Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Rolnummer rechtbank : C/09/505102 / HA ZA 16-159
Arrest van 29 januari 2019
de Gemeente Katwijk,
[Tuincentrum X B.V.] ,
Het geding
Beoordeling van het hoger beroep
grief Iricht zij zich tegen het oordeel dat sprake is van een speciale last. Het tuincentrum in Rijnsburg was niet als enige vrijwel geheel afhankelijk van de bereikbaarheid via de Brouwersstraat; er was een verminderde bereikbaarheid voor circa 50% van de klantenkring en alle ondernemers in het gebied waren getroffen, aldus de Gemeente. Met
grief IIkomt de Gemeente op tegen het oordeel dat de toepassing van een omzetdrempel niet deugdelijk is gemotiveerd. Volgens de Gemeente is er geen sprake van een abnormale last. De werkzaamheden aan de Brouwerstraat vallen niet buiten het normale ondernemersrisico en [het tuincentrum] is niet zodanig zwaar getroffen dat zij haar nadeel redelijkerwijs niet zelf moet dragen. Ook
grieven III en IVzien daarop. De Gemeente komt ook op tegen het oordeel dat het advies van Lengkeek niet begrijpelijk is en dat de keuze voor een omzetdrempel niet deugdelijk is gemotiveerd. Volgens de Gemeente heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat de feiten en omstandigheden het hanteren van een omzetdrempel niet rechtvaardigen en had zij dienen te oordelen dat de Gemeente geen aanvullend bedrag aan [het tuincentrum] verschuldigd is.
Grief Vricht zich tegen de wijze waarop de rechtbank de (aanvullende) vergoeding heeft berekend. Met haar laatste grief,
grief VI, bestrijdt de Gemeente de toewijzing van de buitengerechtelijke kosten.
onevenredignadelige – dat wil zeggen buiten het normale bedrijfsrisico vallende en op een beperkte groep burgers of instellingen drukkende – gevolgen van rechtmatig overheidshandelen niet ten laste van die beperkte groep behoren te komen, maar gelijkelijk over de gemeenschap moeten worden verdeeld. Tussen partijen staat dus (terecht) vast dat alleen die schade voor vergoeding in aanmerking komt, die valt buiten het normaal ondernemersrisico van [het tuincentrum] .
Het hof overweegt dienaangaande hier, dat er geen recht op nadeelcompensatie bestaat voor zover uit (rechtmatig) overheidshandelen schade is ontstaan die de benadeelde redelijkerwijs (binnen redelijke grenzen) zelf kon voorkomen of beperken. Omdat de borden, de extra koopavonden en het openen van een tweede vestiging in Oegstgeest dergelijke schadebeperkende maatregelen waren en [het tuincentrum] deze maatregelen, zo blijkt uit hetgeen zij heeft gesteld, naar aanleiding van de reconstructiewerkzaamheden heeft getroffen en redelijkerwijs heeft kunnen treffen, mag de Gemeente voor het (laten) bepalen van de omvang van de nadeelcompensatie met deze maatregelen rekening houden. Dat betekent in deze zaak dat de cijfers van de vestigingen in zowel Rijnsburg als Oegstgeest (samen) bepalend zijn voor het vaststellen van de omvang van de schade.
heeft de grief bestreden. Zij heeft erop gewezen dat niet het Besluit proceskosten bestuursrecht, maar het Burgerlijk Wetboek (in het bijzonder artikel 6:96, lid 2 sub b van het Burgerlijk Wetboek) hier leidend is. Het hof overweegt het volgende.
Beslissing
opnieuw rechtdoende: