In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 3 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de zorgregeling en kinderalimentatie na de echtscheiding van partijen. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft op 11 juli 2018 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 3 juli 2018, die op 16 november 2018 is verbeterd. De vrouw, verweerster in hoger beroep, heeft op 11 september 2018 een verweerschrift ingediend. De raad voor de kinderbescherming heeft aangegeven niet ter zitting te verschijnen. De zaak is op 8 februari 2019 mondeling behandeld, waarbij beide partijen aanwezig waren met hun advocaten.
Het hof heeft in zijn beoordeling gekeken naar de zorgregeling voor de minderjarigen, die in het ouderschapsplan was vastgelegd. De man verzocht om een wijziging van de zorgregeling, omdat hij vond dat deze te beperkt was. De vrouw betwistte dit en stelde dat de huidige regeling in het belang van de kinderen was. Het hof oordeelde dat er geen aanleiding was om de zorgregeling te wijzigen, gezien de stabiliteit die het huidige systeem bood en de omstandigheden rondom de echtscheiding.
Daarnaast heeft het hof de kinderalimentatie beoordeeld. De man stelde dat de alimentatie te hoog was, maar het hof oordeelde dat er geen relevante wijziging van omstandigheden was die een herbeoordeling rechtvaardigde. De vrouw had haar inkomen niet significant verhoogd sinds de afspraken over de alimentatie.
Ten slotte heeft het hof de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap behandeld. Partijen hebben overeenstemming bereikt over de verdeling van activa en passiva, en het hof heeft de bestreden beschikking op dit punt vernietigd, maar de overige beslissingen bekrachtigd. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.