans dat de daaromtrent bij [verzoeker] bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is, luidt de conclusie dat het verzoek ongegrond is en dient te worden afgewezen.
Beslissing
Het hof:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat een afschrift van deze beslissing wordt toegezonden aan (de advocaat van) [verzoeker], aan genoemde voorzitter en [betrokkene].
Deze beslissing is gegeven door mrs. Van Kempen, Van Essen en Glazener en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 april 2019, in aanwezigheid van de griffier.