Het geschil
10. In geschil is de draagplicht met betrekking tot de op 14 september 2007 gesloten kredietovereenkomst met overeenkomstnummer [nummer] bij [naam] B.V., ter incasso overgedragen aan Interbank N.V. Het betreft een ‘doorlopend krediet aflosvrij’ van oorspronkelijk € 30.000,-.
11. De rechtbank heeft de vrouw veroordeeld de helft van het bedrag van € 3.900,- (zijnde
€ 1.950,-) dat de man in de periode van 24 september 2015 tot en met 10 oktober 2016 aan rente en aflossing op voormelde schuld heeft betaald, aan hem te vergoeden. Daarnaast is de vrouw veroordeeld de helft van het resterende krediet van € 26.143,16 (zijnde
€ 13.071,58) aan de man te voldoen.
12. De vrouw is van mening dat zij in het geheel niet hoeft bij te dragen in de rente en aflossing van het krediet. Zij voert daartoe aan dat de man voormeld krediet geheel heeft aangewend om een stuk grond in Turkije te kopen waarop hij een huis heeft laten bouwen. Zij verwijst naar een in eerste aanleg overgelegd afschrift van het Turkse kadaster waaruit blijkt dat de man op 9 januari 2007 onroerend goed heeft gekocht. Volgens de vrouw is dit onroerend goed in het kader van de Turkse echtscheidingsprocedure toegedeeld aan de man, zodat zij zich in het geheel niet verantwoordelijk en aansprakelijk acht voor de schuld bij Interbank. Bovendien is de handtekening op de kredietovereenkomst niet haar handtekening, zoals zij in eerste aanleg reeds ondubbelzinnig naar voren heeft gebracht, aldus de vrouw.
13. De man heeft bij inleidende dagvaarding (productie 3) aangevoerd dat partijen de kredietovereenkomst destijds zijn aangegaan bij gelegenheid van de aanschaf van de door hen gezamenlijk in eigendom verkregen voormalige echtelijke woning te [plaatsnaam] . Deze woning is volgens de man gefinancierd met twee hypothecaire geldleningen, waaronder een spaarhypotheek. Tegelijkertijd is een polis levensverzekering bij een levensverzekerings-maatschappij afgesloten met de bank als eerste begunstigde. Volgens de man hadden partijen zonder het krediet van € 30.000,-, waarvoor beiden draagplichtig zijn, de aanschaf van de echtelijke woning niet kunnen financieren. In zijn optiek moet deze schuld worden aangemerkt als aangegaan ten behoeve van de verwerving van die woning. Ter comparitie in eerste aanleg heeft de man verklaard dat met voormeld krediet een eerdere geldlening bij de ABN Amrobank is afgelost en ook door familieleden aan partijen geleende gelden zijn terugbetaald (productie 2).
14. Het hof stelt vast dat partijen ter zitting in eerste aanleg een schikking inzake de verkoop van de gezamenlijke voormalige echtelijke woning hebben bereikt, zonder daarbij het krediet van € 30.000,- te betrekken. De rechtbank heeft de schuld vervolgens alsnog in de verdeling betrokken, zoals hiervoor onder rechtsoverweging 11 is overwogen. Overige bestanddelen van de ontbonden huwelijksgemeenschap zijn niet bekend, dan wel zijn reeds door de Turkse rechter verdeeld.
15. Voormelde kredietovereenkomst is tijdens het huwelijk van partijen aangegaan en betreft om die reden een huwelijkse schuld, waarvoor beide partijen op grond van artikel 1:100 BW, in beginsel ieder voor de helft, draagplichtig zijn, ongeacht wie van hen deze schuld is aangegaan. In het midden kan derhalve blijven wie de lening is aangegaan en of de handtekening van de vrouw onder de kredietovereenkomst niet de hare is, zoals zij stelt, nu dit niet ter zake doet.
16. Voor zover de vrouw betoogt dat de redelijkheid en billijkheid eraan in de weg staan dat zij de helft van de rente en aflossing op de kredietschuld zou moeten dragen omdat de man het krediet zou hebben gebruikt voor de aanschaf van onroerend goed in Turkije, dat vervolgens door de Turkse rechter aan hem is toegedeeld, zodat het opgenomen krediet louter aan hem ten goede is gekomen, overweegt het hof als volgt.
17. Het hof is van oordeel dat de vrouw haar voormelde stelling in het licht van de gemotiveerde betwisting door de man in het geheel niet heeft onderbouwd. De vrouw stelt in haar hoger beroepschrift dat uit het Turkse kadaster blijkt dat de man op 9 januari 2007 onroerend goed in Turkije heeft gekocht (randnummer 20). Echter, deze datum is gelegen ruim acht maanden vóórdat het krediet van € 30.000,- is afgesloten. De man kan het krediet derhalve niet hebben aangewend voor de aanschaf van dit onroerend goed. Daarnaast zijn de verschillende stukken waarop de vrouw zich ter zake beroept, in hoger beroep niet door haar overgelegd, hetgeen naar het oordeel van het hof voor haar eigen rekening en risico dient te komen. Het hof acht de verklaring van de man voor het aangaan van de kredietovereenkomst voldoende plausibel, temeer nu dit krediet is afgesloten op 14 september 2007, zijnde de datum waarop ook de levering van de voormalige echtelijke woning aan partijen heeft plaatsgevonden.
18. Het hof komt tot de conclusie dat in de onderhavige zaak geen reden is om op grond van de redelijkheid en billijkheid van de gelijke draagplicht voor gemeenschapsschulden af te wijken, nog daargelaten dat daarvan alleen in zeer uitzonderlijke omstandigheden sprake kan zijn.
19. De vrouw is in de interne verhouding met de man derhalve gehouden de helft van de rente en aflossing op de kredietschuld bij Interbank te betalen. De vrouw heeft in hoger beroep niet gemotiveerd betwist dat de man in de periode van 24 september 2015 tot en met 10 oktober 2016 reeds een bedrag van € 3.900,- aan rente en aflossing op de schuld heeft betaald ter zake de in deze periode vervallen termijnen van telkens € 300,- per maand. De man heeft voor deze door hem reeds gedane maandelijkse betalingen steeds bij helfte regres op de vrouw. Het hof zal het bestreden vonnis dan ook bekrachtigen voor zover daarin is bepaald dat de vrouw ter zake een bedrag van € 1.950,- aan de man dient te vergoeden.
20. Uit de stukken blijkt voorts dat Interbank de man op 3 mei 2017 heeft meegedeeld het totale bedrag van de (resterende) schuld van € 26.143,16 op te eisen wegens het niet voldoen van de betalingsachterstand van dit krediet binnen de gestelde termijn (productie 15 bij conclusie van antwoord in reconventie akte/vermeerdering van eis). De vrouw heeft niet betwist dat voormeld bedrag het resterende, nog af te betalen krediet betreft, zodat het hof van dit bedrag uitgaat.
21. Anders dan de rechtbank, is het hof echter van oordeel dat de vrouw bij gebrek aan kennis omtrent de hoogte van de aan Interbank gedane betalingen niet kan worden veroordeeld tot vergoeding van de helft van het krediet zijnde € 13.071,58 aan de man. Immers, uit de processtukken kan het hof kan niet opmaken of en voor welk bedrag de man meer dan de door hem te dragen helft van de resterende lening van € 26.143,16 aan deze schuldeiser heeft voldaan. Het bestreden vonnis dient derhalve in zoverre te worden vernietigd. Het hof zal in het dictum opnemen dat voor zover de man meer dan de helft van het bedrag van de resterende lening van € 26.143,16 heeft voldaan, hij voor dat meerdere regres heeft op de vrouw.