In deze zaak gaat het om een geschil over de toepassing van het BPM-tarief bij de registratie van een gebruikte auto, een Land Rover Discovery, die in 2015 is geproduceerd en in 2016 voor het eerst in Duitsland is toegelaten. De belanghebbende, [X] B.V., heeft in 2017 aangifte gedaan voor de registratie van de auto en het BPM-tarief van 2015 toegepast, terwijl de Inspecteur van de Belastingdienst het tarief van 2016 hanteert. De Inspecteur heeft een naheffingsaanslag BPM opgelegd, die door de Rechtbank is verminderd, maar de belanghebbende is in hoger beroep gegaan tegen de uitspraak van de Rechtbank.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat de Inspecteur terecht het tarief van 2016 heeft toegepast, omdat de auto in 2017 op kenteken is gezet. De belanghebbende heeft betoogd dat de Inspecteur in strijd met het Unierecht heeft gehandeld door het tarief van 2016 toe te passen, maar de Rechtbank heeft deze stelling verworpen. In hoger beroep heeft het Gerechtshof Den Haag de overwegingen van de Rechtbank overgenomen en geconcludeerd dat de belanghebbende niet heeft aangetoond dat de auto in 2015 op kenteken is gezet. Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd en het hoger beroep ongegrond verklaard.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van het Gerechtshof Den Haag, bestaande uit U.E. Tromp, J.T. Sanders en W.M.G. Visser. De beslissing is op 19 april 2019 in het openbaar uitgesproken. Zowel de belanghebbende als de Inspecteur kunnen binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.