Beschikking van de meervoudige kamer van 27 maart 2019
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekers in hoger beroep,
hierna gezamenlijk te noemen: verzoekers,
advocaat mr. J.W. Damstra te Apeldoorn,
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: verweerder,
advocaat mr. F. van Schaik te Berkel en Rodenrijs.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [belanghebbende 1] ;
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [belanghebbende 2] .
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De verzoekers zijn op 11 september 2018 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 12 juni 2018 van de rechtbank Rotterdam, uitgesproken onder voormeld zaak- en rekestnummer (hierna: de bestreden beschikking).
De verweerder heeft op 17 december 2018 een verweerschrift ingediend.
De verzoekers hebben op 22 oktober 2018, bij het hof ontvangen op 23 oktober 2018, een journaalbericht met bijlagen ingediend.
De zaak is op 15 februari 2019 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de verzoekers, bijgestaan door hun advocaat die door een stagiair werd vergezeld;
- de verweerder, bijgestaan door zijn advocaat;
- de heer [echtgenoot van appellante] , echtgenoot van [appellante] ;
- de zoon van de verweerder.
[belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
De advocaat van de verzoekers en de advocaat van de verweerder hebben ter zitting pleitnotities overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. In die beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de verzoekers om verweerder uit zijn functie van executeur in de nalatenschap van [erflaatster] te ontslaan, afgewezen en bepaald dat partijen ieder de eigen kosten van deze procedure dragen.
In hoger beroep is komen vast te staan:
- [in] 2013 is in Rotterdam [erflaatster] (hierna: erflaatster) overleden; zij is de moeder van alle in deze zaak betrokken partijen en belanghebbenden.
- Erflaatster heeft [in] 1976 een testament laten opmaken waarin zij haar echtgenoot, [echtgenoot erflaatster] , tot enig erfgenaam heeft benoemd. In dit testament is overigens niet afgeweken van de bepalingen van het wettelijk erfrecht.
- [echtgenoot erflaatster] is overleden [in] 2003, zodat partijen en belanghebbenden de enige erfgenamen zijn in de nalatenschap van erflaatster.
- In haar testament heeft erflaatster, mocht [echtgenoot erflaatster] voortijdig komen te overlijden, verweerder tot executeur benoemd. Verweerder heeft na het overlijden van erflaatster de taak als executeur geaccepteerd.
- [echtgenoot erflaatster] is de oprichter geweest van [de B.V.] Verweerder is thans voor 60% aandeelhouder in voornoemde B.V. en tevens enig bestuurder.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de vraag of de taak van verweerder als executeur is beëindigd.
2. De verzoekers verzoeken de bestreden beschikking te vernietigen. Daarbij verzoeken zij, voor zover de wet dit toelaat uitvoerbaar bij voorraad:
- primair voor recht te verklaren dat de taak van verweerder als executeur is geëindigd;
- althans subsidiair verweerder als executeur vanwege gewichtige redenen te ontslaan;
met veroordeling van verweerder in de kosten van beide instanties.
3. Verweerder verzoekt de bestreden beschikking, zo nodig onder verbetering en aanvulling van de gronden, te bekrachtigen. Daarbij verzoekt verweerder de verzoekers te veroordelen in de kosten van beide instanties.
4. De verzoekers voeren in hoger beroep – samengevat – het volgende aan. Allereerst stellen zij dat de rechtbank had moeten oordelen dat de taak van verweerder als executeur is geëindigd. Het beheer van de nalatenschap is voltooid; er is een boedelbeschrijving opgemaakt en de schulden zijn voldaan. Tot de nalatenschap behoort enkel nog de (onbetaalde) vordering van de erfgenamen op [de B.V.] van € 203.153,25. Het incasseren van vorderingen valt niet onder de beheerstaak van de executeur. Ook behoort het afwikkelen van de nalatenschap en het verdelen daarvan niet tot de taak van de executeur. Voor zover het incasseren van een vordering wél een beheerstaak is, stellen de verzoekers dat verweerder weigert deze taak uit te voeren. De vordering bestaat al ruim vijf jaar. De weigerachtige houding leidt ertoe dat de nalatenschap niet kan worden verdeeld. Als de executeur de vordering niet wil incasseren, dan heeft hij zijn taak volbracht en dient hij zijn beheer te beëindigen door de goederen en de vorderingen ter beschikking te stellen van de erfgenamen op grond van artikel 4:150 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). De erfgenamen worden, omdat de executeur de vordering niet incasseert, onevenredig benadeeld en lopen € 40.000,- mis. Volgens de verzoekers heeft verweerder een duidelijk tegenstrijdig belang en misbruikt hij zijn functie om niet te hoeven incasseren. Volgens verweerder, die dus executeur maar ook de bestuurder en grootaandeelhouder van de B.V. - de schuldenaar - is, kan de B.V. de schuld niet betalen vanwege de kans op een faillissement. De taak van de executeur is echter niet het behartigen van de belangen van de B.V., maar die van de erfgenamen. Hij maakt dan ook misbruik van zijn bevoegdheid. Dit levert volgens de verzoekers een gewichtige reden op om hem uit zijn taak te ontslaan. Op grond van artikel 4:148 BW dient verweerder als executeur de erfgenamen verder alle gewenste inlichtingen over de uitoefening van zijn taak te verstrekken. De executeur verstrekt echter geen informatie over de periode vanaf 2013. Volgens de verzoekers is [de B.V.] onder andere gefinancierd met gelden uit de nalatenschap. Dit is jegens de erfgenamen onrechtmatig.
Verder menen de verzoekers dat de proceskosten tussen partijen niet moeten worden gecompenseerd, zoals de rechtbank wel heeft gedaan. Verweerder maakt misbruik van zijn bevoegdheid, laat de erfgenamen in het ongewisse en blijft weigerachtig om de vordering van de erfgenamen op de vennootschap te incasseren. De onderhavige procedure wordt naar de mening van de verzoekers nodeloos gevoerd. Op het verzaken en misbruiken van de taken als executeur, hoort een sanctie te staan. Naar de mening van de verzoekers dient verweerder dan ook de proceskosten te betalen.
5. De verweerder betwist de stellingen van de verzoekers als volgt. De vraag of de executele was beëindigd, stond niet ter beoordeling van de rechtbank. Bovendien was het beheer van de nalatenschap niet voltooid, zodat de executele ook materieel niet is geëindigd. Het incasseren van vorderingen behoort volgens de executeur wel degelijk tot het beheer van de nalatenschap en daarmee tot de taak van de executeur. Het incasseren van de vordering zou hebben geleid tot het faillissement van de debiteur, waardoor de nalatenschap de vordering niet of slechts zeer gedeeltelijk zou hebben ontvangen. Hij stelt dan ook geen misbruik te hebben gemaakt van zijn bevoegdheid: hij heeft een redelijke afweging van de verschillende belangen gemaakt en is tot een verantwoorde conclusie gekomen dat het incasseren van de vordering op dit moment in niemands belang is. Verweerder betwist dat hij niet aan zijn informatieplicht heeft voldaan.
Ook verweerder vindt dat de procedure nodeloos is gevoerd, maar dan juist door de verzoekers. De verzoekers hadden naar zijn mening moeten instemmen met een verdeling van de vordering op basis van de economische waarde van deze vordering per de overlijdensdatum van de erflaatster, waarbij rekening werd gehouden met een slechte positie van de vennootschap als schuldenaar, of zij hadden moeten instemmen met het uitstel van de incassomaatregelen tot er vooruitzicht was op integrale betaling. De procedure om de executeur te ontslaan was dus nodeloos door hen opgestart en voortgezet. Verder tonen de verzoekers niet aan dat de rechtbank ten onrechte gebruik heeft gemaakt van de discretionaire bevoegdheid om de proceskosten vanwege familieverhoudingen te compenseren.
De beëindiging van de taak van de executeur
6. Het hof overweegt ten aanzien van de vraag of de taak van de executeur is beëindigd als volgt. Evenals de rechtbank, overweegt het hof dat de executeur op grond van artikel 4:144 BW tot taak heeft de goederen van de nalatenschap te beheren en de schulden van de nalatenschap te voldoen. Op grond van artikel 4:147 lid 1 BW is de executeur bevoegd door hem beheerde goederen te gelde te maken, voor zover dit nodig is voor voldoening van de schulden van de nalatenschap. Uit artikel 4:149 lid 1 sub a BW volgt dat de taak van een executeur eindigt wanneer hij zijn werkzaamheden als zodanig heeft voltooid. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is het hof gebleken dat niet alleen de verzoekers menen, maar ook verweerder zelf meent dat alle werkzaamheden in de nalatenschap zijn uitgevoerd, met uitzondering van het incasseren van een vordering van de nalatenschap op de vennootschap [de B.V.] , waarvan hij zelf de bestuurder en meerderheidsaandeelhouder is. Vaststaat derhalve dat de schulden van de nalatenschap zijn voldaan, zodat het te gelde maken van de goederen van de nalatenschap, oftewel het incasseren van voornoemde vordering, niet meer nodig is voor voldoening van schulden uit de nalatenschap. Dit betekent dat verweerder als executeur niet (meer) de exclusieve bevoegdheid uit artikel 4:147 lid 1 BW toekomt en het incasseren van de(ze) vordering niet (meer) tot zijn beheerstaak behoort. De beheerstaak van de executeur strekt er immers toe dat hij – voor zover nodig – slagvaardig goederen van de nalatenschap te gelde kan maken om schulden van de nalatenschap te voldoen. Dit maakt dat het hof constateert dat verweerder als executeur zijn uit de wet voortvloeiende werkzaamheden als zodanig heeft voltooid en dat de taak van de executeur van rechtswege is geëindigd op grond van artikel 4:149 lid 1 sub a BW.
Het hof zal om die reden het primaire verzoek van de verzoekers voor recht te verklaren dat de taak van de executeur is geëindigd, toewijzen. Aan het subsidiaire verzoek tot ontslag van de executeur komt het hof niet meer toe.
7. Ten aanzien van de wederzijdse verzoeken om een veroordeling in de proceskosten van beide instanties, overweegt het hof dat in artikel 237 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is opgenomen dat in beginsel de partij die in het ongelijk wordt gesteld, in de kosten wordt veroordeeld. De kosten kunnen echter geheel of gedeeltelijk worden gecompenseerd als er wordt geprocedeerd tussen echtgenoten, geregistreerde partners en bloedverwanten. Het hof ziet geen aanleiding om hiervan af te wijzen en verweerder te veroordelen in de proceskosten. Het hof zal om die reden de proceskosten ook in hoger beroep tussen partijen compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
8. Dit leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking ten aanzien van de afwijzing van het verzoek de executeur te ontslaan;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover daarin is opgenomen dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart voor recht dat de taak van de executeur is geëindigd;
compenseert de kosten van het hoger beroep tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, J.M. van Baardewijk en J.B. Backhuijs, bijgestaan door mr. R.R. Warmerdam als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 maart 2019.