ECLI:NL:GHDHA:2019:837

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
9 april 2019
Publicatiedatum
18 april 2019
Zaaknummer
200.249.258/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake echtscheiding en ontruiming van de voormalige echtelijke woning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door de man tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam. De man is op 5 november 2018 in hoger beroep gekomen van het vonnis van 17 oktober 2018, waarin de voorzieningenrechter heeft beslist dat de man binnen dertig dagen de voormalige echtelijke woning moet verlaten en zich als bewoner moet uitschrijven. De vrouw, die de woning volledig in eigendom heeft, heeft verweer gevoerd tegen de grieven van de man. De man stelt dat de toedeling van de woning aan de vrouw niet rechtsgeldig is en dat hij niet in staat is om andere woonruimte te vinden. Het hof heeft de grieven van de man ongegrond verklaard en het bestreden vonnis bekrachtigd. Het hof oordeelt dat de vrouw recht heeft op de woning en dat de man zelf verantwoordelijk is voor het vinden van passende woonruimte. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij ieder zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.249.258/01
Zaak- rolnummer rechtbank : C/10/558789 / KG ZA 18-1021

Arrest van 9 april 2019

Inzake
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. L.A. Alderlieste te Rotterdam,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. H.D. van den Berg te Dordrecht.

Het verloop van het geding

De man is op 5 november 2018 in hoger beroep gekomen van het vonnis van 17 oktober 2018 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam tussen partijen gewezen (hierna: bestreden vonnis).
In het exploot van de dagvaarding heeft de man zijn grieven geformuleerd.
Bij memorie van antwoord heeft de vrouw verweer gevoerd tegen de door man geformuleerde grieven.
Beide partijen hebben arrest gevraagd. Het arrest is gewezen op het door de man gefourneerde procesdossier.

De beoordeling van het hoger beroep

Het bestreden vonnis

1. De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis als volgt beslist:
5.1) gelast de man om binnen dertig dagen na betekening van dit vonnis de woning te [adres] te verlaten en deze verder niet meer te betreden en de sleutels af te geven aan de vrouw;
5.2) machtigt de vrouw om – indien de man met het bepaalde in onderdeel 5.1. in gebreke blijft – dit onderdeel zo nodig ten uitvoer te doen leggen met behulp van de sterke arm van politie en justitie;
5.3) veroordeelt de man om zich uiterlijk binnen zeven dagen na het verlaten van de woning uit te schrijven als bewoner van het adres [adres] ;
5.4) bepaalt dat als de man met de veroordeling van onderdeel 5.3 in gebreke blijft, hij een dwangsom verbeurt van € 100,- per dag met een maximum van € 5.000,-;
5.5) gelast de man om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis (het kenteken van) de auto (merk [naam] , kenteken [nummer] ) over te (doen) schrijven op zijn naam en de vrouw het vrijwaringsbewijs daarvan te overhandigen en bepaalt dat dit vonnis zo nodig in de plaats treedt van de voor de overschrijving van de auto noodzakelijke toestemming van de man;
5.6) verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.7) bepaalt dat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt;
5.8) wijst het meer of anders gevorderde af.

Vordering man

2. De man vordert dat het dit hof behage bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad:
- het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam d.d. 17 oktober 2018 te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van de vrouw, met uitzondering van de vordering ten aanzien van het overschrijven van het kenteken van de auto, af te wijzen, dan wel een zodanige beslissing te nemen als uw hof in goede justitie zal vermenen te behoren.

Enige feiten

3. Bij beschikking van 3 mei 2018 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De kinderen van partijen hebben hun verblijfplaats bij de vrouw.
4. De officier van justitie heeft aan de man een gedragsaanwijzing opgelegd voor de periode van 21 november 2018 tot en met 19 februari 2019. De man mag zich ingevolge die aanwijzing in die periode niet in de nabijheid van het woonadres van de vrouw bevinden.
5. De vrouw is vanaf 17 maart 1999 volledig eigenaresse van het woonhuis te [adres] , zijnde de voormalige echtelijke woning van partijen. De woning behoorde voor die tijd aan partijen in mede-eigendom toe. In het kader van het aangaan van huwelijkse voorwaarden staande huwelijk is de woning door partijen aan de vrouw toegedeeld.

Grieven

6. De grieven van de man lenen zich voor een gemeenschappelijke bespreking. De man is het er niet mee eens dat hij de voormalige echtelijke woning moet verlaten. De man is van mening dat de toedeling van de woning niet rechtsgeldig is. De notaris heeft de man destijds niet voorgelicht over de gevolgen van de akte. De vrouw was werkzaam op het notariskantoor waar de akte is gepasseerd. In de visie van de man is de woning alleen op naam van de vrouw gesteld om te voorkomen dat zijn schuldeisers zich op het huis zouden kunnen verhalen. Bij het passeren van de akte was de man de Nederlandse taal onvoldoende machtig. De man heeft inmiddels een klacht tegen de notaris ingediend die destijds de akte heeft gepasseerd. De man is drukdoende om zijn verlieslijdende onderneming te redden. Het is voor de man onmogelijk andere woonruimte te betrekken. De man heeft simpelweg geen financiële middelen. De man heeft amper inkomsten. De man is van mening dat zijn belang zwaarder weegt dan dat van de vrouw.
7. Door de vrouw is verweer gevoerd. Het enkele feit dat de man een klacht tegen de notaris heeft ingediend maakt nog niet dat de woning niet meer toebehoort aan de vrouw. De stelling van de man dat hij de Nederlandse taal onvoldoende machtig is, wordt door de vrouw bestreden. De man is al sinds 1989 in Nederland. De man en de vrouw spraken thuis Nederlands. De lasten van de woning werden gedragen door de vrouw. Er is geen enkele twijfel wie eigenaar is van de woning. De man heeft ruim de tijd gehad om andere woonruimte te vinden. De man heeft in de echtscheidingsprocedure niet het voortgezet gebruik van de voormalige echtelijke woning verzocht. De ontruiming van de woning heeft grote gevolgen gehad voor de twee kinderen van partijen. De zoon van partijen heeft gezien hoe de politie de man geboeid afvoerde op 20 november 2018. De vrouw wenst een kostenveroordeling van de man aangezien dit al de vierde procedure is tussen partijen.
8. Het hof overweegt als volgt. Het hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld, het hof neemt deze gronden over. Naar het oordeel van het hof heeft de man in appel geen nieuwe feiten en omstandigheden gesteld om tot een ander oordeel te komen. Het is 20 jaar geleden dat partijen staande huwelijk huwelijkse voorwaarden met elkaar zijn overeengekomen waarbij partijen in het kader van de verdeling van de voormalige huwelijksgoederengemeenschap de woning op naam van de vrouw hebben gesteld. De vrouw is sedertdien eigenaar van de woning en kan daar dus naar eigen inzicht over beschikken. Gezien de zeer gespannen verhouding tussen de man en de vrouw is het niet wenselijk dat partijen nog langer onder één dak leven. Ruziegedrag heeft niet alleen een negatief effect op partijen maar raakt eveneens de kinderen. Het is de verantwoordelijkheid van de man zelf om passende woonruimte te vinden, dit is niet meer de verantwoordelijkheid van de vrouw nu partijen zijn gescheiden. De grieven van de man treffen geen doel.

Proceskosten

9. Gezien het feit dat er sprake is van ex-echtgenoten acht het hof het nog steeds redelijk en billijk om de proceskosten thans nog te compenseren.

Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis van 17 oktober 2018 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam tussen de partijen gewezen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep en wel in die zin dat ieder der partijen zijn eigen kosten draagt;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.N. Labohm, P.B. Kamminga en F. Ibili is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 april 2019 in aanwezigheid van de griffier.