ECLI:NL:GHDHA:2019:820

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
16 april 2019
Publicatiedatum
17 april 2019
Zaaknummer
200.233.481/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Causaal verband tussen schade van netbeheerder en kosten van netbeheerder voor het in stand houden van storingsdienst

In deze zaak gaat het om een geschil tussen Westland Infra Netbeheer B.V. (WIN) en een niet nader genoemde geïntimeerde, naar aanleiding van schade die is veroorzaakt aan een gasstation van WIN door een vrachtwagen van de geïntimeerde. WIN heeft de geïntimeerde aansprakelijk gesteld voor de schade en vordert in hoger beroep de vergoeding van consignatiekosten die zijn gemaakt voor het in stand houden van een storingsdienst. Het hof oordeelt dat de consignatiekosten, die WIN maakt om op elk moment storingen te kunnen verhelpen, ook door derden veroorzaakte schades de kosten van de storingsdienst met zich meebrengen. Het hof wijst de vordering van WIN tot betaling van € 2.350,- aan consignatiekosten toe, evenals de wettelijke rente over een eerder bedrag van € 12.588,71. Het hof vernietigt het eerdere vonnis van de rechtbank Den Haag, dat de vorderingen van WIN had afgewezen, en veroordeelt de geïntimeerde in de proceskosten. De beslissing is genomen op 16 april 2019.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.233.481/01
Zaaknummer rechtbank : 5883610 RL EXP 17-9057

arrest van 16 april 2019

inzake

Westland Infra Netbeheer B.V.,

gevestigd te Poeldijk (gemeente Westland),
appellante,
hierna te noemen: WIN,
advocaat: mr. F.J. van Velsen te Haarlem,
tegen

[geïntimeerde],

gevestigd te Pijnacker-Nootdorp,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. J. Streefkerk te Voorburg.

Het geding

Voor het verloop van het geding tot 20 maart 2018 verwijst het hof naar zijn tussenarrest van die datum, waarin een comparitie van partijen is gelast. De comparitie is op verzoek van partijen niet doorgegaan. Bij memorie van grieven met een productie heeft WIN acht grieven aangevoerd. Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden. WIN heeft nog een akte overlegging producties tevens vermindering van eis met twee producties genomen. Vervolgens hebben partijen op 25 februari 2019 de zaak doen bepleiten, WIN door mr. F.I.S.A.L. van Velsen en [geïntimeerde] door mr. J. Streefkerk, beiden aan de hand van overgelegde pleitnotities. Op het pleidooi is een datum voor het arrest bepaald.

Beoordeling van het hoger beroep

1. Met inachtneming van de grieven die gericht zijn tegen de vaststelling van de feiten door de kantonrechter gaat het hof van de volgende feiten uit:
1.1
WIN is een netbeheerder in de zin van de Gaswet. Zij heeft de wettelijke taak om de afnemers in haar verzorgingsgebied continu te voorzien van gas. Op 4 april 2016 is op de Lange Broekweg ter hoogte van nr. 60 te Naaldwijk met een vrachtwagen van [geïntimeerde] tijdens het achteruitrijden schade veroorzaakt aan een hoge druk gasstation van WIN.
1.2
Bij brief van 8 april 2016 heeft WIN [geïntimeerde] aansprakelijk gesteld voor deze schade. De (WAM-)verzekeraar van [geïntimeerde], HDI, heeft zich bij e-mailbericht van 12 april 2016 bij de schadebehandelaar van WIN, RenB Infraschade (hierna: RenB), gemeld en daarbij een gespecificeerde schadeopgaaf verzocht.
1.3
RenB heeft [geïntimeerde] bij bief van 23 december 2016 verzocht binnen dertig dagen € 14.938,71, zijnde het totaalbedrag van de schade, te voldoen. Bij de brief is een opstelling van de schadeposten gevoegd, leidend tot het totaalbedrag van € 14.938,71 (hierna: de schadeopstelling). In de schadeopstelling zijn, voor zover in deze procedure van belang, de volgende posten opgenomen: Onder “eigen personeel”: kosten voor tijdelijke en definitieve herstelwerkzaamheden door de projectvoorbereider/uitvoerder en monteurs van in totaal € 1.096,-, en onder “vaste posten”: een post consignatiekosten (gasleiding (gasstation HD)) van € 2.350,-.
1.4
[geïntimeerde] heeft deze brief doorgeleid naar HDI die op haar beurt een expert (Cunningham Lindsey Nederland B.V.) heeft ingeschakeld. De expert heeft zich bij e‑mailbericht van 23 januari 2017 bij RenB gemeld.
1.5
De expert heeft op 24 januari 2017 de schadelocatie bezocht en heeft bij e‑mailbericht van 25 januari 2017 RenB onder meer om een nadere specificatie/onderbouwing van de in rekening gebrachte consignatiekosten verzocht. RenB heeft dit bericht op 25 januari 2017 als volgt beantwoord:

“toelichting vaste kosten posten

Gemakshalve verwijzen wij u naar een vonnis van de rechtbank Den Haag (bijlage 2) waarin bedoelde kostenposten zijn uiteengezet en toegewezen.
In bedoeld vonnis is onder andere het volgende te lezen:

In de door Westland[WIN, hof]
overgelegde "Toelichting kostenposten in schadeopstellingen" is (…) het volgende opgenomen:
(…)
storingscoördinatie
De netbeheerder heeft op 24/365-basis een storingsdienst in stand te houden, niet alleen van eigen mensen, maar ook van aannemers die daarvoor SLA- of consignatie-tarieven rekenen. Alleen dan is geborgd dat op ieder moment van de dag of nacht een storing kan worden verholpen. (...) Hiervoor is een zeer aanzienlijke – en dus kostbare – organisatie vereist. De kosten ervan komen uiteraard voor rekening van de netbeheerder want het is een kerntaak, maar schadeveroorzakers betalen er wel een deel aan mee want als er geen schades waren, zouden de diensten kleiner kunnen zijn. Hoewel de kosten nauwelijks variëren met het schadebedrag is er gestaffeld omdat de kleine schades anders evenredig zouden moeten bijdragen.”
1.6
Na berichtenwisseling tussen de expert en RenB van 31 januari 2017 heeft RenB de expert op 2 februari 2017 per e-mail over de in rekening gebrachte consignatiekosten het volgende laten weten:

De bedragen komen tot stand op basis van forfaitaire berekening aan de hand van een evenredige toedeling van de totale kosten op jaarbasis. Dit kan als volgt nader worden uitgewerkt.
consignatiekosten
Netbeheerder[WIN, hof]
heeft voor het op afroep beschikbaar zijn van monteurs jaarlijkse kosten van laatstelijk € 203.660,-. Bij evenredige toerekening op basis van de verhouding totaal aantal storingen versus totaal aantal schades, komt dat neer op een bedrag van € 31.000 ten laste van de schades. Aan deze zaak is het evenredige aandeel van deze schade in die kosten toegerekend.”
1.7
Namens de expert is bij e-mailbericht van 14 februari 2017 als volgt gereageerd:

Uw – zeer summiere – toelichting stelt ons onvoldoende in staat om te bepalen of de verrichte werkzaamheden in de gegeven omstandigheden noodzakelijk waren en of de geclaimde kosten naar hun omvang redelijk waren. Gelet op de omvang van de consignatiekosten in relatie tot het schadebedrag zetten wij voornamelijk onze vraagtekens bij deze schadepost. Ten aanzien van deze consignatiekosten vernemen wij derhalve graag welke handelingen hier exact onder vallen. Tevens ontvangen wij graag een nadere toelichting op de totstandkoming (berekening) van deze post.”
1.8
HDI heeft Geko bij brief van 3 maart 2017 gemeld in totaal € 12.672,86, bestaande uit € 12.588,71 ter zake van zaaksbeschadiging en € 84,51 aan wettelijke rente, te zullen overmaken. HDI heeft daarbij laten weten dat zij de vergoedingstermijn voor de wettelijke rente heeft beperkt tot vier maanden
“[g]ezien de verlate indiening van de schadeclaim (8 maanden na de schadedatum)”. Verder heeft HDI laten weten niet bereid zijn de consignatiekosten te vergoeden omdat een nadere onderbouwing van die kosten ontbreekt
1.9
Bij e-mailbericht van 9 maart 2017 heeft Geko, kennelijk namens WIN, meegedeeld het betaalde bedrag te hebben teruggestort omdat het bedrag onvolledig is.
1.1
WIN heeft in eerste aanleg, kort gezegd, gevorderd dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot betaling van € 15.199,22, bestaande uit € 14.138,71 aan herstelkosten, € 260,51 aan wettelijke rente en € 800,- aan kosten ter vaststelling van schade, aansprakelijkheid en verhaal, vermeerderd met de wettelijke rente.
1.11
Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter de vorderingen afgewezen.
1.12
WIN vordert in hoger beroep, na eisvermindering bij akte en bij pleidooi, kort gezegd, vernietiging van het bestreden vonnis en, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, een verklaring voor recht dat WIN zonder strijd met de preprocessuele redelijkheid en billijkheid de toelichtingen op onderdelen van haar vordering, zonder (een begin van) gemotiveerde betwisting tot twee ronden heeft mogen beperken en veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van 1) de consignatiekosten van € 2.350,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 april 2016 en 2) de wettelijke rente over € 12.588,71 vanaf 4 april 2016 tot 9 maart 2017 en 3) de kosten van beide instanties.
1.13
[geïntimeerde] concludeert in haar memorie van antwoord tot bekrachtiging van het bestreden vonnis.
Consignatiekosten
2.1
In dit hoger beroep gaat het allereerst om de vraag of [geïntimeerde] de gevorderde consignatiekosten als schade als gevolg van de beschadiging van het gasstation moet vergoeden.
2.2
WIN heeft ter onderbouwing van haar stelling dat [geïntimeerde] die kosten is verschuldigd het volgende aangevoerd. WIN heeft de wettelijke taak om de afnemers in haar verzorgingsgebied continu te voorzien van gas. Een storing in de gaslevering die niet binnen vier uur wordt hersteld, leidt tot schadeplichtigheid van WIN jegens haar afnemers. WIN moet daarom continu een storingsdienst, zowel van eigen personeel als van personeel van haar huisaannemers, in stand houden om op ieder moment een storing te kunnen verhelpen. Voor het enkele in stand houden van de storingsdienst betaalt WIN jaarlijks kosten (consignatiekosten). Een significant deel van de storingen komt voort uit door derden veroorzaakte schades. Om die reden stelt WIN zich op het standpunt dat schadeveroorzakers aan de consignatiekosten voor een evenredig deel mee moeten betalen.
2.3
[geïntimeerde] heeft als verweer aangevoerd dat de consignatiekosten niet door haar verschuldigd zijn omdat deze worden gemaakt in de normale bedrijfsuitoefening van WIN. Er is daarom, aldus [geïntimeerde], geen causaal verband tussen het onrechtmatig handelen door [geïntimeerde] en de in rekening gebrachte consignatiekosten.
2.4
WIN heeft mede aan de hand van de door haar als productie E5 in eerste aanleg en A1 in hoger beroep overgelegde nadere toelichting voldoende inzichtelijk gemaakt dat de jaarlijks door haar gemaakte consignatiekosten mede met het oog op het (onverwijld) repareren van schades door derden worden gemaakt. Het gaat hierbij, zo heeft WIN onweersproken gesteld, om een aandeel van 15% van alle storingen. Dit aandeel is niet verwaarloosbaar. Dit betekent dat de consignatiekosten, ook al gaat het hier om normale bedrijfskosten, mede worden gemaakt ter beperking van schades die door derden worden veroorzaakt. Onder deze omstandigheden mogen de kosten van de 24/7 storingsdienst aan de door derden veroorzaakte schades worden toegerekend overeenkomstig het aandeel van deze schades in de totale schade door storingen. Daarbij is dus niet van belang of de betreffende kosten ook zouden zijn gemaakt indien geen sprake zou zijn geweest van schades door derden (HR 23 september 1988, NJ 1989/743 (Kalimijnen)). Het hof verwerpt daarom het causaal verbandverweer.
2.5
Ook het door [geïntimeerde] gevoerde verweer dat de consignatiekosten niet verschuldigd zijn omdat deze kosten op de schadeopstelling dubbel zijn opgevoerd, kan niet slagen. WIN heeft ter zitting onweersproken toegelicht dat de op de schadeopstelling als consignatiekosten opgevoerde kosten enkel zien op het paraat staan van de storingsdienst en dat de kosten voor de feitelijke herstelwerkzaamheden daar niet onder vallen. Gelet daarop neemt het hof als vaststaand aan dat de in de schadeopstelling opgevoerde consignatiekosten geheel los staan van de opgevoerde kosten voor door het eigen personeel verrichte herstelwerkzaamheden. Van een dubbeltelling is dan ook geen sprake.
2.6
Gelet op het voorgaande is [geïntimeerde] consignatiekosten verschuldigd. Nu [geïntimeerde] de hoogte van de consignatiekosten, zoals WIN aan de hand van de al genoemde nadere toelichting heeft berekend, op zichzelf niet heeft betwist, zal het gevorderde bedrag van € 2.350,- worden toegewezen.
Wettelijke rente
2.7
Met betrekking tot de wettelijke rente over de (door [geïntimeerde] reeds betaalde) zaakschade van € 12.588,71 is tussen partijen uitsluitend in geschil of [geïntimeerde] de betaling van de wettelijke rente mag beperken tot een termijn van vier maanden. In haar visie is dat zo omdat de schadeopstelling pas acht maanden na het schadevoorval ter beschikking is gesteld, terwijl WIN de specificatie van alle kosten binnen vier maanden had kunnen verstrekken. Het hof volgt [geïntimeerde] daarin niet. WIN heeft ter gelegenheid van het pleidooi toegelicht dat met het opstellen van een correcte en volledige schadeopstelling in dit geval acht maanden gemoeid is geweest vanwege de veelheid aan de op de schadeopstelling opgenomen posten, de voor het opstellen van de schadeopstelling benodigde gegevens van derden (waaronder facturen van aannemers) en de controle van WIN op de correctheid en volledigheid van de schadeopstelling voordat de schadeopstelling is verstuurd. [geïntimeerde] heeft één en ander niet gemotiveerd weersproken, zodat het hof van de juistheid daarvan uitgaat. Van een onredelijke of onnodige lange termijn is dan ook geen sprake. Bovendien is niet gesteld of gebleken dat (door of namens) [geïntimeerde] na de aansprakelijkstelling bij WIN is geïnformeerd naar de stand van zaken. Er is dus geen grond voor het oordeel dat WIN de tijdige nakoming van de betalingsverbintenis heeft verhinderd of dat WIN heeft gehandeld in strijd met de redelijkheid en billijkheid. De wettelijke rente is dan ook verschuldigd vanaf het moment waarop de schade zich heeft voorgedaan en zal worden toegewezen als in het dictum bepaald.
Verklaring voor recht
2.8
De gevorderde verklaring voor recht wordt afgewezen. In de eerste plaats heeft WIN niet duidelijk gemaakt welk belang zij bij dit deel van haar vordering heeft. WIN heeft niet toegelicht of en zo ja tot welke additionele schade de verweten handelwijze van [geïntimeerde] heeft geleid en heeft daaraan ook geen afzonderlijke vordering verbonden. Al hierop strandt deze vordering. Bovendien staat het een partij in beginsel vrij opheldering te vragen over de schade die bij haar wordt verhaald. In dit geval was de door RenB aanvankelijk gegeven toelichting summier en was het begrijpelijk dat de expert van [geïntimeerde] een nadere toelichting op de consignatiekosten heeft verzocht. [geïntimeerde] heeft dan ook niet gehandeld in strijd met de preprocessuele redelijkheid en billijkheid.
Slotsom
3. De slotsom is dat het bestreden vonnis moet worden vernietigd. De overige grieven behoeven daarom geen afzonderlijke bespreking.
Proceskosten
4. Anders dan [geïntimeerde] heeft betoogd, ziet het hof geen aanleiding WIN in de proceskosten te veroordelen. De omstandigheden die [geïntimeerde] aan haar betoog ten grondslag legt, doen niet ter zake of houden, gelet op het hiervoor overwogene, geen stand. Niet kan worden volgehouden dat WIN [geïntimeerde] prematuur in rechte heeft betrokken. Uit de toelichtingen van RenB van 25 januari 2017 en 2 februari 2017 op vragen van de expert, waarbij in de e-mail van 25 januari 2017 wordt verwezen naar een vonnis van de rechtbank Den Haag waarin onder meer de consignatiekosten zijn uiteengezet, volgt dat en waarom WIN jegens [geïntimeerde] mede aanspraak maakt op de vergoeding van consignatiekosten. [geïntimeerde] heeft de consignatiekosten desondanks, en naar het oordeel van het hof ten onrechte, niet vergoed. [geïntimeerde] zal dan ook als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in beide instanties worden veroordeeld.

Beslissing

Het hof:
- vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Den Haag team kanton, locatie Den Haag van 29 augustus 2017,
en
opnieuw rechtdoende:
  • veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van € 2.350,- , te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 4 april 2016 tot aan de dag van volledige voldoening;
  • veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van de wettelijke rente over € 12.588,71 vanaf 4 april 2016 tot 16 oktober 2017;
  • veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties, aan de zijde van WIN tot op heden begroot op € 5.959,63, zijnde in eerste aanleg € 1.624,21 (€ 1.024,21 aan verschotten + € 600,- aan salaris gemachtigde (2 punten × € 300,-)) en in hoger beroep € 4.335,42 (€ 2.058,42 aan verschotten en € 2.277,- aan salaris advocaat (3 punten × € 759,-));
  • verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
  • wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. D. Aarts, J.M.T. van der Hoeven-Oud en B.R. ter Haar en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 april 2019 in aanwezigheid van de griffier.