ECLI:NL:GHDHA:2019:700

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
29 maart 2019
Publicatiedatum
2 april 2019
Zaaknummer
BK-18/00672
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en boete

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waarin een naheffingsaanslag en een boete voor motorrijtuigenbelasting zijn opgelegd. De belanghebbende, die sinds 9 december 1996 als houder van een Nissan in het kentekenregister staat, heeft aangevoerd dat hij op basis van een vrijstellingsbeschikking van 20 mei 2010 geen motorrijtuigenbelasting verschuldigd is, omdat zijn auto op 5 augustus 2010 25 jaar in gebruik was. De inspecteur van de Belastingdienst heeft echter vastgesteld dat de auto op 24 juli 2017 op de openbare weg stond, terwijl deze geschorst was. De rechtbank heeft de naheffingsaanslag en de boete gehandhaafd, en het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft het Gerechtshof Den Haag de zaak beoordeeld. Het Hof oordeelt dat de rechtbank op goede gronden heeft beslist. De vrijstelling die aan belanghebbende was verleend, verviel door een wetswijziging per 1 januari 2014, die vereiste dat voertuigen minimaal 40 jaar oud moesten zijn om voor vrijstelling in aanmerking te komen. Het Hof heeft vastgesteld dat de auto van belanghebbende niet aan deze eis voldeed. Bovendien is het parkeren van de auto op de openbare weg tijdens de schorsing aangemerkt als gebruik van de weg, wat de naheffingsaanslag rechtvaardigt. Het Hof heeft de boete als passend en geboden beschouwd, gezien de omstandigheden van de zaak. Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-18/00672

Uitspraak van 29 maart 2019

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

en
de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratieve processen, kantoor Apeldoorn, de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 18 mei 2018, nr. SGR 18/1214.

Procesverloop

1.1.
Belanghebbende zijn over het tijdvak van 5 augustus 2016 tot en met 4 augustus 2017 een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting van € 810 en bij beschikking een boete van € 810 opgelegd.
1.2.
Bij gezamenlijke uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Inspecteur beroep bij de Rechtbank ingesteld. Een griffierecht is geheven van € 46.
1.4.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.5.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Een griffierecht is geheven van € 126. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgehad in Den Haag ter zitting van het Hof van 15 maart 2019. Partijen zijn verschenen.

Feiten

2.1.
Belanghebbende is vanaf 9 december 1996 in het kentekenregister opgenomen als houder van de auto, een Nissan met het kenteken […] . De datum van het kentekenbewijs I is 5 augustus 1985.
2.2.
In het zicht van het bij wetswijziging komen te vervallen van de vrijstelling voor de motorrijtuigenbelasting per 1 januari 2014 voor motorrijtuigen van ouder dan vijfentwintig jaar heeft belanghebbende al met ingang van 30 november 2013 de tenaamstelling in het kentekenregister laten schorsen. De schorsing heeft hij telkens verlengd. Zo heeft de schorsing met betrekking tot de auto ook gegolden voor de periode van 12 november 2016 tot en met 27 oktober 2017.
2.3.
De Inspecteur heeft geconstateerd dat op 24 juli 2017 om 16.25 uur de auto op de openbare weg staat, te weten aan de [A] in [Z] .
2.4.
Naar aanleiding van deze constatering zijn de naheffingsaanslag en de boete opgelegd.

De Rechtbank

3. De Rechtbank heeft overwogen:
"(…)
7. In geschil is of naheffingsaanslag en de verzuimboete terecht zijn opgelegd.
8. [ Belanghebbende] heeft aangevoerd dat hij een op 20 mei 2010 gedateerde vrijstellingsbeschikking heeft waarin staat vermeld dat hij vanaf 5 augustus 2010 geen motorrijtuigenbelasting hoeft te betalen omdat de auto gelet op de gegevens van het kentekenregister op die dag 25 jaar geleden in gebruik werd genomen. [Belanghebbende] is daarom van mening dat hij geen motorrijtuigenbelasting is verschuldigd. Voorts voert [belanghebbende] aan dat [de Inspecteur] in de vooraankondigingsbrief van de naheffingsaanslag van 19 oktober 2017 ten onrechte vermeldt dat de auto stond geparkeerd in de [A] te [Z] ; de auto staat altijd met parkeervergunning geparkeerd voor de deur van zijn woning in de [Y] te [Z] . Tevens voert [belanghebbende] aan dat hij geen gebruik maakt van de weg met zijn auto omdat hij vanaf 1 juni 1980 altijd met zijn fiets naar het werk gaat en ook boodschappen doet. Voorts benadrukt hij dat hij fietst voor goede doelen. Om die redenen vraagt hij om met terugwerkende kracht vanaf 1 juni 1980 de door hem betaalde motorrijtuigenbelasting en wegenbelasting te restitueren.
9. [ De Inspecteur] heeft het standpunt ingenomen dat de naheffingsaanslag en de verzuimboete terecht zijn opgelegd.
Naheffingsaanslag
10. De rechtbank stelt voorop dat de stelling van [belanghebbende] dat hij geen motorrijtuigenbelasting hoeft te betalen omdat hij op 20 mei 2010 een vrijstellingsbeschikking heeft gekregen faalt. De vrijstelling die aan [belanghebbende] is afgegeven verhindert niet dat een latere wetswijziging deze vrijstelling kan laten vervallen. Vanaf 1 januari 2014 is een wetswijziging doorgevoerd inhoudende dat de vrijstelling van motorrijtuigenbelasting alleen nog geldt voor auto’s die op dat moment een eerste inschrijving van minimaal 40 jaar geleden hebben. [De Inspecteur] heeft, en dat is niet dan wel onvoldoende weersproken door [belanghebbende], gesteld dat in november 2013 alle houders van een oldtimer een brief hebben gekregen omtrent die op handen zijnde wetswijzing. Gelet op de datum van het kentekenbewijs I voldoet de auto niet aan het criterium van 40 jaar.
11. Op grond van artikel 35 van de Wet motorrijtuigenbelasting (hierna: de Wet MRB) kan bij constatering van gebruik van de weg met een voor dat motorrijtuig geldende schorsing als bedoeld in hoofdstuk IV, paragraaf 6, van de Wegenverkeerswet 1994 de belasting worden nageheven en kan op grond van artikel 37 van de Wet tevens een verzuimboete worden opgelegd.
12. [ De Inspecteur] heeft een Controleformulier overgelegd. Uit de daarbij gevoegde foto’s van de auto blijkt dat de auto geparkeerd stond op de openbare weg. Daarmee is sprake van het gebruik van de weg. Dat naar [belanghebbende] heeft gesteld niet met de auto wordt gereden en dat de auto met parkeervergunning staat geparkeerd voor zijn woning kan daaraan niet afdoen, aangezien het parkeren langs de straat op grond van artikel 35 van de Wet MRB wordt aangemerkt als het gebruik maken van de weg. Nu voorts sprake is van het gebruik van de weg gedurende de tijd dat het kenteken van de auto was geschorst, is de naheffingsaanslag terecht aan [belanghebbende] opgelegd. Daaraan doet niet af dat [belanghebbende] veelvuldig gebruik maakt van zijn fiets en dat hij, zoals hij ter zitting heeft verklaard, het niet eens is met de onder 10 genoemde wetswijziging.
Boete
13. Op grond van artikel 37 van de Wet MBR in samenhang met artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en het bepaalde in paragraaf 34 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst kan [de Inspecteur] in geval van gebruik van de weg met een motorrijtuig tijdens een voor dat motorrijtuig geldende schorsing een verzuimboete opleggen van ten hoogste 100 procent van het bedrag aan belasting dat niet of gedeeltelijk niet is betaald met een maximum van € 5.278. Bij het opleggen van verzuimboeten wordt geen onderscheid gemaakt in de mate van schuld of nalatigheid, met dien verstande dat bij afwezigheid van alle schuld (avas) het opleggen ervan achterwege behoort te blijven. Naar het oordeel van de rechtbank is echter van avas niet gebleken. [Belanghebbende] behoorde immers te weten dat hij gedurende de schorsing van de auto geen gebruik mag maken van de weg. De omstandigheid dat hij kennelijk meende dat parkeren langs de weg voor zijn woonhuis toegestaan was gedurende een schorsing dient voor zijn rekening te komen. De verzuimboete is mitsdien terecht opgelegd. De rechtbank acht de boete passend en geboden.
14. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding."

Geschil en standpunten

4.1.
In hoger beroep zijn, net als voor de Rechtbank, de naheffing en de boete in geschil.
4.2.
Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Beoordeling

5.1.
Het hoger beroep van belanghebbende wordt gekenmerkt door eendere stellingen en is gebaseerd op dezelfde argumenten als in beroep naar voren zijn gebracht. In dat licht heeft naar 's Hofs oordeel de Rechtbank, gelet op de voorhanden zijnde gegevens, met betrekking tot de naheffingsaanslag en de boete op goede gronden een begrijpelijke en juiste beslissing genomen.
5.2.
Bij zijn oordeel heeft het Hof in aanmerking genomen dat belanghebbende, hoe zeer diens betoog in hoger beroep geen hout snijdt, van aanvang af heel wel op de hoogte is van de voor hem als houder van de auto geldende regelgeving met inbegrip van de specifieke uitzonderingen en vrijstellingen. Het Hof heeft bij de beoordeling van de boete voorts meegewogen dat de auto, gelijk belanghebbende op de zitting heeft verklaard, gedurende alle schorsingsperiodes bij voortduring en wel tot medio oktober 2018 op de openbare weg heeft gestaan. Ook wat dat betreft acht het Hof de boete, gelet op de aard van de gedraging, passend en ook, uit een oogpunt van normhandhaving, geboden. Overigens hecht het Hof niet zonder meer geloof aan de enkele bewering van belanghebbende dat van de auto nooit gebruik is of wordt gemaakt.
5.3.
Het hoger beroep is ongegrond.

Proceskosten

Het Hof ziet, ook waar het gaat om de verzetprocedure, geen reden een partij in de proceskosten te veroordelen.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
De uitspraak is vastgesteld door U.E. Tromp, J.T. Sanders en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier L. van den Bogerd. De beslissing is op 29 maart 2019 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.