ECLI:NL:GHDHA:2019:850

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
10 april 2019
Publicatiedatum
19 april 2019
Zaaknummer
22-000412-18
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering in dienstbetrekking door boekhouder met gokverslaving

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 10 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1967, was werkzaam als boekhouder en hoofd administratie en heeft in de periode van 29 december 2016 tot en met 12 mei 2017 meer dan € 200.000,- verduisterd. Dit gebeurde in het kader van zijn dienstbetrekking, waarbij hij opzettelijk geld dat toebehoorde aan zijn werkgevers, [bedrijf 1] en [bedrijf 2], naar zijn eigen rekening overmaakte. De verdachte had een gokverslaving, wat een belangrijke rol speelde in zijn daden. Het hof heeft rekening gehouden met de huidige levensomstandigheden van de verdachte, zijn blanco strafblad, en het feit dat hij zelf hulp heeft gezocht voor zijn gokverslaving. Hierdoor heeft het hof besloten om een maximale taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De benadeelde partij, [bedrijf 1], werd niet-ontvankelijk verklaard in hun vordering, omdat een deel daarvan eerder al door de civiele rechter was toegewezen. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaar, met bijzondere voorwaarden.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000412-18
Parketnummer: 10-681130-17
Datum uitspraak: 10 april 2019
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 26 januari 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1967,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op27 maart 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met de bijzondere voorwaarden als nader in het vonnis omschreven.
Voorts is de vordering van de benadeelde partij, [bedrijf 1], deels niet-ontvankelijk verklaard en deels afgewezen.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij, in of omstreeks de periode van 29 december 2016 tot en met 12 mei 2017 te Alblasserdam, althans in Nederland, opzettelijk geld (in totaal ca. 86.568,68 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehoorde aan [bedrijf 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, te weten als boekhouder, elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2.
hij, in of omstreeks de periode van 11 december 2015 tot en met 19 augustus 2016 te Rotterdam, althans in Nederland, opzettelijk geld (in totaal ca. 132.000 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehoorde aan [bedrijf 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, te weten als medewerker financiële administratie/hoofd administratie, elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, behoudens ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij en dat door het hof, in zoverre opnieuw rechtdoende, aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [bedrijf 1] zal worden opgelegd tot het bedrag van € 86.568,68.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, reeds omdat het hof komt tot een enigszins andere bewezenverklaring. Ook zal het hof de bewijsvoering aanpassen en komen tot een andere strafoplegging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

1.hij,in of omstreeksde periode van 29 december 2016 tot en met 12 mei 2017 te Alblasserdam, althans in Nederland,opzettelijk geld (in totaal ca. 86.568,68 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele dat toebehoorde aan [bedrijf 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,en welk goed verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, te weten als boekhouder, elk geval anders dan door misdrijfonder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;

2.hij,in of omstreeksde periode van 11 december 2015 tot en met 19 augustus 2016 te Rotterdam, althans in Nederland,opzettelijk geld (in totaal ca. 132.000 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele dat toebehoorde aan [bedrijf 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,en welk goed verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, te weten als medewerker financiële administratie/hoofd administratie, elk geval anders dan door misdrijfonder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 en 2 bewezen verklaarde levert op:
Verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft in zijn hoedanigheid van medewerker financiële administratie van [bedrijf 2], in de periode van acht maanden die hij daar werkzaam was, een geldbedrag van ongeveer € 132.000,-- verduisterd door stelselmatig, op zeer geraffineerde wijze, bedragen naar zijn eigen bankrekening over te (laten) maken.
Toen de verduistering bij [bedrijf 2] uitkwam, is hij daar ontslagen. Vervolgens is de verdachte aan het werk gegaan bij [bedrijf 1]. Daar heeft hij wederom, ditmaal in zijn hoedanigheid van boekhouder, in de korte periode dat hij daar werkzaam was, op dezelfde wijze grote bedragen overgemaakt naar zijn eigen bankrekening.
Het bedrijf heeft hierdoor op de rand van het faillissement gestaan, hetgeen grote gevolgen heeft gehad voor het personeel, de vroegere collega’s van de verdachte.
De verdachte verkeerde door zijn gokverslaving in financiële problemen en heeft doelbewust zijn positie als boekhouder en medewerker financiële administratie misbruikt om in zijn gokverslaving te voorzien en zijn schulden af te lossen.
Door zijn handelen heeft de verdachte het vertrouwen van zijn werkgevers ernstig beschaamd en de bedrijven daarenboven aanzienlijk financieel gedupeerd. De verdachte heeft daarbij alleen oog gehad voor zijn eigen financiële gewin.
Het hof acht een gevangenisstraf zoals in eerste aanleg is opgelegd en in hoger beroep is gevorderd, gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten, in beginsel zonder meer passend.
Het hof is echter van oordeel, gezien het tijdsverloop sinds de feiten, de ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gekomen huidige levensomstandigheden van de verdachte, de negatieve gevolgen die de feiten reeds hebben gehad voor de verdachte, de omstandigheid dat de verdachte niet eerder is veroordeeld, de omstandigheid dat de verdachte zelf hulp heeft gezocht voor zijn gokverslaving en de inmiddels met in ieder geval één van de benadeelden getroffen betalingsregeling en het belang van de voortzetting daarvan, dat - in plaats van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf - het opleggen van een onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur passend en geboden is.
Voorts is het hof van oordeel dat daarnaast nog een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur met een proeftijd van drie jaar geboden is, teneinde de verdachte ervan te weerhouden opnieuw soortgelijke strafbare feiten te plegen.
Tevens acht het hof het noodzakelijk aan de voorwaardelijke gevangenisstraf de bijzondere voorwaarden te koppelen, zoals deze in eerste aanleg zijn opgelegd. De verdachte heeft zich ter zitting in hoger beroep tot naleving van die voorwaarden bereid verklaard.
Vordering tot schadevergoeding [bedrijf 1]
In het onderhavige strafproces heeft [bedrijf 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 ten laste gelegde, tot een totaalbedrag van bedrag van € 130.688,68 (te weten € 25.000,-- aan immateriële schade, € 86.568,68 aan fraudeschade en € 19.120,-- aan herstelkosten).
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering, maar dat aan de aan de verdachte wel een schadevergoedingsmaatregel zal worden opgelegd tot het bedrag van € 86.568,68.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Het hof zal het deel van de vordering dat betrekking heeft op de fraudeschade niet-ontvankelijk verklaren, nu deze vordering reeds bij onherroepelijk en uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van 27 september 2017 door de burgerlijke rechter is toegewezen.
Voorts is het hof van oordeel dat het deel van de vordering dat betrekking heeft op de herstelschade een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Het is voor het hof onvoldoende inzichtelijk in hoeverre die schade als schade die rechtstreeks door het bewezen verklaarde onder 1 is toegebracht kan worden beschouwd.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk is in de vordering. De vordering kan in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof wijst af de gevorderde immateriële schade, nu deze is gevorderd door een rechtspersoon.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met de verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil.
Geen schadevergoedingsmaatregel
Gelet op eerdergenoemd vonnis van de civiele rechter en aangezien onduidelijk is welk gedeelte van de door de civiele rechter toegewezen schadevergoeding reeds door de verdachte is voldaan, acht het hof het niet wenselijk dat ook via het CJIB – en naast de reeds lopende betalingsregeling – getracht wordt de (volledige) fraudeschade op de verdachte te verhalen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 321 en 322 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) jaar.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich gedurende de volledige proeftijd zal melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
2. dat de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd inzage zal geven in zijn toekomstige werkfunctie en zijn medewerking zal verlenen aan de controle hierop door de reclassering;
3. dat de veroordeelde zich onder ambulante behandeling zal stellen van Bouman GGZ te Rotterdam of soortgelijke ambulante forensische zorg, voor zijn gokverslaving en daaruit voortvloeiende gedragingen, en zich zal houden aan de aanwijzingen die door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling worden gegeven, gedurende de volledige proeftijd, of zoveel korter als de reclassering in overleg met de forensische zorg verantwoord vindt;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Veroordeelt de verdachte voorts tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [bedrijf 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij voor zover deze betrekking heeft op de immateriële schade af.
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering voor zover deze betrekking heeft op de herstelkosten en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering voor zover deze betrekking heeft op de fraudeschade.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door mr. M.C.R. Derkx,
mr. B.P. de Boer en mr. J.M. ten Voorde, in bijzijn van de griffier R. Luijken.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 10 april 2019.
Mr. J.M. ten Voorde is buiten staat dit arrest te ondertekenen.