ECLI:NL:GHDHA:2019:866

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
30 april 2019
Publicatiedatum
23 april 2019
Zaaknummer
200.168.738/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale bevoegdheid en forumkeuze in aannemingsovereenkomst voor de bouw van kassen in Frankrijk

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [appellante] B.V. en Société Global Eco Power (GEP) over de internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter in een aannemingsovereenkomst voor de bouw van kassen in Frankrijk. [appellante] is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Den Haag, waarin de rechtbank zich onbevoegd verklaarde om kennis te nemen van de vordering van [appellante]. De zaak betreft een raamovereenkomst die op 20 april 2010 werd gesloten tussen GEP en [appellante] voor de ontwikkeling van kassen met zonnepanelen. De overeenkomst bevatte een forumkeuze voor de Handelsrechtbank van Aix en Provence, Frankrijk, maar [appellante] stelde dat de Haagse rechtbank bevoegd was op basis van de algemene voorwaarden van [bv 2], waarin een forumkeuze voor de Nederlandse rechter was opgenomen.

De rechtbank had GEP in het gelijk gesteld, en [appellante] stelde in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte onbevoegd was verklaard. Het hof beoordeelde de grieven van [appellante] en concludeerde dat de hoofdregel van de Brussel I Verordening van toepassing was, die bepaalt dat een verweerder wordt opgeroepen voor de gerechten van de lidstaat waar hij zijn woonplaats heeft. Aangezien GEP in Frankrijk is gevestigd, was de Nederlandse rechter niet bevoegd op basis van deze hoofdregel.

Het hof onderzocht ook de forumkeuze en oordeelde dat er geen wilsovereenstemming was bereikt over de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden met de forumkeuze voor de Nederlandse rechter. De verwijzing naar de algemene voorwaarden was niet voldoende om aan de vereisten van de Brussel I Verordening te voldoen. Het hof concludeerde dat de overeenkomst moest worden gekwalificeerd als een aannemingsovereenkomst, waarbij de werkzaamheden voornamelijk in Frankrijk werden uitgevoerd. Daarom was de Nederlandse rechter niet bevoegd om van de vordering kennis te nemen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.168.738/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/467395 / HA ZA 14-671
arrest van 30 april 2019
inzake
[appellante] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats], gemeente [gemeente],
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. P.J.L.J. Duijsens, te Den Haag
tegen
de vennootschap naar Frans recht
Société Global Eco Power,
gevestigd te Aix en Provence Cedex, Frankrijk,
geïntimeerde,
hierna te noemen: GEP,
advocaat: mr. R.C. de Mol, te Den Haag.
Het verloop van het geding
1.1 Bij exploot van 10 april 2015 is [appellante] in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank Den Haag tussen partijen gewezen vonnis van 25 februari 2015. Bij memorie van grieven heeft [appellante] drie grieven tegen dat vonnis aangevoerd en toegelicht.
1.2 Bij memorie van antwoord heeft GEP onder overlegging van producties de grieven bestreden.
1.3 Vervolgens hebben partijen de zaak schriftelijk doen bepleiten.
1.4 Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Inleiding

2.1
Het gaat in deze zaak om het volgende.
( i) GEP en [appellante bv 2] B.V. (hierna: [bv 2]) hebben op 20 april 2010 een schriftelijke raamovereenkomst (Memorandum van overeenstemming) gesloten met het oog op een toekomstige samenwerking voor de ontwikkeling van kassen met zonnepanelen. Van deze overeenkomst bestaat een Franstalige en een Nederlandstalige versie. In de Nederlandstalige versie staat (voor zover van belang):
“Artikel 1 – Doelstelling van het memorandum van overeenstemming
Onderhavig memorandum van overeenstemming (…) heeft ten doel een partnerschap tussen GEP en [bv 2] overeen te komen. In eerste instantie zullen [bv 2] en GEP gezamenlijk een oplossing voor een kas met een fotovoltaïsch dak ontwikkelen.
Vervolgens zullen GEP en [bv 2] (…) besluiten om een joint venture (JV) op te richten met het oog op de ontwikkeling en bouw van de fotovoltaïsche kassen, alsook van aanvullende technische oplossingen.
Overwogen wordt dat [bv 2] de directe leverancier van GEP wordt voor de bouw van de eerste bedrijfsklare kas met fotovoltaïsch dak, zo lang de joint venture nog niet is opgericht.Voor deze projecten van fotovoltaïsche kassen zal [bv 2] belast zijn met de bouw van de kas inclusief de fotovoltaïsche modules en zal GEP belast zijn met de installatie van het elektrische fotovoltaïsche systeem tot de aansluiting van de kas op het elektriciteitsnetwerk.”
(…)
Artikel 10 – Toepasselijk recht en geschillen
De Overeenkomst is onderworpen aan Frans recht. Elk geschil dat ontstaat uit de interpretatie en/of de uitvoering van onderhavige Overeenkomst zal voorgelegd worden aan de uitsluitende bevoegdheid van de Handelsrechtbank van Aix en Provence.”
(ii) Bij brief van 15 december 2010 heeft [bv 2] de opdracht van GEP bevestigd tot de bouw van drie kassen en een bedrijfshal op een locatie in Frankrijk voor een bedrag van € 3.290.000,- exclusief BTW. Beide partijen hebben deze brief ondertekend. Deze overeenkomst vermeldt onder meer het volgende:
«Nous avons l’honneur de vous confirmer votre commande pour la construction de trois serres de type NOVI-SOL et un hall technique. Les serres et le hall seront exécutés comme indiqué dans le descriptif technique, attaché au présent document. Les serres en verre auront une hauteur de colonne de 4.00 m et des sections de 4.50 m. Le hall sera conforme au plan attaché.
Des légères modifications après la commande seront exécutés sans modifications de prix.
Site de construction : Verger des Marottieres, Bourgneuf en Mauges, 49290, France.
(…)
Prix
Le prix total pour la livraison et la construction de votre projet à Bourgneuf en Mauges est le suivant :
Serre pour un montant de€ 3.290.000,00hors T.V.A.
Le prix s’entend hors TVA, droit d’importation, frais d’enregistrement ainsi que toutes taxes locales.
Début des travaux (fondations) : Premier Mars 2011.
Réception des travaux (serre) : Début Juin 2011.
(…)
Délai de livraison
Le délai du project est déterminé avec du début de chantier au 1er Mars 2011. Ce planning sera basé sur les prochaines date suivantes :

Premier acompte reçu par [appellante] Décembre 2010.

Site de construction prêt pour inspection début Février 2011.

Site de construction prêt pour le début des travaux de fondation le 1er Mars.

[appellante] peut travailler sans retard causé par des autres parties (…)

[appellante] peut travailler sans restriction sur les heures de travail (…)
(…)
Non compris dans le présent contrat

Mise à la terre de la serre exclus;

Le terrain doit être accessible pour des camions lourds, ainsi que pour les machines de montage et de vitrage.

Les raccordements et travaux électriques.

Les matériaux et les travaux non explicitement mentionnés dans le présent contrat.

Le nettoyage éventuel de la structure et la construction après montage.

Location de salles de pause, bureaux et dex toilettes pour les équipes.
(iii) Op het briefpapier van [bv 2] waarop de overeenkomst is afgedrukt, staat onderaan in kleine letters voorgedrukt:
“All business transacted with our company shall be subject to our terms and conditions of sale, filed with the District Court of The Hague, dated June 1, 1994, number 89/1994. The conditions are available on request.”
In de overeenkomst zelf staat:

“Nos condition générales sont applicables à toutes nos offres, accords et contrats.

Les conditions générales de vente ont été déposées auprès du Greffe du tribunal de l’arrondissement de la Haie le 16/01/1994, sous le no 27/1994. Elles sont disponibles sur simple demande.”
Beide sets algemene voorwaarden (89/1994 en 27/1994) bevatten een forumkeuze voor de rechtbank Den Haag.
(iv) Bij brief van 19 januari 2011 heeft [bv 2] GEP bericht dat er enkele wijzigingen en verduidelijkingen op de overeenkomst zijn aangebracht. Gezien de hoogteverschillen op het terrein is besloten om de drie oorspronkelijk geplande kassen te splitsen, zodat er vijf kassen zouden worden gebouwd. Ook blijkt er veel meer beton voor de fundering nodig te zijn dan oorspronkelijk ingeschat (1.000 m3 in plaats van 470 m3). De prijs voor de werkzaamheden is daarom € 130.000,- (exclusief btw) hoger geworden.
2.2
Tussen partijen is een geschil ontstaan. GEP is van mening dat de kas niet deugdelijk is gebouwd, met name omdat de fundering van de kas niet afdoende zou zijn. Zij heeft een deel van de aanneemsom onbetaald gelaten. [bv 2] heeft op 1 juli 2013 al haar vorderingen op GEP gecedeerd aan [appellante]. Op 24 april 2014 heeft [appellante] GEP gedagvaard voor de rechtbank Den Haag tot betaling van het restant van de aanneemsom.
2.3
[appellante] is van mening dat de rechtbank internationaal bevoegd is om van de vordering kennis te nemen op grond van de forumkeuze in de algemene voorwaarden van [bv 2]. GEP heeft de bevoegdheid van de Haagse rechtbank betwist. Zij stelt dat het
Tribunal de Commerce d’Aix en Provencebevoegd is op grond van de forumkeuze in de raamovereenkomst.
2.4
De rechtbank heeft GEP in het gelijk gesteld en heeft zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van de vordering van [appellante].
2.5
In hoger beroep concludeert [appellante] dat het vonnis van de rechtbank moet worden vernietigd en dat de rechtbank Den Haag bevoegd is om kennis te nemen van haar vordering. GEP heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis.

3.Beoordeling van het hoger beroep

3.1
De grieven strekken ten betoge dat de rechtbank zich ten onrechte onbevoegd heeft verklaard om kennis te nemen van de vordering van [appellante]. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
3.2
Het gaat hier om een internationaal geschil tussen een partij die is gevestigd in Nederland en een partij die is gevestigd in Frankrijk. Nu de inleidende dagvaarding dateert van 24 april 2014, moet de internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter worden beoordeeld aan de hand van de Brussel I Verordening (Verordening van de Raad van 22 december 2000, betreffende rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, PbEG 2001, L12, zoals laatstelijk gewijzigd op 18 juni 2013, PbEU 2013, L167).
3.3
De hoofdregel van de Brussel I Verordening is dat een verweerder wordt opgeroepen voor de gerechten van de lidstaat waar hij zijn woonplaats heeft (art. 2). In dit geval is de verweerder (GEP) in Frankrijk gevestigd, zodat de Nederlandse rechter niet op grond van deze hoofdregel bevoegd is om kennis te nemen van het geschil. Daarnaast kan een verweerder worden opgeroepen voor het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd (art. 5, aanhef en sub 1). Partijen kunnen evenwel een forumkeuze uitbrengen voor een rechter in een andere lidstaat. In dat geval is die rechter exclusief bevoegd, tenzij de partijen anders zijn overeengekomen (art. 23). Hieronder zal het hof bespreken of de rechtbank Den Haag op grond van een van deze bepalingen bevoegd is.
Forumkeuze
3.4
In gevolge art. 23 Brussel I Verordening staat het partijen vrij een forumkeuze uit te brengen voor een gerecht van een lidstaat. Een forumkeuzeovereenkomst wordt gesloten:
“a. hetzij bij een schriftelijke overeenkomst of bij een schriftelijk bevestigde mondelinge overeenkomst;
b. hetzij in een vorm die wordt toegelaten door de handelwijzen die tussen partijen gebruikelijk zijn geworden;
c. hetzij, in de internationale handel, in een vorm die overeenstemt met een gewoonte waarvan de partijen op de hoogte zijn of hadden behoren te zijn en die in de internationale handel algemeen bekend is en door partijen bij dergelijke overeenkomsten in de betrokken handelsbranche doorgaans in acht wordt genomen.”
3.5
Met
grief IIvoert [appellante] onder meer aan dat de algemene voorwaarden 89/1994 (met daarin een forumkeuze voor de Nederlandse rechter) op de overeenkomst van toepassing zijn omdat GEP de algemene voorwaarden door middel van ondertekening van de overeenkomst heeft aanvaard. Op iedere pagina van de overeenkomst stond een verwijzing naar deze algemene voorwaarden. [appellante] stelt verder dat [bv 2] de algemene voorwaarden (naar het hof begrijpt:) in ieder geval bij een eerdere versie van de overeenkomst aan GEP heeft toegezonden. GEP heeft nooit bezwaar gemaakt tegen de toepasselijkheid van deze voorwaarden, aldus [appellante]. [appellante] biedt van een en ander bewijs aan.
3.6
Voor een geldige forumkeuze ingevolge art. 23 lid 1 sub a Brussel I Verordening is vereist dat partijen daadwerkelijk wilsovereenstemming hebben bereikt ten aanzien van de forumkeuze. Deze wilsovereenstemming tussen partijen moet tot uitdrukking komen in een schriftelijke of schriftelijk bevestigde mondelinge overeenkomst. Nu de forumkeuze waarop [appellante] zich beroept, is opgenomen in de algemene voorwaarden is aan het vereiste van schriftelijkheid slechts voldaan indien de door beide partijen ondertekende overeenkomst uitdrukkelijk naar de algemene voorwaarden verwijst, die verwijzing bij betrachting van een normale zorgvuldigheid kan worden nagegaan en indien vaststaat dat de algemene voorwaarden daadwerkelijk aan de andere partij zijn medegedeeld.
3.7
Naar het oordeel van het hof gaat het betoog van [appellante] niet op. Zelfs als juist is dat [appellante] de algemene voorwaarden met nr. 89/1994 bij een eerdere versie van de overeenkomst aan GEP heeft toegezonden – GEP betwist dat – dan is daarmee in dit geval nog geen wilsovereenstemming over de toepasselijkheid van die algemene voorwaarden (met daarin de forumkeuze) bereikt. Immers, de overeenkomst van 15 december 2010 zelf verwijst expliciet naar een andere set algemene voorwaarden, te weten nr. 27/1994, terwijl de verwijzing naar de algemene voorwaarden met nr. 89/1994 enkel is voorgedrukt op het briefpapier van [bv 2]. De algemene voorwaarden met nr. 27/1994 zijn bovendien van een andere vennootschap, namelijk [appellante bv 3] B.V. GEP kon dus niet eenvoudig nagaan welke set voorwaarden [bv 2] van toepassing wilde laten zijn. Dat beide sets algemene voorwaarden inhoudelijk gelijk zijn, zoals [appellante] nog heeft aangevoerd, maakt het voorgaande niet anders, omdat niet is gesteld of gebleken dat [bv 2] ook de algemene voorwaarden met nr. 27/1994 aan GEP heeft toegezonden, zodat zij dat bij de totstandkoming van de overeenkomst zelf had kunnen vaststellen. Voor zover [appellante] stelt dat de algemene voorwaarden 89/1994 ook zijn meegezonden bij de definitieve versie van de overeenkomst (waarmee voor GEP duidelijk zou moeten zijn geweest dat deze set volgens [bv 2] toepasselijk was), geldt dat zij van die stelling geen bewijs heeft aangeboden, terwijl GEP de toezending heeft betwist. Uit de tekst van de overeenkomst blijkt overigens ook niet dat [bv 2] algemene voorwaarden heeft meegezonden. In zoverre faalt grief II.
3.8
[appellante] beroept zich voorts erop dat een forumkeuzeovereenkomst geldig is indien deze is gesloten in een vorm die wordt toegelaten door de handelwijzen die tussen partijen gebruikelijk zijn geworden (art. 23 lid 1 sub b van de Brussel I Verordening). [appellante] stelt in dat verband dat sprake van een handelsbetrekking tussen partijen omdat zij al eerder zaken hebben gedaan. Naar het oordeel van het hof heeft [appellante] aldus te weinig gesteld om te kunnen concluderen dat is voldaan aan de vormvoorschriften van sub b. Daarnaast is voor de toepasselijkheid van art. 23 lid 1 sub b ook vereist dat [bv 2] haar algemene voorwaarden op een zodanige wijze heeft meegedeeld, dat GEP het daarin opgenomen forumkeuzebeding kende of heeft kunnen kennen (arrest van de Hoge Raad van 27 mei 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP8689). Zoals volgt uit hetgeen hiervoor onder 3.7 is overwogen, heeft [bv 2] dat niet gedaan. Ook in zoverre faalt grief II.
3.9
Tot slot stelt [appellante] dat de overeenkomst tot aanwijzing van de Nederlandse rechter als bevoegd gerecht overeenstemt met de internationale gewoontes in de kassenbouwbranche. [appellante] voert aan dat kassenbouwers in Nederland en het buitenland algemene voorwaarden hanteren en dat het in de kassenbouwbranche volstrekt te doen gebruikelijk is dat algemene voorwaarden van toepassing worden verklaard op de wijze waarop [bv 2] dat heeft gedaan. [appellante] biedt te bewijzen aan dat het in de internationale kassenbouw gebruikelijk is dat algemene voorwaarden worden gehanteerd waarin een forumkeuze is opgenomen en dat het in die branche ook gebruikelijk is dat die voorwaarden van toepassing worden verklaard door verwijzing daarnaar op de facturen en overeenkomsten.
3.1
Het hof overweegt als volgt. Ingevolge art. 23 lid 1 sub c Brussel I Verordening dient sprake te zijn van een gewoonte in de internationale handel waarvan partijen op de hoogte zijn of hadden behoren te zijn en die in de internationale handel algemeen bekend is en door partijen bij dergelijke overeenkomsten in de betrokken handelsbranche doorgaans in acht wordt genomen. De stelling van [appellante] komt erop neer dat het voor kassenbouwers gebruikelijk is algemene voorwaarden te gebruiken met daarin een forumkeuze en dat het gebruikelijk is dat deze voorwaarden van toepassing worden verklaard door verwijzing daarnaar op de facturen en overeenkomsten. [appellante] heeft hiervan bewijs aangeboden, maar het hof zal [appellante] niet toelaten tot bewijslevering. Ook als [appellante] slaagt in het bewijs dat zij daarvan heeft aangeboden, dan is dat nog niet voldoende. [appellante] heeft niet gesteld dat GEP op de hoogte is van deze internationale gewoonte omtrent forumkeuzeovereenkomsten binnen de internationale kassenbranche, althans daarvan op de hoogte had behoren te zijn. GEP heeft ook betwist dat zij hiervan op de hoogte was of had behoren te zijn. (vgl. nrs. 48 en 49 van de memorie van antwoord). Volgens GEP is het in de handelsbranche waarin zij werkzaam is, niet gebruikelijk om een forumkeuzebeding op te nemen in algemene voorwaarden. Ter illustratie daarvan heeft zij verwezen naar haar eigen algemene voorwaarden, waarin geen forumkeuzebeding is opgekomen.
Het hof acht het inderdaad van belang dat GEP, blijkens de raamovereenkomst, geen onderdeel uitmaakt van de internationale kassenbouwersbranche, zodat zij niet zonder meer op de hoogte is van de gewoontes binnen die branche. GEP is immers gespecialiseerd in zonne-energie, meer in het bijzonder in de verwerving, de ontwikkeling, de constructie en de exploitatie van zonnecentrales op de grond en op daken. Zonder nadere motivering, die ontbreekt, kan niet worden aangenomen dat GEP bekend is of had moeten zijn met de door [appellante] gestelde gewoonte. [appellante] biedt op dit punt ook geen bewijs aan. Het beroep op art. 23 lid 1 sub c Brussel I Verordening faalt dus. Grief II faalt ook in zoverre.
Artikel 5 sub 1 Brussel I Verordening
3.11
Ingevolge artikel 5 aanhef en sub 1 Brussel I Verordening kan ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat worden opgeroepen voor een gerecht van een andere lidstaat:
“a) (…) voor het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd;
b) voor de toepassing van deze bepaling is, tenzij anders is overeengekomen, de plaats van uitvoering van de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt:

Voor de koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken, de plaats in een lidstaat waar de zaken volgens de overeenkomst geleverd worden of geleverd hadden moeten worden;

Voor de verstrekking van diensten, de plaats in de lidstaat waar de diensten volgens de overeenkomst verstrekt werden of verstrekt hadden moeten worden;
c) punt a) is van toepassing indien punt b) niet van toepassing is.”
3.12
In het kader van
grief IIIbepleit [appellante] dat de bevoegdheid van de Nederlandse rechter kan worden gebaseerd op art. 5, aanhef en sub 1, onderdeel a, Brussel I Verordening; onderdeel b is volgens [appellante] niet toepasselijk. Volgens haar bestaat de overeenkomst uit twee onderdelen, namelijk (1) levering van in Nederland te vervaardigen kasonderdelen en (2) de montage van die onderdelen op de bouwlocatie in Frankrijk. Het vervaardigen van de te leveren kasonderdelen (in Nederland) vormt ongeveer 80% van de werkzaamheden; de montage van de onderdelen (in Frankrijk) slechts 20%, aldus [appellante]. Zij biedt daarvan bewijs aan. Het gaat dus om een overeenkomst die in overwegende mate in Nederland wordt uitgevoerd. De vervaardiging en levering van de kasonderdelen levert verreweg de grootste bijdrage aan de verwezenlijking van het einddoel van de overeenkomst, de levering van een Venlo-kas van Nederlandse makelij. Dat betekent dat de kenmerkende verbintenis van de overeenkomst een levering van zaken is en dit leidt – zo begrijpt het hof – tot de kwalificatie als koopovereenkomst van (uiteindelijk) onroerende zaken en tot toepasselijkheid van onderdeel (a). De plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt (betaling van een geldsom), is gelegen in Nederland, zodat de Nederlandse rechter bevoegd is, aldus [appellante].
3.13
Volgens GEP gaat het om een aannemingsovereenkomst, die valt in de categorie “overeenkomst tot verstrekking van diensten” als bedoeld in art. 5 aanhef en sub 1, onderdeel b, tweede gedachtestreepje de Brussel I Verordening. Onder verwijzing naar de tekst van de overeenkomst voert zij aan dat partijen zijn overeengekomen dat [bv 2] een aantal onroerende zaken (kassen) zou bouwen (vgl. nr. 56 van de memorie van antwoord; nr. 2.6 en 2.7 van de akte uitlating conclusie van antwoord in het incident). De bouwwerkzaamheden moesten volgens GEP (voornamelijk) in Frankrijk worden uitgevoerd, niet alleen met onderdelen van [bv 2], maar ook met onderdelen die GEP zelf had aangeleverd. De kasonderdelen die [bv 2] heeft vervaardigd zijn, aldus GEP, niet afzonderlijk aan GEP geleverd. [bv 2] bleef eigenaar van de kasonderdelen totdat deze werden gebruikt om de kassen mee te bouwen. Pas daarna werden zij door natrekking eigendom van GEP. De bouwwerkzaamheden vormen volgens GEP de kenmerkende verbintenis van de aannemingsovereenkomst.
3.14
Aldus is tussen partijen in geschil welke sub-regel van art. 5, aanhef en sub 1 van toepassing is. Bepalend voor het antwoord op die vraag is wat de kenmerkende verbintenis van de overeenkomst is.
3.15
Naar het oordeel van het hof heeft [appellante] niet voldoende concreet onderbouwd waarom de kenmerkende verbintenis van de onderhavige overeenkomst de productie (in Nederland) en levering van kasonderdelen is (naar het hof begrijpt: niet van roerende lichamelijke zaken, maar met als doel de verkoop van de (onroerende) kassen met een bijgebouw). [appellante] stelt weliswaar dat als de kasonderdelen eenmaal zijn geleverd, de montage snel is geschied, maar zij onderbouwt die stelling niet. Het hof is met GEP van oordeel dat uit de tekst van de overeenkomst veeleer volgt dat sprake is van aanneming van werk en dat de bouw van de kassen (in Frankrijk) de kenmerkende verbintenis is. Opgemerkt wordt dat [appellante] de overeenkomst aanvankelijk zelf ook als aanneming van werk heeft gekwalificeerd (vgl. bijvoorbeeld nr. 9 van de inleidende dagvaarding). In haar inleidende dagvaarding heeft zij verder uiteengezet dat [bv 2] in opdracht van GEP een kas heeft gebouwd en dat er een geschil is ontstaan omdat GEP van mening is dat de door [bv 2] aangebrachte fundering niet afdoende zou zijn. Dat enkel sprake was van montagewerkzaamheden die verhoudingsgewijs snel konden plaatsvinden, volgt dus niet uit de eigen stellingen van [appellante], en overigens ook niet uit de tekst van de overeenkomst zelf. Uit die overeenkomst blijkt juist dat het werk een aanvang neemt op 1 maart 2011 met het leggen van de betonnen funderingen, waarover partijen blijkens de brief van [bv 2] van 19 januari 2011 bovendien later zijn overeengekomen de omvang aanzienlijk uit te breiden, en waarin is voorzien in bouwwerkzaamheden in de periode van maart tot en met juni 2011. [appellante] heeft niet toegelicht waarom – tegen deze achtergrond en in het licht van de betwisting door GEP van de stelling van [appellante] dat haar werkzaamheden voor de vervaardiging van de te leveren kasonderdelen in een verhouding van 80:20 staan ten opzichte van haar bouwwerkzaamheden – niettemin moet worden aangenomen dat 80% van het werk dat zij in het kader van de overeenkomst moet verrichten, het ontwerpen en vervaardigen van de kasonderdelen (in Nederland) betreft. Omdat [appellante] haar stellingen onvoldoende heeft onderbouwd, komt het hof niet toe aan bewijslevering in hoger beroep.
3.16
Het hof is dus van oordeel dat de kenmerkende verbintenis bestaat uit de bouw van de kassen en dat de onderhavige overeenkomst daarom in het kader van de Brussel I Verordening moet worden gekwalificeerd als een overeenkomst tot de verstrekking van diensten. De Nederlandse rechter is niet bevoegd om ingevolge art. 5, aanhef en sub 1, onderdeel b, tweede gedachtestreepje Brussel I Verordening, van deze vordering kennis te nemen, omdat deze diensten volgens de overeenkomst (voornamelijk) in Frankrijk zijn verricht. Art. 5, aanhef en sub 1, onderdeel a is dus niet van toepassing.
3.17
De conclusie is dat grief III faalt.
3.18
Bij deze stand van zaken behoeft grief I geen bespreking. De rechtbank Den Haag heeft zich terecht onbevoegd verklaard om kennis te nemen van de vordering van [appellante]. Het bestreden vonnis zal dus worden bekrachtigd. [appellante] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten.

4.Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt het bestreden vonnis van de rechtbank Den Haag van 25 februari 2015;
- veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van GEP tot aan deze uitspraak bepaald op € 711,- aan verschotten en € 9.356,- voor salaris van de advocaat;
- verklaart dit arrest wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.A. Joustra, J. van der Kluit en S. Sicking en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 april 2019 in aanwezigheid van de griffier.