Uitspraak
Gerechtshof Den Haag
,beiden geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , [lidstaat 1] (hierna te noemen: de minderjarigen).
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag op 3 april 2019, is een verzoek tot (voorlopige) ondertoezichtstelling ingediend door de raad voor de kinderbescherming regio Haaglanden in het kader van een kinderontvoeringsprocedure, gebaseerd op het Haags Kinderontvoeringsverdrag. De minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], zijn geboren in [lidstaat 1] en de ouders zijn betrokken bij een geschil over hun verzorging en opvoeding. De vader en moeder zijn beide vertegenwoordigd door hun advocaten tijdens de zitting. De raad heeft gesteld dat er een ontwikkelingsbedreiging voor de minderjarigen bestaat door de gespannen verhouding tussen de ouders en het gebrek aan contact met de vader.
Tijdens de zitting heeft de moeder verklaard in te stemmen met het verzoek tot ondertoezichtstelling, terwijl de advocaat van de vader betwistte dat het hof internationale bevoegdheid heeft om op het verzoek te beslissen, aangezien Nederland niet de gewone verblijfplaats van de minderjarigen is. Het hof overweegt dat, hoewel de gerechten van de lidstaat waar de minderjarigen hun gewone verblijfplaats hebben, internationaal bevoegd zijn, de Nederlandse rechter in spoedeisende gevallen voorlopige maatregelen kan treffen.
Desondanks heeft het hof de raad niet-ontvankelijk verklaard in het verzoek tot voorlopige ondertoezichtstelling, omdat dit verzoek voor het eerst in hoger beroep is gedaan. Het hof heeft zich onbevoegd verklaard ten aanzien van het verzoek tot ondertoezichtstelling van de minderjarigen en heeft de raad geadviseerd zich tot de kinderrechter in eerste aanleg te wenden.