Uitspraak
Gerechtshof Den Haag
Arrest
[verdachte],
BESLISSING
spreekt de verdachtedaarvan
vrij.
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 10 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1997, was eerder vrijgesproken van het primair ten laste gelegde en veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 500,--, met een proeftijd van 2 jaar. Tevens was de tenuitvoerlegging gelast van een eerder opgelegde voorwaardelijke werkstraf van 30 uren. De verdachte was beschuldigd van verduistering van een identiteitskaart en een geldbedrag, waarbij het Openbaar Ministerie de bevestiging van het eerdere vonnis vorderde.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 27 maart 2019 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging gehoord. Het hof oordeelde dat niet wettig en overtuigend bewezen was dat de verdachte de identiteitskaart had verduisterd. De verdachte had de identiteitskaart slechts kort in haar bezit gehad en er was geen bewijs dat zij deze had gebruikt voor wederrechtelijke toe-eigening. Het hof concludeerde dat de verdachte niet als heer en meester over de identiteitskaart had beschikt, en dat de enkele omstandigheid dat zij de identiteitskaart bij zich had onvoldoende was voor een veroordeling.
Daarom sprak het hof de verdachte vrij van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde. Tevens werd de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde werkstraf afgewezen, aangezien de verdachte werd vrijgesproken van de tenlastelegging. Het arrest werd uitgesproken in aanwezigheid van de griffier en is op dezelfde dag gepubliceerd.