ECLI:NL:GHDHA:2019:81
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- A.N. Labohm
- A.H.N. Stollenwerck
- A.E. Sutorius-van Hees
- Rechtspraak.nl
Einde samenleving en verdeling van restschuld na verkoop van gemeenschappelijke woning
In deze zaak gaat het om de beëindiging van een samenleving tussen twee vrouwen, hierna aangeduid als [Vrouw EEN] en [Vrouw TWEE], die samenwoonden van 2004 tot 2012. Tijdens hun samenwoning hebben zij een notariële samenlevingsovereenkomst gesloten waarin hun rechten en plichten met betrekking tot hun gezamenlijke woning zijn vastgelegd. Na de verkoop van de woning in 2013 resteerde er een restschuld aan de ING bank, die deels was gedekt door de Nationale Hypotheek Garantie (NHG). Na de verkoop heeft NHG een deel van de restschuld aan de ING betaald, maar [Vrouw TWEE] heeft geen verzoek tot kwijtschelding ingediend voor haar aandeel in de schuld. De rechtbank heeft in een eerder vonnis [Vrouw EEN] veroordeeld om de helft van de restschuld aan [Vrouw TWEE] te betalen. In hoger beroep heeft [Vrouw EEN] de beslissing bestreden, terwijl [Vrouw TWEE] in incidenteel appel haar eigen vorderingen heeft ingediend. Het hof heeft geoordeeld dat de restschuld gelijkelijk door beide partijen moet worden gedragen, conform hun eigendomsverhouding en de samenlevingsovereenkomst. Het hof heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd en [Vrouw EEN] veroordeeld om een bedrag van € 3.162,31 aan [Vrouw TWEE] te betalen, terwijl de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd.