ECLI:NL:GHDHA:2019:849

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
10 april 2019
Publicatiedatum
19 april 2019
Zaaknummer
22-000307-18
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf wegens inbraak en fietsendiefstallen met DNA-bewijs

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 10 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1994, was eerder veroordeeld voor verschillende strafbare feiten en was ten tijde van de behandeling in hoger beroep gedetineerd. De zaak betreft een reeks van diefstallen, waaronder een inbraak in een supermarkt en twee fietsendiefstallen. De verdachte werd beschuldigd van het stelen van een kluis met contant geld en andere goederen uit de supermarkt, evenals van het stelen van fietsen. Het hof heeft vastgesteld dat er DNA van de verdachte is aangetroffen op een blikje energydrank dat in de supermarkt werd aangetroffen, wat als cruciaal bewijs werd beschouwd. De verdachte werd in eerste aanleg vrijgesproken van enkele beschuldigingen, maar het hof heeft deze vrijspraken niet in stand gehouden. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast zijn vorderingen tot schadevergoeding van benadeelde partijen toegewezen, en is de tenuitvoerlegging gelast van eerder opgelegde voorwaardelijke straffen. Het hof heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000307-18
Parketnummers: 10-178812-17, 10-000629-18,
10-811037-17 (TUL) en 10-013871-17 (TUL)
Datum uitspraak: 10 april 2019
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 22 januari 2018 en de van dat vonnis deel uit makende beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1994,
[BRP-adres],
ten tijde van de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep uit anderen hoofde gedetineerd in de [P.I.].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op
27 maart 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het bij dagvaarding onder parketnummer 10-178812-17 onder 4 en 5 laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het bij dagvaarding onder parketnummer 10-178812-17 onder 1, 2 en 3, alsmede ter zake van het bij dagvaarding onder parket-nummer 10-000629-18 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, met aftrek van voorarrest.
Voorts is de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij, [opsporingsambtenaar 2], toegewezen tot een bedrag van € 461,-- (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 december 2017). Ook is aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer, [opsporingsambtenaar 2], opgelegd tot een bedrag van € 461,--.
Tevens is de benadeelde partij [aangeefster 3] niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding.
Voorts is de tenuitvoerlegging gelast van de door de politierechter in de rechtbank Den Haag bij vonnis van 11 mei 2017 onder parketnummer 10-013871-17 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken.
Tevens is de door politierechter in de rechtbank Rotterdam bij vonnis van 11 mei 2017 onder parketnummer 10-811037-17 bepaalde proeftijd verlengd met één jaar.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
De vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangeefster 3] is in hoger beroep niet meer aan de orde, aangezien de benadeelde partij zich in hoger beroep niet opnieuw heeft gevoegd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is bij voornoemde parketnummers en achtereenvolgens door het hof doorlopend genummerd ten laste gelegd dat:
1.
parketnummer 10-178812-17):
hij in of omstreeks de periode van 23 januari 2016 tot en met 24 januari 2016 te Vlaardingen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit de supermarkt [supermarkt] heeft weggenomen een kluis met inhoud, zijnde een geldbedrag van 2895 Euro en/of een kassalade met inhoud, zijnde een geldbedrag van 314 Euro en/of een of meerdere tabaksbussen met inhoud en/of een of meerdere telefoonkaarten en/of een of meerdere (twee) blikjes energydrank, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 1] in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die/dat weg te nemen goederen en/of geld onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak/verbreking/inklimming;
2. ( parketnummer 10-178812-17):
hij op of omstreeks 14 juni 2017 te Vlaardingen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fiets (blauwe damesfiets, merk: Montego) in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
3. ( parketnummer 10-178812-17):
hij op of omstreeks 19 maart 2017 te Vlaardingen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fiets (zwarte damesfiets), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangeefster 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
4. ( parketnummer 10-178812-17):
hij op of omstreeks 6 mei 2017 te Vlaardingen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fiets (merk: Sparta Farus), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
5. ( parketnummer 10-178812-17):
hij op of omstreeks 4 juli 2017 te Vlaardingen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fiets (merk: Limit) in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangeefster 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
6. ( parketnummer 10-000629-18):
hij op of omstreeks 21 december 2017 te Schiedam toen de aldaar dienstdoende [opsporingsambtenaar 1] en/of [opsporingsambtenaar 2], beiden buitengewoon opsporingsambtenaar in dienst van vervoersbedrijf RET (gemeente Rotterdam) verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 447e van het Wetboek van Strafrecht, in elk geval op verdenking van het gepleegd hebben van enig strafbaar feit, op heterdaad ontdekt, had(den) aangehouden en vastgegrepen, althans vast had(den) teneinde hem ten spoedigste voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtena(a)r(en), werkzaam in de rechtmatige uitoefening zij/haar/hun bediening, door opzettelijk gewelddadig
- ( te trachten) zich in een andere richting te bewegen dan die waarin die opsporingsambtena(a)r(en) hem trachtte(n) te bewegen en/of
- ( te trachten) zich los te rukken/trekken uit de greep van die opsporingsambtena(a)r(en).
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is in eerste aanleg vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 4 en 5 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en mitsdien mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraken.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, reeds omdat het hof komt tot een enigszins andere bewezenverklaring. Ook zal het hof de bewijsvoering aanpassen en een andere beslissing nemen ten aanzien van één van de vorderingen tot tenuitvoerlegging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 6 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

1.hij in of omstreeksde periode van 23 januari 2016 tot en met 24 januari 2016 te Vlaardingen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit de supermarkt [supermarkt] heeft weggenomen een kluis met inhoud, zijnde een geldbedrag van 2895 Euro en/ofeen kassalade met inhoud, zijnde een geldbedrag van 314 Euro en/of een ofmeerdere tabaksbussen met inhoud en/of een ofmeerdere telefoonkaarten en/of een of meerdere (twee) blikjesenergydrank, in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan [aangever 1] in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/ofdie/dat weg te nemen goederen en/ofgeld onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak/verbreking/inklimming;

2.
hij opof omstreeks14 juni 2017 te Vlaardingen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fiets (blauwe damesfiets, merk: Montego)in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan [aangever 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;

3.

hij opof omstreeks19 maart 2017 te Vlaardingen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fiets (zwarte damesfiets),in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan [aangeefster 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;

6.

hij opof omstreeks21 december 2017 te Schiedam, toen de aldaar dienstdoende [opsporingsambtenaar 1] en/of[opsporingsambtenaar 2], beiden buitengewoon opsporingsambtenaar in dienst van vervoersbedrijf RET (gemeente Rotterdam), verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 447e van het Wetboek van Strafrecht,in elk geval op verdenking van het gepleegd hebben van enig strafbaar feit,op heterdaad ontdekt, had(den)aangehouden en vastgegrepen,althans vast had(den)teneinde hem ten spoedigste voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtena(a)r(en), werkzaam in de rechtmatige uitoefeningvanzij/haar/hun bediening, door opzettelijk gewelddadig
-(te trachten)zich in een andere richting te bewegen dan die waarin die opsporingsambtena(a)r(en)hem trachtte(n)te bewegen en/of
-(te trachten)zich los te rukken/trekken uit de greep van die opsporingsambtena(a)r(en).
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het aan hem onder 1 ten laste gelegde, nu er buiten de omstandigheid dat er DNA van zijn cliënt is aangetroffen op één geopend blikje energydrank in de winkel geen andere bewijsmiddelen voorhanden zijn waaruit verdachtes betrokkenheid bij de betreffende winkelinbraak kan worden afgeleid.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Aangever [aangever 1] zag op 24 januari 2016 na de ontdekking van de inbraak in zijn winkel dat er twee geopende blikjes energydrank op een doos in het magazijn stonden. Volgens [aangever 1] hadden de daders deze blikjes uit zijn winkel gepakt en leeg gedronken. Bij het bekijken van de camerabeelden zag [aangever 1] een man met handschoenen aan en een capuchon op graaien in de kasten achter de kassa en ook een blikje pakken uit de koelkast.
Vervolgens is op 25 januari 2016 door J.F. Smit, als forensisch onderzoeker, een forensisch onderzoek verricht naar sporen in de winkel.
Daarbij heeft [aangever 1] aan verbalisant [verbalisant] een doos met goederen getoond die door het politiepersoneel was veiliggesteld na het binnentreden van het pand. Deze goederen waren door de daders verplaatst.
[aangever 1] toonde twee blikjes “black energy”. Deze blikjes waren afkomstig uit de verkoopstelling in het winkelpand.
De leeggedronken blikjes “black energy” frisdrank zijn ten behoeve van een DNA-onderzoek ingestuurd naar het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) met het oog op de mogelijke aanwezigheid van DNA-materiaal.
Uit onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut kan worden afgeleid dat op één van de blikjes het DNA-profiel van de verdachte is aangetroffen, waarbij de DNA-matchkans kleiner is dan één op één miljard.
Voorop staat dat de uitkomst van het onderzoek van het NFI voldoende overtuigend is om daarmee vast te stellen dat het DNA-materiaal op het onderzochte frisdrank blikje van de verdachte afkomstig is. De verdachte en zijn raadsman hebben dit ook niet betwist.
Het hof overweegt dat een dergelijke match, nu het immers gelet op de verklaring van aangever gaat om een delict- gerelateerd spoor, zulke belangrijke aanwijzingen bevat voor de betrokkenheid van de verdachte bij het hem onder 1 ten laste gelegde, dat van de verdachte verwacht mag worden dat hij hieromtrent uitleg geeft. De verdachte heeft echter geen verklaring gegeven voor de aanwezigheid van zijn DNA op een geopend blikje energydrank in het magazijn van de winkel, ook niet toen hij door de politie werd geconfronteerd met het aantreffen van zijn DNA op één van de blikjes.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen en de feiten en omstandigheden als vervat in de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, acht het hof bewezen dat het de verdachte is geweest die tijdens de inbraak heeft gedronken uit het blikje energydrank en zich (derhalve) heeft schuldig gemaakt aan het onder 1 ten laste gelegde. Derhalve wordt het verweer van de raadsman door het hof verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
Diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Het onder 2 en 3 bewezen verklaarde levert op:
Diefstal, meermalen gepleegd.
Het onder 6 bewezen verklaarde levert op:
Wederspannigheid.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een winkelinbraak en aan twee fietsendiefstallen.
Dergelijke delicten brengen naast onrustgevoelens ook financiële schade voor de slachtoffers met zich mee.
Daarnaast brengen feiten zoals de onderhavige bij de burgers in het algemeen gevoelens van onbehagen teweeg.
Voorts heeft de verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan wederspannigheid door zich bij zijn aanhouding te verzetten. Dergelijke delicten getuigen van een gebrek aan respect jegens het bevoegd gezag.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 11 maart 2019, waaruit blijkt dat de verdachte ten tijde van het plegen van het onder 2 en 3 ten laste gelegde eerder meermalen onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, waaronder vermogensdelicten.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [opsporingsambtenaar 2]
In het onderhavige strafproces heeft [opsporingsambtenaar 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 6 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 461,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 461,00.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte niet betwist.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 6 bewezen verklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 250,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 december 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige zal de vordering worden afgewezen.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [opsporingsambtenaar 2]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 250,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [opsporingsambtenaar 2].
Vordering tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 11 mei 2017 onder parketnummer 10-013871-17 is de verdachte onder meer veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, met bevel dat die gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg ingediende vordering van het Openbaar Ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet-tenuitvoergelegde straf, op de grond dat de verdachte de hiervoor bedoelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers het in de onderhavige strafzaak onder 6 bewezen verklaarde feit begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
De vordering van het Openbaar Ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet-tenuitvoergelegde straf is derhalve gegrond.
Het hof zal daarom de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.
Vordering tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Rotterdam van 11 mei 2017 onder parketnummer 10-811037-17 is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 92 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep - blijkens haar vordering tot bevestiging van het beroepen vonnis - niet gepersisteerd bij de in eerste aanleg ingediende vordering van het Openbaar Ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet-tenuitvoergelegde straf. De politierechter had de proeftijd immers met een jaar verlengd.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers het in de onderhavige strafzaak onder 6 bewezen verklaarde feit begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken. De door de officier van justitie ingediende vordering tot tenuitvoerlegging van die niet-tenuitvoergelegde straf is derhalve gegrond.
Het hof zal daarom de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten. Anders dan de politierechter en de advocaat-generaal acht het hof geen termen aanwezig daarvan af te zien.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 57, 63, 180, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 4 en 5 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 6 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3 en 6 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [opsporingsambtenaar 2]
Wijst toede vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [opsporingsambtenaar 2] ter zake van het onder 6 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [opsporingsambtenaar 2], ter zake van het onder 6 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 21 december 2017.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 11 mei 2017 onder parketnummer 10-013871-17, te weten:
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 11 mei 2017 onder parketnummer 10-811037-17, te weten van:
gevangenisstrafvoor de duur van
90 (negentig) dagen.
Dit arrest is gewezen door mr. M.C.R. Derkx,
mr. B.P. de Boer en mr. J.M. ten Voorde, in bijzijn van de griffier R. Luijken.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 10 april 2019.
Mr. J.M. ten Voorde is buiten staat dit arrest te ondertekenen.