6.4.Belanghebbende stelt dat sprake is geweest van bijzondere omstandigheden waardoor de vaststelling van de lijfrentetermijnen dan wel de omzetting van zijn aanspraak niet binnen de wettelijke termijn heeft kunnen plaatsvinden. Hij voert hiertoe de volgende omstandigheden aan:
[Y] heeft belanghebbende niet vóór het einde van de wettelijke termijn geïnformeerd dat de wettelijke termijn zou verstrijken;
belanghebbende heeft indertijd met de [A] bank (de bank) de afspraak gemaakt dat deze zou zorgdragen voor tijdige omzetting van de lijfrentepolis;
belanghebbende heeft zijn schoonzus in deze periode bijgestaan in de strijd tegen kanker;
bij belanghebbende zelf is in de zomer van 2015, na maanden van onderzoek, halskanker geconstateerd.
6.5.1.Naar het oordeel van het hof heeft belanghebbende met de in 6.4 genoemde omstandigheden niet aannemelijk gemaakt dat de overschrijding van de wettelijke termijn niet aan hem te wijten is. Hiertoe overweegt het Hof het volgende.
6.5.2.De omstandigheid dat [Y] belanghebbende niet vóór het einde van de wettelijke termijn heeft geïnformeerd op welke datum de wettelijke termijn zou verstrijken, vormt geen bijzondere omstandigheid die een overschrijding van de wettelijke termijn rechtvaardigt. [Y] heeft belanghebbende bij brief van 12 april 2013 geïnformeerd over de expiratiedatum van de lijfrentepolis, de verschillende aanwendingsmogelijkheden van het verzekerde kapitaal en de fiscale gevolgen daarvan (zie 3.3). Bovendien is in die brief verwezen naar de website van [Y] en naar de mogelijkheid van een persoonlijk advies. Vast staat dat belanghebbende de brief heeft ontvangen. Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende de bijbehorende brochure niet heeft ontvangen. Geoordeeld moet derhalve worden dat [Y] belanghebbende ruim vóór het einde van de wettelijke termijn voldoende duidelijk heeft gemaakt dat hij een keuze moest maken en dat daaraan fiscale gevolgen zouden zijn verbonden. De enkele omstandigheid dat [Y] belanghebbende niet op de hoogte heeft gesteld van de datum waarop de wettelijke termijn zou verstrijken, kan onder deze omstandigheden niet tot het oordeel leiden dat de overschrijding van de wettelijke termijn verschoonbaar is.
6.5.3.Belanghebbende heeft, tegenover de gemotiveerde betwisting van de Inspecteur, op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat de bank of een tussenpersoon nalatig is geweest bij het vaststellen van de lijfrente. Deze omstandigheid vormt derhalve evenmin grond voor het oordeel dat de overschrijding van de wettelijke termijn niet aan belanghebbende te wijten is.
6.5.4.De omstandigheid dat belanghebbende in 2013/2014 heeft moeten zorgen voor zijn ernstig zieke schoonzus kan, hoe verdrietig ook, evenmin tot het oordeel leiden dat de overschrijding van de wettelijke termijn niet aan hem te wijten is. Na haar overlijden in februari 2014 resteerde immers voldoende tijd om de lijfrentepolis tijdig af te wikkelen.
6.5.5.De omstandigheid dat bij belanghebbende halskanker is geconstateerd, kan evenmin worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid die verlenging van de wettelijke termijn rechtvaardigt, nu de ziekte zich na het expiratietijdstip (in 2015) heeft geopenbaard.