ECLI:NL:GHDHA:2019:799

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
3 april 2019
Publicatiedatum
15 april 2019
Zaaknummer
200.242.416/01 en 200.242.418/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorgregeling en kinderalimentatie na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 3 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de zorgregeling en kinderalimentatie na de echtscheiding van partijen. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft op 11 juli 2018 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 3 juli 2018, die op 16 november 2018 is verbeterd. De vrouw, verweerster in hoger beroep, heeft op 11 september 2018 een verweerschrift ingediend. De raad voor de kinderbescherming heeft aangegeven niet ter zitting te verschijnen. De zaak is op 8 februari 2019 mondeling behandeld, waarbij beide partijen aanwezig waren met hun advocaten.

Het hof heeft in zijn beoordeling gekeken naar de zorgregeling voor de minderjarigen, die in het ouderschapsplan was vastgelegd. De man verzocht om een wijziging van de zorgregeling, omdat hij vond dat deze te beperkt was. De vrouw betwistte dit en stelde dat de huidige regeling in het belang van de kinderen was. Het hof oordeelde dat er geen aanleiding was om de zorgregeling te wijzigen, gezien de stabiliteit die het huidige systeem bood en de omstandigheden rondom de echtscheiding.

Daarnaast heeft het hof de kinderalimentatie beoordeeld. De man stelde dat de alimentatie te hoog was, maar het hof oordeelde dat er geen relevante wijziging van omstandigheden was die een herbeoordeling rechtvaardigde. De vrouw had haar inkomen niet significant verhoogd sinds de afspraken over de alimentatie.

Ten slotte heeft het hof de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap behandeld. Partijen hebben overeenstemming bereikt over de verdeling van activa en passiva, en het hof heeft de bestreden beschikking op dit punt vernietigd, maar de overige beslissingen bekrachtigd. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 3 april 2019
Zaaknummers : 200.242.416/01 en 200.242.418/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/541648
Rekestnummer rechtbank : FA RK 17-10645
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. N. Schuerman te Rotterdam,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. F.M.O. van Leeuwen te Schiedam.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
locatie Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Procesverloop in hoger beroep

1.1
De man is op 11 juli 2018 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 3 juli 2018 van de rechtbank Rotterdam, welke beschikking is verbeterd bij beschikking van 16 november 2018 van de rechtbank Rotterdam (hierna te noemen: de bestreden beschikking).
1.2
De vrouw heeft op 11 september 2018 een verweerschrift ingediend.
1.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 30 juli 2018 een faxbericht met bijlagen;
- op 23 januari 2019 een faxbericht met bijlagen;
- op 24 januari 2019 een faxbericht met bijlagen;
- op 24 januari 2019 een faxbericht met bijlage;
- op 25 januari 2019 voormeld faxbericht van 23 januari 2019 per brief, inclusief bijlage 3;
van de zijde van de vrouw:
- op 20 november 2018 een journaalbericht van diezelfde datum met bijlage;
- op 22 januari 2019 een journaalbericht van diezelfde datum met bijlagen.
1.4
De raad heeft bij brief van 5 december 2018 aan het hof laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.
1.5
De zaak is op 8 februari 2019 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
De advocaat van de man heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
1.6
De hierna te noemen minderjarigen hebben schriftelijk hun mening kenbaar gemaakt.

2.Procesverloop in eerste aanleg en vaststaande feiten

2.1
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en voorts, uitvoerbaar bij voorraad, bepaald:
- dat het ouderschapsplan deel uitmaakt van de beschikking en dat de daarin vermelde kinderbijdrage zal ingaan op de eerste van de maand waarin partijen feitelijk uiteengaan;
- dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de vrouw zal zijn;
- dat de vrouw het recht heeft om in de echtelijke woning te blijven wonen en gebruik te maken van de tot de inboedel daarvan behorende zaken tot maximaal zes maanden na inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand.
Daarnaast heeft de rechtbank de wijze van verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap gelast conform hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 3.7.1.
Ten slotte zijn de proceskosten gecompenseerd en is het meer of anders verzochte afgewezen.
2.2
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
- partijen zijn met elkaar in algehele gemeenschap van goederen gehuwd [in] 2004 te [plaats] ;
- partijen zijn de ouders van:
- [minderjarige 1] , geboren [in] 2004 te [geboorteplaats] , en
- [minderjarige 2] , geboren op [in] te [geboorteplaats] ,
gezamenlijk te noemen: de minderjarigen;
- het inleidend verzoek tot echtscheiding is ingediend op 21 december 2017.
2.3
In hoger beroep is gebleken dat de echtscheidingsbeschikking op 8 augustus 2018 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

3.Beoordeling van het hoger beroep

3.1
De man verzoekt het hof om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te beslissen:
primair:
I. dat tussen de man en de minderjarigen een zorgregeling wordt vastgesteld waarbij de minderjarigen in de even weken bij de man verblijven van vrijdag 17:00 uur tot maandag en in de oneven weken van zondag 17:00 uur tot woensdag voor school, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen;
II. dat de onderhoudsbijdrage van de man welke hij aan de vrouw dient te voldoen € 188,- voor beide kinderen per maand bedraagt, dan wel een door het hof te bepalen bedrag waarbij rekening gehouden wordt met een zorgkorting die aansluit op de zorgverdeling tussen partijen en waarbij de ingangsdatum wordt bepaald op het moment dat het voeren van een gemeenschappelijke huishouding wordt opgeheven;
III. de verdeling van de gemeenschap te gelasten tussen partijen zoals omschreven onder punt 23 t/m 25 van het appelschrift waarbij het overige zoals door de rechtbank is bepaald in stand dient te blijven, en
subsidiair:
IV. dat de zorgregeling tussen de man en de minderjarigen wordt vastgesteld zoals door partijen overeengekomen waarbij de minderjarigen bij de man verblijven in week 1 van vrijdag 17:00 uur tot maandagochtend voor school en tevens in dezelfde week een avond bij de man eten van 17:00 uur tot 20:00 uur en in week 2 bij de man verblijven van woensdag 17:00 uur tot donderdagochtend voor school alsmede de helft van de vakanties en feestdagen.
3.2
De vrouw bestrijdt het beroep en verzoekt het hof primair om de man niet-ontvankelijk te verklaren en subsidiair het door de man verzochte af te wijzen en de bestreden beschikking ten aanzien van het ouderschapsplan/de zorgregeling te bekrachtigen, kosten rechtens.
Zorgregeling
3.3
De man stelt dat hij ten tijde van het overeenkomen van het ouderschapsplan niet werd bijgestaan door een advocaat en nog erg aangeslagen was door de echtscheiding. Hierdoor is een te beperkte zorgregeling overeengekomen. Hoewel de vrouw de hoofdzorg voor de minderjarigen heeft gehad, wil de man de zorg nu in gelijke mate delen. Na het ouderschapsplan zijn partijen het eens geworden over een uitgebreidere zorgregeling, hetgeen door de man aan de rechtbank is medegedeeld. De vrouw heeft de rechtbank ten onrechte bericht dat geen overeenstemming is bereikt over de uitgebreide regeling.
3.4
De vrouw bestrijdt de stellingen van de man gemotiveerd. Zij heeft altijd alle zorg gehad voor de minderjarigen. Bij de man was sprake van verslavingsproblematiek. Een uitgebreidere zorgregeling zou voor de minderjarigen een complete aardverschuiving betekenen. Er is geen sprake van een wijziging van omstandigheden die openbreking van het ouderschapsplan rechtvaardigt.
3.5
Het hof ziet geen aanleiding om de zorgregeling, zoals deze tussen partijen is overeengekomen in het door hen opgestelde en ondertekende ouderschapsplan van 13 november 2017, te wijzigen. Het hof zal het verzoek van de man dienaangaande afwijzen en overweegt daartoe als volgt. Gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door de vrouw is het hof van oordeel dat de man zijn stellingen dat partijen nadien een andere zorgregeling zijn overeengekomen niet heeft onderbouwd. Ook is niet gebleken dat de thans door de man gewenste zorgregeling een verbetering is voor de minderjarigen en de ouders. Gezien de turbulentie waarmee de echtscheiding in de verhouding van partijen gepaard is gegaan is het in het belang van het voormalige gezin dat eerst de huidige zorgregeling goed wordt uitgevoerd. Onweersproken is dat de zorg voor de minderjarigen, door omstandigheden aan de zijde van de man, gedurende het huwelijk grotendeels op de vrouw neerkwam. De enkele wens van de man om nu meer zorgtaken op zich te gaan nemen, acht het hof onvoldoende reden om tot wijziging van de zorgregeling over te gaan. Voor de stabiliteit van de zorg voor de minderjarigen is het van belang dat het voormalige gezinssysteem zoveel mogelijk wordt gehandhaafd. Het is in het belang van het voormalige gezin - en in het bijzonder het belang van de minderjarigen - dat eerst de rust wederkeert en dat daarna bezien wordt of een andere zorgregeling tot stand kan komen.
Kinderalimentatie
3.6
De man stelt dat de kinderalimentatie te hoog is vastgesteld. De vrouw is meer gaan werken waardoor haar inkomen is toegenomen. Rekening houdend met een zorgkorting van 35% dient de man thans nog € 188,- per maand voor de minderjarigen bij te dragen.
3.7
De vrouw is van mening dat de man niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn verzoek met betrekking tot de wijziging van de kinderalimentatie. Partijen zijn dit bedrag overeengekomen en dit was een compromis, deel uitmakend van het geheel aan afspraken tussen partijen.
3.8
Naar het oordeel van het hof is geen sprake van een relevante wijziging van omstandigheden sinds het overeenkomen van het ouderschapsplan die herbeoordeling van de kinderalimentatie rechtvaardigt. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de vrouw - op zo’n € 100,- per maand na - nog nagenoeg hetzelfde inkomen geniet als dat waarvan partijen bij het overeenkomen van de kinderalimentatie zijn uitgegaan, te weten € 17.000,- per jaar. De grief van de man slaagt dan ook niet. De overige stellingen van partijen te dien aanzien behoeven geen bespreking nu dit niet tot een ander oordeel zal leiden.
Verdeling huwelijksgoederengemeenschap
3.9
De man stelt dat de auto [auto 1] op naam van de vrouw met een taxatiewaarde van
€ 5.950,- en de inventaris van de eenmanszaak van de vrouw ter waarde van ten minste € 3.500,- in de verdeling dienen te worden betrokken. Ten onrechte is de auto [auto 2] op naam van de man voor een bedrag van € 8.000,- gewaardeerd.
3.1
De vrouw bestrijdt dat bij de verdeling geen rekening is gehouden met haar auto en de inventaris. Met betrekking tot de auto van de man handhaaft de vrouw haar stelling dat de waarde € 14.650,- bedraagt. Dit blijkt uit de ANWB-koerslijst.
3.11
Ter zitting hebben partijen overeenstemming bereikt over de punten die hen nog verdeeld houden met betrekking tot de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. Zij zijn overeengekomen dat de activa van de eenmanszaak van de vrouw aan haar toebedeeld worden, onder de verplichting eventuele daarop betrekking hebbende passiva voor haar rekening te nemen, en dat ieder de eigen auto toebedeeld krijgt zonder verrekening. Partijen zijn aldus overeengekomen dat zij over en weer niets meer van elkaar te vorderen hebben ter zake van de eenmanszaak en de auto’s. Het hof heeft partijen voorgehouden dat het hof niet meer in het dictum van de beschikking de (wijze van) verdeling kan vaststellen nu sprake is van een contractuele verdeling. Partijen hebben zich daarmee verenigd.
Voortgezet gebruik
3.12
Ter zitting is gebleken is dat de echtelijke woning binnen afzienbare verkocht en overgedragen zal worden, zodat de man geen belang meer heeft bij zijn verzoek.
Proceskosten
3.13
Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten tussen partijen compenseren.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking waar het de verdeling van de huwelijksgemeenschap betreft met betrekking tot de [auto 2] , de [auto 1] en de (overige) activa en passiva van de eenmanszaak [eenmanszaak] ;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.H.N. Stollenwerck, A.N. Labohm en A.S. Mertens-de Jong, bijgestaan door mr. A.C. van Waning als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 april 2019.