ECLI:NL:GHDHA:2019:686

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
9 april 2019
Publicatiedatum
29 maart 2019
Zaaknummer
200.220.957
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van een accountantsmaatschap en geschillen over financiële verplichtingen

In deze zaak gaat het om de beëindiging van een maatschap tussen [appellant sub 1] en [geïntimeerde], die per 1 oktober 2011 was aangegaan. De samenwerking is vastgelegd in een maatschapsovereenkomst, maar er zijn geschillen ontstaan over de financiële afwikkeling en de beëindiging van de samenwerking. [appellant sub 1] heeft op 23 maart 2016 per e-mail zijn wens tot beëindiging van de samenwerking geuit, wat door [geïntimeerde] als een opzegging van de maatschapsovereenkomst is opgevat. De voorzieningenrechter in eerste aanleg heeft geoordeeld dat de maatschap per 1 januari 2017 is beëindigd en dat [geïntimeerde] recht heeft op terugbetaling van onverschuldigd betaalde bedragen. In hoger beroep heeft [appellanten] de vernietiging van het vonnis gevorderd, maar het hof heeft de eerdere beslissing bevestigd. Het hof oordeelde dat de beëindiging van de maatschap rechtsgeldig was en dat de vorderingen van [geïntimeerde] terecht waren toegewezen. De vorderingen in reconventie van [appellanten] zijn afgewezen, omdat niet is gebleken van een spoedeisend belang en de vorderingen niet voldoende onderbouwd waren. Het hof heeft de proceskosten in hoger beroep voor [geïntimeerde] toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.220.957
Zaaknummer rechtbank : C/10/528304 / KG ZA 17-593

arrest van 9 april 2019

inzake
1.
[naam 1],
wonende te [woonplaats 1] ,
2.
Aktiva Financiële dienstverleners B.V.,
gevestigd te Dordrecht,
3.
Asskredon Assurantiën B.V.,
gevestigd te Dordrecht,
appellanten,
hierna respectievelijk te noemen: [appellant sub 1] , Aktiva en Asskredon en gezamenlijk [appellanten] ,
advocaat: mr. D. Hendriks te Breda,
tegen

[naam 2] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. G.M. van den Bergh te Dordrecht.

Het geding

Bij exploot van 1 augustus 2017 is [appellanten] in hoger beroep gekomen van een door de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam, team handel, tussen partijen gewezen vonnis in kort geding van 5 juli 2017. In het exploot heeft [appellanten] onder overlegging van producties zestien grieven (genummerd I tot en met XIV, waarbij twee grieven XI en twee grieven XIII) aangevoerd en zijn eis gewijzigd/vermeerderd. Bij memorie van antwoord (met producties) heeft [geïntimeerde] de grieven en de gewijzigde eis bestreden.
Hierna heeft [appellant sub 1] een akte genomen, waarop [geïntimeerde] , onder overlegging van producties, bij antwoordakte heeft gereageerd.
[appellanten] heeft vervolgens een antwoordakte producties genomen en [geïntimeerde] daarop weer een antwoordakte.
Ten slotte heeft [appellanten] de stukken overgelegd en is arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

1. Voor zover de door de voorzieningenrechter in het bestreden vonnis vastgestelde feiten door partijen niet zijn bestreden, zal ook het hof daarvan uitgaan. Voor zover de feiten (in grieven I en II) wel zijn bestreden, zal het hof deze niet als vaststaand aannemen.
2. Met inachtneming van het bovenstaande en hetgeen overigens in hoger beroep is komen vast te staan, gaat in deze zaak om het volgende.
2.1
[appellant sub 1] is indirect enig aandeelhouder en bestuurder van Aktiva. Aktiva is enig aandeelhouder en bestuurder van Asskredon. [appellanten] exploiteert een assurantiebemiddelingsbedrijf.
2.2
[geïntimeerde] is een registeraccountant.
2.3
[appellant sub 1] en [geïntimeerde] zijn per 1 oktober 2011 een maatschap aangegaan
om voor gezamenlijke rekening en onder gemeenschappelijke naam een accountantspraktijk uit te oefenen onder de handelsnaam [de maatschap] . De samenwerking is vastgelegd in een maatschapsovereenkomst gedateerd 19 september 2011. De maatschap is een franchiseovereenkomst aangegaan met de Kubus Coöperatie u.a..
2.4
In het door [appellant sub 1] en [geïntimeerde] opgestelde ondernemingsplan is onder meer het volgende opgenomen:

"Taakverdeling

In beginsel zal [appellant sub 1]( [appellant sub 1] , hof)
zich met name toeleggen op de commerciële kant van het ondernemerschap, terwijl [geïntimeerde]( [geïntimeerde] , hof)
zich met name zal toeleggen op de vaktechnische en uitvoerende aspecten van de werkzaamheden. Dat wil niet zeggen dat er een strikte scheiding hiertussen zal zijn. Met name in de beginfase zal [geïntimeerde] een rol spelen in de werving van nieuwe cliënten, terwijl het geenszins is uitgesloten dat [appellant sub 1] bij de uitvoering zal betrokken zijn indien er sprake is van piekbelasting. [geïntimeerde] zal 100% van zijn tijd besteden aan [de maatschap] , voor [appellant sub 1] zal dit ongeveer 50% zijn."
2.5
De maatschapsovereenkomst is op 13 februari 2015 vervangen door een nieuwe maatschapsovereenkomst. In deze overeenkomst is onder meer het volgende bepaald:

"Artikel 3: Duur en opzegging

De maatschap is met ingang van 1 oktober 2011 voor onbepaalde tijd aangegaan. Ieder van de maten heeft het recht de maatschap door opzegging te beëindigen. Dit dient te geschieden bij aangetekende brief aan de andere ma(a)t(en), met inachtneming van een opzegtermijn van zes maanden en niet anders dan tegen het einde van het boekjaar.
(…)
Artikel 6: Bevoegdheid
Lid 1: Iedere maat is bevoegd daden van beheer te verrichten, (…)
Lid 2: De medewerking van alle maten wordt echter gevorderd voor:
a: het verkrijgen en vervreemden, huren en verhuren en huur opzeggen van
onroerende zaken;
(…)
Artikel 11: Opname winstaandeel
Lid 1: Voor zover dit de bedrijfsvoering en financiering van de maatschap niet in gevaar brengt, is ieder der maten bevoegd om als voorschot op het hem toekomende winstaandeel uit de maatschap wekelijks of maandelijks een bedrag uit de kas van de maatschap op te nemen, waarvan de omvang door de maten in onderling overleg wordt vastgesteld.
Lid 2: Indien bij de vaststelling van de jaarstukken blijkt dat een maat meer dan het hem toekomende winstaandeel heeft opgenomen, is hij gehouden het teveel genotene binnen een maand na constatering hiervan te restitueren.
Lid 3: Voor zover in enig jaar een verlies is geleden, zullen de maten in daarop volgende jaren waarin winst wordt genoten, deze winst niet opnemen totdat het geleden verlies is gecompenseerd.
(…)
Artikel 13: Einde maatschap
De maatschap eindigt;
a: indien de maten daartoe in onderling overleg besluiten en wel op het door hen bij dat besluit te bepalen tijdstip. Dit besluit moet schriftelijk worden vastgelegd en ondertekend;
b: door opzegging door een van de maten, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3;
(…)
Artikel 15: Voortzetting, overname en verblijven
Lid 1: Indien de maatschap eindigt bestaat een recht tot voortzetting van het bedrijf van de maatschap en wel:
a: In het geval als bedoeld in artikel 13 sub b voor de niet-opzeggende ma(a)t(en);
(…)
Lid 2: De ma(a)t(en) die aldus de zaken der maatschap voortzet(ten), dient/dienen zijn/hun verlangen daartoe binnen drie maanden na het eindigen der maatschap schriftelijk te kennen geven aan de andere ma(a)t(en) of diens rechtverkrijgenden, op straffe van verval van het recht.
(…)
Artikel 16: Concurrentie
Lid 1: Het is ieder der maten verboden tijdens de duur van de maatschap bij een andere onderneming werkzaam te zijn of daarbij rechtstreeks of zijdelings betrokken te zijn, behoudens schriftelijke toestemming van de andere ma(a)t(en).
Lid 2: Bij uittreding uit de maatschap door één der maten, terwijl de andere ma(a)t(en) de onderneming voortzet(ten), zal het aan de uitgetreden maat verboden zijn gedurende 1 jaar na uittreden en binnen een kring, met de maatschap als middelpunt en met een straal van 20 km, een soortgelijke onderneming als die der maatschap uit te oefenen of te doen uitoefenen, bij een zodanige onderneming werkzaam ofwel rechtstreeks of zijdelings betrokken zijn.
Lid 3: De maat die deze bepalingen overtreedt verbeurt, nadat hij in gebreke is gesteld, op grond van het bovenstaande een boete van € 25.000 ten behoeve van de andere maat voor elke overtreding; onverminderd alle verdere rechten van de andere maat ingevolge de onderhavige overeenkomst en ingevolge de wet.
(…)
Artikel 18: Geschillenregeling
Lid 1: Alle geschillen die tussen de maten mochten ontstaan naar aanleiding van of in verband met de uitvoering van deze overeenkomst of van andere overeenkomsten, zullen maten trachten in eerste instantie op te lossen met behulp van de centrale KUBUS organisatie.
Als er een conflict is over de waarde van de maatschap wordt het geschil voorgelegd aan arbiter(s) welke worden aangesteld door de centrale KUBUS organisatie
Een geschil is aanwezig als één der maten verklaart dat dit het geval is. (…)
Lid 2: Het geschil kan ook voorgelegd worden aan de bevoegde rechter."
2.6
De maatschap werd gehuisvest binnen de muren van het assurantiekantoor van [appellanten] aan de [adres] . Aktiva was de huurder van het pand. [geïntimeerde] en [appellant sub 1] zijn mondeling onderhuur van een deel van pand door de maatschap overeengekomen.
2.7
Tussen partijen zijn over de samenwerking discussies ontstaan. Bij e-mail van 13 maart 2016, 11:55 u schreef [geïntimeerde] aan [appellant sub 1] :
"M.b.t. de verrekeningen van de huur graag even jouw aandacht voor het volgende. In administratief opzicht gaat het nu erg moeizaam, wij hebben in 2015 meer dan 120 journaalposten moeten maken om het allemaal juist in de boekhouding te krijgen, en daarvoor - en voor het uitzoekwerk - hebben we het eigenlijk te druk. Met de lease auto erbij wordt dat alleen nog maar meer. Daarom het volgende:
1. Met [naam 3] heb ik afgesproken dat wij elke maand de factuur van de huur ontvangen, met als bijlage gespecificeerd de verrekeningen van de betreffende maand. Voor januari, februari en maart 2016 hebben wij deze nog niet ontvangen. Zou je z.s.m. hiervoor kunnen zorgen?
2. Volgens mij worden de leasetermijnen van jouw auto verrekend met de huur van de opvolgende maand. Dit is administratief niet handig voor ons en natuurlijk niet helemaal juist. Daarom verrekenen wij in onze administratie de leasetermijnen met de huur van dezelfde maand. De leasetermijn van januari 2016 boeken wij eenmalig af op jouw kapitaal. Dit is administratief het meest eenvoudig en dan loopt alles weer 1 op 1 parallel.
3. Volgens mij zijn een aantal zaken die met de huur verrekend moeten worden, (…), nog steeds niet verrekend. Deze hebben wij daarom van jouw kapitaal afgeboekt. Mocht je anders willen, geef dan graag even aan op welke wijze je het wilt verrekenen."
2.8
[appellant sub 1] reageerde nog dezelfde dag om 20:40 als volgt:
"Bijgaand de huurverrekening.
Ik geef pertinent geen toestemming om lease of andere kosten van mijn kapitaalrekening te boeken. Per omgaande terug boeken en aan mij bevestigen.
Ik verzoek je dringend om nooit meer zonder overleg beslissingen te nemen over mijn kapitaalrekening. Het heet daarom ook mijn kapitaalrekening.
Aan jouw optreden lijkt het mij beter geheel nieuwe afspraken te maken. Ik wijs je er op dat ik nog steeds 50% maat ben in de maatschap en dit soort acties van een einzelganger zijn volstrekt ongewenst."
2.9
[geïntimeerde] reageerde hierop op 23 maart 2016, 20:32 u als volgt:
"Met alle respect, maar jouw respons is niet helemaal terecht. Ik vraag al lange tijd om meer inzicht in de huurverrekeningen, en heb aangegeven dat enkele posten nog verrekend moeten worden, zoals (…) Hierop krijg ik geen antwoord en kan alleen maar constateren dat één en ander niet goed gaat. (…) Ik begrijp dat je niet wilt dat deze posten met jouw kapitaal verrekend worden, maar dit is wel de beste methode omdat anders deze bedragen nog langer als vordering op Aktiva in onze balans blijven staan en dat kan natuurlijk niet de bedoeling zijn. Daarom is het beter om het bedrag z.s.m. over te maken naar [de maatschap] . Als je deze bedragen overmaakt dan boeken wij dat weer op bij het kapitaal en is er
niets aan de hand. Dit geldt ook voor de leasetermijn van januari."
2.1
Waarna [appellant sub 1] om 22:40 u aan [geïntimeerde] schreef:
"Ik ga verder niet in op hetgeen je mailt, We hebben hier duidelijk ieder een andere mening over. Iedere boeking die jij verricht in deze worden door mij betwist. Ik heb inmiddels besloten niet meer op de huidige basis te willen samenwerken. Ik zal verder gewoon mijn deel opeisen. Wat dit deel is zal ik je voor 2015 nog mededelen. Voor 2016 ben ik, mede naar aanleiding van jouw exorbitante kasopnames, reeds gestart met de maandelijkse verrekening waarbij ik mijn aandeel vooralsnog op 50% van hetgeen jij momenteel opneemt heb gesteld. (…)"
2.11
[geïntimeerde] heeft hierop bij e-mailbericht van 26 maart 2016 geantwoord:
"Ik heb jouw bericht ontvangen. Ik heb er over nagedacht en ik denk dat het inderdaad het meest juiste is om de samenwerking niet voort te zetten en dus de maatschapsovereenkomst te beëindigen, en bevestig hiermee dus jouw verzoek. Ik zal dinsdag het bestuur van de Coöperatie op de hoogte stellen. Het deel dat jou toekomt kan je natuurlijk niet zo maar zelf bepalen. Wacht dus nog met verdere opnamen. Ik zal de Coöperatie verzoeken om dit punt nader uit te werken."
2.12
Bij e-mail van 6 mei 2016 schreef [appellant sub 1] aan [geïntimeerde] :
"Ik zou nog terugkomen op de beëindiging van de maatschap met een lijstje van aandachtspunten. Bijgaand tref je deze aan. Ik zie je voorstel gaarne tegemoet. (…)"
Bij gevoegd was een lijst met de volgende aandachtspunten: uitkoop financiële bestanddelen, kostenverdeling/huurbestanddelen na uittreding en overige lopende zaken. Ten aanzien van de huurbestanddelen was vermeld:
"In de nieuwe overeenkomst dient aanvulling te komen (…) dat Accountantskantoor KUBUS mede gehouden is aan alle voorwaarden en bepalingen zoals die zijn opgenomen in de huurovereenkomst tussen Renpart en Aktiva". (…)"
2.13
Bij e-mail van 21 juli 2016 schreef [geïntimeerde] aan [appellant sub 1] :
"Afgelopen dinsdag 5 juli bespraken wij het voorstel van de KUBUS Coöperatie met betrekking tot de waardebepaling en de mediation. We hebben toen afgesproken dat jij per mail jouw standpunt onder woorden zou brengen zodat wij aan hen antwoord kunnen geven. Helaas heb ik nog geen reactie van je mogen vernemen. Dat is jammer, ik vind het niet bepaald correct dat wij zo lang niets van ons laten horen richting de Coöperatie.
Morgen zal ik in ieder geval onze reactie naar [naam 4] en [naam 5] gaan geven. Ik zal hierin aangeven dat jouw standpunt als volgt is: je aanvaard geen bindende waardebepaling die wordt opgemaakt door enige KUBUS vestiging welke wordt voorgesteld door het bestuur van de Coöperatie, omdat je twijfelt aan de deskundigheid van enig KUBUS kantoor op het betreffende vakgebied. Zou er desondanks een waardebepaling plaatsvinden door het KUBUS kantoor zoals voorgesteld door de Coöperatie, dan zal je de uitkomst niet als bindend aanvaarden. Alleen een waardebepaling door het bestuur van Coöperatie zou voor jou acceptabel kunnen zijn. Verder wil je geen mediation.
Dit is jouw zienswijze zoals je die hebt toegelicht afgelopen 5 juli. Mocht ik dat niet goed onder woorden gebracht hebben laat dat dan vandaag weten."
2.14
Bij brief van 28 juli 2016 schreef [geïntimeerde] onder meer het volgende:
"(…) In verband met jouw opzegging d.d. 23 maart 2016 en mijn acceptatie daarvan d.d. 26 maart 2016, staan wij voor de uitdaging onze samenwerking te beëindigen en af te wikkelen. In verband daarmee hebben wij al enig vrijblijvend overleg gepleegd en standpunten uitgewisseld. Jij hebt daarbij aangegeven dat je niet wilt dat franchise-organisatie Kubus een rol zal spelen bij hel maken van de afrekening. Ook de door Kubus voorgestelde mediation vind je geen goed idee. Indien en voorzover dat allemaal mogelijk is in verband met onze verplichtingen jegens Kubus, vind ik dat prima. We zullen dan natuurlijk wel andere afspraken moeten maken.
Tot een conclusie heeft ons overleg nog niet geleid. Omdat de opzegging is gedaan tegen het einde van het boekjaar en het inmiddels bijna augustus is, moeten wij nu wel stappen voorwaarts gaan maken. Ik vind het belangrijk dat wij daarbij handelen conform de afspraken die wij daarover onder meer in de maatschapsovereenkomst hebben gemaakt. Om misverstanden te voorkomen moeten we zaken gaan vastleggen. Om die reden zend ik je deze brief.
Opzegging en voortzetting
Voor zover nog niet formeel gedaan, bevestig ik hierbij nogmaals jouw rechtsgeldige opzegging per 31 december 2016. Gelet op het bepaalde in de maatschapsovereenkomst heb ik het recht de onderneming voort te zetten. Ik maak je bij deze tijdig kenbaar dat ik van dat recht gebruik zal maken. Dat betekent dat ik de onderneming zal voortzetten per 1 januari 2017.
Overname bezit en schuld; lease auto
Ik zal je op korte termijn, doch uiterlijk binnen 6 weken na dagtekening van deze brief, exact berichten welke vermogensbestanddelen en -rechten ik zal overnemen en welke schulden en verplichtingen ik voor mijn rekening zal nemen.
Met betrekking tot de door jou geleasede auto kan ik je nu reeds melden dat ik deze
uiteraard niet zal overnemen. Op grond van de tussen ons gemaakte afspraken verzoek ik je deze over te nemen. (…)
Huurovereenkomst
De huurovereenkomst inzake de gehuurde ruimtes binnen het bedrijfspand aan [adres] , zeg ik bij deze op per 31 december 2016, zulks tot behoud van rechten.
Afrekening
Ik zal je op korte termijn, doch uiterlijk binnen 6 weken na dagtekening van deze brief, een voorstel doen inzake de afrekening die wij ten gevolge van de beëindiging zullen moeten maken.
Ik vertrouw erop dat ik je hiermee voor nu voldoende heb geïnformeerd. (…)"
2.15
Bij e-mail van 29 juli 2016 reageerde [appellant sub 1] als volgt:
"Verrassend zo'n plotselinge brief. Ik moet je naar aanleiding daarvan toch op een aantal punten corrigeren aangezien er sprake is van feitelijke onjuistheden.
De overeenkomst waaraan jij refereert in je brief van 28 juli is nimmer door mij opgezegd. Dientengevolge is jouw bevestiging daarvan onjuist en wordt hierbij door mij betwist. De verbintenis duurt daarom voort.
Wel hebben wij gesproken over een ontbinding, maar pas dan nadat de uittredende partij naar ieders genoegen is gecompenseerd. Jij hebt hiertoe een poging gedaan, echter jouw voorstel is door mij als volstrekt onvoldoende ter zijde gelegd en ik heb jou dit medegedeeld. Jij hebt daaropvolgend geen nieuw voorstel meer gedaan. Nu geef jij aan dit opnieuw te gaan doen. (…)
Daarnaast geef jij aan dat de KUBUS franchise organisatie naar mijn mening geen rol kan/mag spelen bij een afrekening en de door KUBUS voorgestelde mediation voor mij ook geen optie zou zijn.
Ook hier geldt dat beide beweringen onjuist zijn. [naam 4] en [naam 5] zijn voor mij beiden als gesprekspartners een optie en het voorstel wat [naam 4] recent heeft gedaan t.a.v. een voorgestelde mediator is door ons geheel nog niet besproken en lijkt me een dergelijke conclusie voorbarig. (…)
Ook de huur kan niet zomaar door jou worden opgezegd. Beiden hebben we ons aan de huurovereenkomst geconformeerd. Deze overeenkomst duurt nog ca. 5 jaar.
Een opzegging zou je wel in je nieuwe voorstel financieel kunnen betrekken. Je opzegging per 31 december 2016 is dan ook afgewezen.
Ik hoop je hiermee meer duidelijkheid te hebben gegeven ten aanzien van de huidige situatie. Het zou goed zijn indien je je zinnen hebt gezet op het bedrijf dit keer met een serieus voorstel te komen. Ik nodig je van harte uit. (…)"
2.16
Bij brief van 23 september 2016 schreef [geïntimeerde] onder meer het volgende aan [appellant sub 1] :
"De opzegging
Ik ben het niet eens met jouw bewering dat de maatschapsovereenkomst niet is opgezegd. Je hebt jouw opzegging niet alleen schriftelijk gedaan, maar deze is ook nog eens door mij aanvaard. (…) Daarnaast geldt dat wij de gevolgen van de beëindiging al meerdere malen hebben besproken en zowel het personeel als ook de KUBUS organisatie door ons op de hoogte is gesteld (op 30 maart). KUBUS is zelfs al betrokken bij de (start van de) afwikkeling. (…) Daar komt nog bij dat je nooit blijk hebt gegeven van enige twijfel omtrent de opzegging.(…) Tot slot geldt dat een maatschap niet tegen de wil van een van beide maten kan bestaan. (…) De maatschapsovereenkomst voorziet in een prima regeling voor beëindiging (namelijk een opzeggingsmogelijkheid door ieder van de beide maten). Jij hebt van deze regeling gebruik gemaakt en daarnaar hebben wij vervolgens gehandeld. (…)
De huur
Inzake de huur hebben wij afgesproken dat jouw eigen onderneming een aantal kamers aan de maatschap onderverhuurt voor onbepaalde tijd. In de huurovereenkomst die jij met de eigenaar van het pand hebt ben ik nimmer gekend. Deze overeenkomst zijn wij niet 'samen' aangegaan, zoals jij beweert. Jij huurde het pand al ten tijde van het aangaan van de maatschapsovereenkomst.
Ingevolge de wet eindigt de (onder)huurovereenkomst die jij met de maatschap bent aangegaan door opzegging, een en ander met inachtneming van een opzegtermijn van tenminste één maand (artikel 7:230a en 7:228 lid 2 BW). Gelet op de feiten wordt aan de opzegtermijn ruimschoots voldaan. (…)
Met betrekking tot de door de maatschap gebruikte ruimtes ben ik mogelijk bereid om na de afwikkeling per 1 januari 2017 zelf een huurovereenkomst met jou aan te gaan, mits die huurovereenkomst schriftelijk wordt vastgelegd en wordt aangegaan voor onbepaalde tijd. Onder alle mogelijke voorbehouden denk ik dan aan een overeenkomst met bijvoorbeeld de volgende voorwaarden: (…)
Graag verneem ik op uiterlijk 1 oktober 2016 van jou of je bereid bent het aangaan van een huurovereenkomst per 1 januari 2017 te bespreken. Na die datum zal ik elders gaan huren. Ik zal immers verder moeten met het bedrijf. (…)"
2.17
[geïntimeerde] heeft op 31 december 2016 het kantoor van de maatschap aan [adres] verlaten. Hij heeft vervolgens op een ander adres met medeneming van personeel en van de activa van de maatschap zoals inventaris en klantendossiers, zijn werkzaamheden voortgezet.
2.18
Bij brief van 10 januari 2017 schreef [appellant sub 1] aan [geïntimeerde] :
"Tot mijn verbazing heb jij de daad bij het woord gevoegd en heb jij per 2 januari 2017, naar wat ik aanschouw, alle inventaris de maatschap toebehorende, dossiers van klanten de maatschap toebehorende en overige zaken de maatschap toebehorende, zonder mijn toestemming verwijdert. Tevens heb je het volledige banksaldo per 1 januari aan de maatschap ontvreemd. Ook nadien boek jij nog geld over nadat klanten betaald hebben.
Van een aantal van onze klanten vernam ik dat jij hen een verhuisbericht verzonden hebt naar een [ander adres] .
Hieruit maak ik op dat je naast het banksaldo, de inventaris en overige zaken tevens het gehele klantenbestand met goodwill waarde aan mij hebt ontvreemd.
Als gevolg hiervan kan ik in 2017 geen werkzaamheden voor de maatschap verrichten waardoor ik geen persoonlijke inkomsten uit de maatschap kan genereren.
Daarnaast wijs ik je er nogmaals op dat mijn gewerkte uren 2015 niet in de recent door jou gemaakte balans en Winst en Verlies rekening van de maatschap zijn verantwoord. Deze jaarcijfers zijn pas op aandringen van de centrale KUBUS organisatie aan mij overlegd. Ook voor 2016 is het niet de verwachting dat je anders zal handelen. Voor 2014 verwijt ik jou dat je onder valse voorwendsels gebaseerd op onvoldoende liquiditeit, mijn uren verrichtingen naar 0 zijn gesteld. Ik verwijs jou daarvoor naar jouw overtredingen t.a.v. onze maatschapsovereenkomst Artikel 11 Lid 1.
Daarnaast meld ik jou nogmaals dat ik op geen enkele wijze over de jaren 2014 t/m 2016 een uren verantwoording van jou persoonlijk heb ontvangen.(…)"
2.19
Na 1 januari 2017 heeft [appellant sub 1] diverse afschrijvingen gerealiseerd van de maatschapsrekening naar de rekeningen van Aktiva (een bedrag van € 9.095,49 met omschrijving huur en autolease) en € 1.660,-- naar Asskredon (met omschrijving huur). Ook heeft [appellant sub 1] een bedrag van € 608,06 overgeboekt naar Ames Autolease ter zake van lease van een door hem geleaste auto)
2.2
In dit kort geding heeft [geïntimeerde] (in conventie) zakelijk weergegeven en voor over thans van belang gevorderd:
I. [appellant sub 1] te veroordelen tot het verlenen van zijn volledige en onvoorwaardelijke medewerking aan het uitschrijven uit het Handelsregister van de tussen hem en [geïntimeerde] aangegane maatschap, per 31 december 2016, bij gebreke waarvan het in deze te wijzen vonnis in de plaats zal treden van de handtekening van [appellant sub 1] op alle formulieren, akten of andere bescheiden die daartoe nodig zijn;
II. Aktiva te veroordelen tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag van € 9.095,49 ter zake van aan haar onverschuldigd betaalde bedragen;
III. Asskredon te veroordelen tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag van € 1.660,-- ter zake van het aan haar onverschuldigd betaalde bedrag;
met hoofdelijke veroordeling van [appellanten] in de kosten van het geding.
2.21
In reconventie heeft [appellanten] – opnieuw zakelijk weergegeven – gevorderd:
1. [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling aan [appellant sub 1] van een boete van € 25.000,-- (zegge: vijfentwintig duizend euro), vermeerderd met rente, wegens overtreding van het bepaalde in artikel 16 van de maatschapsovereenkomst;
2. [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling aan de maatschap van de aan de maatschapsrekening
onttrokken gelden, vermeerderd met rente;
3. [geïntimeerde] op straffe van een dwangsom te veroordelen mee te werken aan de betaling van de lopende financiële verplichtingen van de maatschap, waaronder de doorbetaling van de huur totdat de maatschapsovereenkomst op rechtsgeldige wijze geëindigd is en de huur is opgezegd, alsmede [geïntimeerde] te verbieden om gelden aan de maatschapsrekening te onttrekken ten behoeve van zijn accountantskantoor zolang de maatschapsovereenkomst voortduurt;
4. [geïntimeerde] op straffe van een dwangsom te veroordelen om [appellant sub 1] toegang tot en inzage te geven in de volledige papieren en digitale administratie van de maatschap;
5. [geïntimeerde] op straffe van een dwangsom te veroordelen om mee te werken aan de aanstelling van een andere accountant met de titel AA of RA, opdat de administratie en de jaarstukken van de maatschap door een onafhankelijk persoon op een juiste wijze wordt verzorgd totdat deze op een rechtsgeldige beëindigd is;
met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
2.22
De voorzieningenrechter heeft – zakelijk weergegeven – de vorderingen in conventie toegewezen en de reconventionele vorderingen afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde daartoe in essentie dat [geïntimeerde] redelijkerwijze heeft mogen begrijpen dat [appellant sub 1] de maatschapsovereenkomst heeft opgezegd door middel van dienst e-mailbericht van 23 maart 2016, en dat partijen vervolgens daarnaar hebben gehandeld. Daaraan heeft hij nog toegevoegd dat als hierover anders zou moeten worden geoordeeld, dit [appellant sub 1] niet kan baten, omdat het hoe dan ook geboden was dat de samenwerking werd beëindigd, hetgeen ook feitelijk is gebeurd. De beëindiging is dan wellicht onregelmatig, maar dit behoort er niet toe te leiden dat via de inschrijving in Handelsregister de suggestie wordt gewekt van een onverminderd voortdurende samenwerking. Hij oordeelde dat het voorts aannemelijk is dat ook de huurovereenkomst is geëindigd. De reconventionele vorderingen werden afgewezen omdat niet gebleken is van een spoedeisend belang en voorts omdat niet is gebleken dat [geïntimeerde] niet bereid was zijn medewerking te verlenen aan een eindafrekening en daartoe [appellant sub 1] inzage te verlenen in de administratie van de maatschap.
3.1
In hoger beroep vordert [appellanten] de vernietiging van het bestreden kort gedingvonnis en alsnog afwijzing van de conventionele vorderingen en toewijzing van de reconventionele vorderingen, waarbij hij zijn in r.o. 2.21 onder 2 weergegeven vordering nader heeft gepreciseerd tot een bedrag van € 43.923,02.
3.2
Het hof zal de grieven per vordering behandelen.
In conventie
Vordering I: maatschapsovereenkomst beëindigd? - uitschrijving handelsregister
4.1
Grieven III en IV van [appellanten] zijn gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat [geïntimeerde] uit de e-mail van 23 maart 2016 redelijkerwijs heeft mogen begrijpen dat [appellant sub 1] de maatschapsovereenkomst heeft willen opzeggen. Die mail moet – aldus [appellanten] – worden gezien in het licht van de gerezen geschillen over de door [geïntimeerde] aangekondigde verrekeningen, de door [geïntimeerde] gedane kasopnames en de weigering van [geïntimeerde] om de uren van [appellant sub 1] te registreren. Die geschillen maakten dat [appellant sub 1] niet meer
op dezelfde basisverder wilde, zoals hij schreef in zijn e-mail van 23 mei 2016, maar in die mail kan niet worden gelezen dat hij de wens had de overeenkomst op te zeggen. [geïntimeerde] had dat ook in redelijkheid niet aldus kunnen begrijpen. Het enkele feit dat [appellant sub 1] bereid was om in onderhandeling te treden over een mogelijke beëindiging met wederzijds goedvinden, op voorwaarde dat sprake zou zijn van een goed aanbod, doet daaraan niet af. Dit geldt te meer omdat i) in de letterlijke tekst van de e-mail niet wordt gerept over opzegging ii) in de e-mail geen datum is genoemd waartegen wordt opgezegd en iii) de vermeende opzegging niet was neergelegd in een aangetekend schrijven, zoals overeengekomen in het maatschapscontract en iv) [geïntimeerde] zijn wens tot voortzetting van de onderneming niet binnen drie maanden na de vermeende opzegging aan [appellant sub 1] heeft kenbaar gemaakt, zoals voorgeschreven in artikel 15 lid 2 van het Maatschapscontract. Ook het oordeel van de kantonrechter dat [appellant sub 1] en [geïntimeerde] niet meer zouden kunnen samenwerken en dat daarom ook zonder opzegging nog steeds geboden zou zijn dat partijen uit elkaar gaan, en dat een eventuele onregelmatige opzegging zich zou dienen op te lossen in een eventuele schadevergoedingsvordering, acht [appellant sub 1] onjuist (grief V).
4.2
Het hof is voorshands met de voorzieningenrechter van oordeel dat [geïntimeerde] uit de e-mail van 23 maart 2016 en de door partijen nadien ondernomen stappen om met de hulp van de KUBUS-organisatie tot een beëindiging van de maatschapsovereenkomst te komen, onder de gegeven omstandigheden heeft mogen begrijpen dat [appellant sub 1] de samenwerking wenste te beëindigen, c.q. dat [appellant sub 1] het maatschapscontract wenste op te zeggen, waarmee [geïntimeerde] heeft ingestemd. [appellant sub 1] stelt wel dat [geïntimeerde] wist of moest begrijpen dat hij niet de wens had om de overeenkomst op te zeggen, maar onderbouwt (tegenover hetgeen [geïntimeerde] op dit punt aanvoert) onvoldoende waaruit en waarom [geïntimeerde] deze mail redelijkerwijs anders had moeten begrijpen dan hij hem heeft begrepen. In ieder geval had [appellant sub 1] uit het antwoord van [geïntimeerde] niet anders kunnen opmaken dan dat [geïntimeerde] de mail van 23 maart 2016 heeft opgevat als een opzegging, hetgeen [geïntimeerde] ondubbelzinnig verwoordt. Als [appellant sub 1] van mening was dat dit onjuist was had het op zijn weg gelegen dit onverwijld en ondubbelzinnig duidelijk te maken. Door dat niet te doen heeft [appellant sub 1] bij [geïntimeerde] het vertrouwen gewekt dat sprake is geweest van opzegging. Daar kan hij later niet op terugkomen. Dat de opzegging – anders dan in het maatschapscontract bepaald – niet per aangetekende brief is geschied doet hieraan niet af. Partijen bij een overeenkomst zijn immers te allen tijde gerechtigd (vormvrij) een nadere overeenkomst te sluiten, hetgeen in de onderhavige omstandigheden gelet op de verklaringen en gedragingen van partijen kennelijk het geval is geweest. Immers tussen partijen staat vast dat de opzegging [geïntimeerde] heeft bereikt en partijen vervolgens hiernaar hebben gehandeld. [appellanten] heeft niets concreets gesteld waaruit kan worden afgeleid dat partijen bij het aangaan van de maatschap met de eis van opzegging door een aangetekend schrijven voor ogen stond dit een en ander onmogelijk te maken. Dat een beëindiging van de samenwerking werd besproken waarbij [appellant sub 1] zich zou terugtrekken en [geïntimeerde] het accountantskantoor zou voortzetten, lag – gelet op het feit dat [geïntimeerde] registeraccountant is en [appellant sub 1] zijn assurantiebemiddelingskantoor had, terwijl gesteld noch gebleken is dat laatstgenoemde de kwalificaties of de intentie had om het accountantskantoor voort te zetten – in de rede. [appellant sub 1] heeft dit kunnen en moeten begrijpen, ook zonder dat [geïntimeerde] zich met zoveel woorden op artikel 15 van het maatschapscontract heeft beroepen. Dit een en ander leidt er voorts toe dat het hof het voorshands onaannemelijk acht dat [appellant sub 1] bij beëindiging van de maatschap anders dan door opzegging, in redelijkheid van [geïntimeerde] zou kunnen verwachten dat hij zou instemmen met externe verkoop van de onderneming of verdeling van de klanten.
4.3
Dit neemt niet weg dat met de beëindiging van de samenwerking waarbij [geïntimeerde] de onderneming voortzet, een afrekening dient plaats te vinden met inachtneming van hetgeen partijen in het maatschapscontract zijn overeengekomen. Dit betekent echter niet dat de beëindiging niet gerealiseerd kan worden zolang geen overeenstemming is bereikt over de eindafrekening. Deze voorwaarde volgt niet uit het bepaalde bij de maatschapsovereenkomst en [appellant sub 1] heeft in zijn mail een dergelijke voorwaarde niet aan zijn opzegging verbonden. Gesteld noch gebleken is dat hij de voorwaarde op het moment van de opzegging mondeling zou hebben gesteld. Met de voorzieningenrechter is het hof dan ook voorshands van oordeel dat de maatschap per 1 januari 2017 door opzegging is beëindigd. Dit betekent dat de grieven III en IV falen.
4.4
Overigens komt het hof het oordeel van de voorzieningenrechter, dat – gelet op de tussen partijen gerezen geschillen en de elkaar gemaakte verwijten – beëindiging van de maatschap hoe dan ook was aangewezen en dat eventuele geschillen over de regelmatigheid van de opzegging zich dienen op te lossen in een eventuele schadevergoedingsvordering, voorshands niet onjuist voor. Grief V slaagt dus evenmin.
4.5
In het verlengde hiervan faalt ook grief VI, die gericht is tegen de toewijzing van vordering I.
Vordering II: terugbetaling huur over periode na 1 januari 2017
5.1
De grieven VII en VIII zijn gericht tegen de toewijzing van vordering II: de terugbetaling van een bedrag van € 9.095,49. In deze grieven stelt [appellanten] zich op het standpunt dat genoemd bedrag niet onverschuldigd aan Aktiva is betaald. De rechtsgrond voor deze betaling is (grotendeels) de huurovereenkomst, welke volgens [appellanten] niet rechtsgeldig is opgezegd. Voorts had vordering II niet kunnen worden toegewezen, omdat een spoedeisend belang bij toewijzing daarvan ontbreekt.
5.2
Naar het oordeel van het hof moet voorshands worden aangenomen dat (ook) de huurovereenkomst per 1 januari 2017 is geëindigd door opzegging. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat [geïntimeerde] de achterblijvende vennoot was, zodat moet worden aangenomen dat hij tot opzegging van de huurovereenkomst per 1 januari 2017 bevoegd was, althans dat het in strijd is met de redelijkheid en billijkheid dat [appellant sub 1] zich erop beroept dat hij geen toestemming voor deze opzegging heeft gegeven. Dat de (mondelinge onder)huurovereenkomst door de maatschap was aangegaan voor een bepaalde periode en dit aan opzegging in de weg stond, is voorshands onvoldoende aannemelijk geworden. De enkele omstandigheid dat [geïntimeerde] op de hoogte was van de verlenging van de huurovereenkomst van Aktiva met de verhuurder is te weinig om te concluderen dat voor de onderhuurovereenkomst gelijke voorwaarden gelden. Dit geldt te meer omdat uit de onder 2.12 opgenomen lijst van aandachtspunten lijkt te volgen dat gelijke voorwaarden als de huurovereenkomst een door [appellanten] gewenste aanvulling van de onderhuurovereenkomst was, hetgeen erop wijst dat deze voorwaarden geen deel uitmaakte van de bestaande onderhuurovereenkomst.
5.3
[appellanten] kan voorshands niet worden gevolgd in zijn stelling dat de huur niet kan zijn geëindigd omdat de opzegging was gericht aan de verkeerde (rechts)persoon. Vaststaat immers dat de huurovereenkomst mondeling is gesloten met [appellant sub 1] en dat de huuropzegging ook was gericht aan [appellant sub 1] . Voor zover Aktiva als onderverhuurder heeft te gelden, moet worden vastgesteld dat de opzegging haar (via haar bestuurder) heeft bereikt.
5.4
Verder acht het hof van belang dat voorshands niet is gebleken dat [geïntimeerde] zich de belangen van [appellanten] bij voorzetting van de huur niet heeft aangetrokken: [geïntimeerde] heeft zich immers bereid verklaard over voortzetting van de huur te spreken, maar partijen hebben hierover geen overeenstemming kunnen bereiken. Dit een en ander leidt tot het voorshands oordeel dat [geïntimeerde] /de maatschap na 1 januari 2017 geen huur verschuldigd was aan [appellanten] en dat het bedrag van € 9.095,49 – voor zover betaald ten titel van huur – onverschuldigd is betaald.
5.5
In het bedrag van € 9.095,49 was kennelijk ook nog een klein bedrag begrepen ter zake van de leaseauto van [appellant sub 1] . Tegen het oordeel dat dit bedrag in ieder geval onverschuldigd was betaald, heeft [appellanten] niet, dan wel onvoldoende gemotiveerd gegriefd, zodat dat geen afzonderlijke bespreking behoeft.
5.6
Dit betekent dat het hof – met de voorzieningenrechter – het bestaan van een vordering van [geïntimeerde] op Aktiva voldoende aannemelijk acht. Evenals de voorzieningenrechter is het hof voorts van oordeel dat voldoende is gebleken van omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist. [geïntimeerde] heeft immers gesteld (en dit is door [appellanten] onvoldoende gemotiveerd weersproken) dat cliënten voor door hem na 1 januari 2017 verrichte werkzaamheden betalingen hebben gedaan op de maatschapsrekening, dat deze bedragen hem toekomen, en dat zijn onderneming door de verhuizing en opstart, alsmede de onterechte overboekingen naar Aktiva, moeite had de touwtjes aan elkaar te knopen. Het restitutierisico hoeft daarentegen niet groot te worden ingeschat nu [geïntimeerde] het kennelijk heeft weten te redden door overboekingen van zijn privérekening.
5.7
De grieven voor zover gericht tegen de toewijzing van vordering II zijn dus tevergeefs voorgesteld.
Vordering III: terugbetaling van een bedrag van € 1.660,--
6.1
Met grief IX keert [appellanten] zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat voor geldvordering III hetzelfde geldt als voor vordering II. [appellant sub 1] brengt hiertegen in dat het aan [geïntimeerde] is om te bewijzen dat sprake is van een onverschuldigde betaling aan Asskredon, volgens [appellanten] heeft [geïntimeerde] dit niet gedaan.
6.2
Het hof overweegt dat [geïntimeerde] heeft gesteld (en met overlegging van een transactieafschrift onderbouwd) dat op 2 mei 2017 een bedrag van € 1.660,-- is overgeboekt van de maatschapsrekening naar de rekening van Asskredon met als omschrijving "huur", zodat dit bedrag onverschuldigd is betaald. De omstandigheid dat voor de huur per abuis het rekeningnummer van Asskredon is gebruikt in plaats van Aktiva, maakt niet dat over vordering II anders moet worden geoordeeld dat over vordering III. Daar – zoals hiervoor overwogen – voorshands moet worden aangenomen dat de onderhuurovereenkomst is geëindigd, betekent dit dat het aan [appellanten] is om te stellen met welk ander recht het bedrag van € 1.660,-- naar Asskredon is overgeboekt en dat – bij gebreke van een andere titel dan huur – voorshands moet worden aangenomen dat sprake is van een onverschuldigde betaling. Dit betekent dat grief IX faalt.
Proceskosten in conventie
7. Nu zoals uit het vorenstaande volgt, de vorderingen in conventie terecht zijn toegewezen, is [appellanten] terecht veroordeeld in de proceskosten in conventie. Grief X faalt.
In reconventie
Vordering 1: verbeurde dwangsommen
8.1
Met grief XI (ii) en grief XII komt [appellanten] op tegen de afwijzing van zijn vordering 1. [appellanten] voert aan dat hij niet de vertrekkende maat is en [geïntimeerde] niet de overgebleven maat, omdat de maatschapsovereenkomst niet door hem is opgezegd.
8.2
Het hof is van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat [geïntimeerde] een boete van € 25.000,-- als bedoeld in artikel 16 van het maatschapscontract heeft verbeurd. Zoals hiervoor overwogen moet immers worden aangenomen dat het maatschapscontract is geëindigd per 1 januari 2017. Tot die datum heeft [geïntimeerde] niet bij een andere onderneming gewerkt. Dat betekent dat van overtreding van het gestelde in artikel 16 lid 1 van het maatschapscontract geen sprake is. Dat [geïntimeerde] bij de beëindiging van de maatschap als uittredende maat is aan te merken en [appellant sub 1] de onderneming heeft voortgezet / dan wel had kunnen voortzetten, is niet gebleken, zodat voorshands ook niet valt in te zien dat [geïntimeerde] artikel 16 lid 2 heeft overtreden. Dit betekent dat grief XII faalt en reeds hierom vordering 1 terecht is afgewezen.
Vordering 2: terugbetaling overboekingen [geïntimeerde] van de maatschapsrekening
9.1
Met grief XI (ii) en grief XIII komt [appellant sub 1] c.a. op tegen de afwijzing van zijn vordering 2. [appellanten] maakt aanspraak op betaling van € 43.923,02, vermeerderd met rente, omdat [geïntimeerde] tot dat bedrag gelden zou hebben onttrokken aan de maatschapsrekening. [appellanten] stelt dat hij een spoedeisend belang heeft bij deze vordering, omdat de maatschap zonder deze bedragen niet aan haar verplichtingen kan voldoen.
9.2
[geïntimeerde] erkent dat hij na 1 januari 2017 onttrekkingen heeft gedaan van de maatschapsrekening tot genoemd bedrag, maar stelt dat tegenover deze onttrekkingen zonder uitzondering stortingen staan van relaties van hem die betrekking hebben op werkzaamheden die [geïntimeerde] vanaf 1 januari 2017 heeft verricht. Deze bedragen komen daarom aan hem toe en niet aan de maatschap.
9.3
Het hof is van oordeel dat gelet op dit verweer – dat door [appellant sub 1] niet, althans onvoldoende gemotiveerd is weersproken, gegeven de omstandigheid dat er voorshands van moet worden uitgegaan dat de maatschap per 1 januari 2017 is beëindigd – het bestaan van de vordering onvoldoende aannemelijk is geworden. Dit betekent dat vordering 2 terecht is afgewezen.
Vordering 3: medewerking aan betaling lopende verplichtingen maatschap
10. Daar deze vordering is gebaseerd op het – in dit kort geding onjuist geachte – uitgangspunt dat de maatschap niet is geëindigd, is deze vordering terecht afgewezen.
Grief XI (i) faalt.
Vordering 4: toegang tot volledige papieren en digitale administratie van de maatschap
11.1
Met grief XIII (ii) komt [appellanten] op tegen de afwijzing van zijn vordering 4. [appellanten] stelt daartoe dat anders dan [geïntimeerde] in eerste aanleg heeft gesteld, hij nimmer inzage heeft gekregen in de financiële bescheiden, waaronder de urenregistratie van de maatschap. Pas op 16 september 2015 zou hij de conceptcijfers over 2014 van [geïntimeerde] hebben ontvangen en niet eerder dan 20 november 2016 ontving hij van KUBUS de conceptcijfers 2015, aldus [appellanten] , die daarom stelt belang te hebben bij toewijzing van zijn vordering, inclusief dwangsom.
11.2
[geïntimeerde] heeft opgemerkt niets te begrijpen van deze grief: hij meent altijd eerlijk en open te zijn geweest over de administratie. Hij heeft talloze malen om urenstaten van [appellant sub 1] verzocht, maar [appellant sub 1] heeft deze na 2013 nooit meer aangeleverd, omdat hij niet meer werkzaam is geweest voor de maatschap. [geïntimeerde] herhaalt bereid te zijn inzage te geven in de administratie van de maatschap.
11.3
Naar het oordeel van het hof heeft [appellanten] onvoldoende onderbouwd dat [geïntimeerde] niet bereid is hem de inzage te bieden die hij wenst/nodig heeft, hetgeen gelet op de door [geïntimeerde] uitgesproken bereidheid wel van hem had mogen worden verwacht. Daarbij komt dat [appellanten] ook niet onderbouwd heeft dat hij een
spoedeisendbelang heeft bij inzage in de administratie van de maatschap. Dit betekent dat ook vordering 4 terecht is afgewezen.
Vordering 5: benoeming van een onafhankelijke AA of RA.
12.1
[appellanten] heeft ter onderbouwing van zijn vordering (in de toelichting op zijn grief XI (i) gesteld dat
“ [geïntimeerde] heeft nagelaten om de jaarstukken van de maatschap door een onafhankelijk persoon te laten opstellen, zodat de juistheid hiervan door hem wordt betwist.”Hij heeft – ook in geval moet worden aangenomen dat de maatschap is geëindigd – een belang bij zijn vordering, omdat het zonder deugdelijke administratie niet mogelijk is een uitkoopvergoeding of waardebepaling vast te stellen. De omstandigheid dat [geïntimeerde] zelf de administratie en jaarstukken heeft verzorgd, maakt het aannemelijk dat deze zijn opgesteld in het voordeel van [geïntimeerde] zelf, aldus [appellanten]
12.2
[geïntimeerde] heeft aangegeven dat het hem niet duidelijk is op basis waarvan de maatschap gehouden is de jaarstukken te laten opstellen door een onafhankelijk AA of RA, een rechtsgrond daarvoor is door [appellanten] niet aangevoerd. Ook voor het hof is niet aanstonds duidelijk waarop [appellanten] zijn vordering baseert. Daarbij komt dat het kan zijn dat het in het kader van de financiële afwikkeling van de maatschap gewenst is dat een onafhankelijk deskundige zich over de door [geïntimeerde] gevoerde administratie van de maatschap buigt, maar daarmee is het – voor toewijzing in kort geding noodzakelijke – spoedeisend belang bij de onderhavige vordering niet gegeven. Dit betekent dat ook vordering 5 terecht is afgewezen.
Proceskosten in conventie
13. Nu zoals uit het vorenstaande volgt, de vorderingen in reconventie terecht zijn afgewezen, is [appellanten] terecht veroordeeld in de proceskosten in reconventie.
Slotsom
14.1
De slotsom is dat het bestreden vonnis dient te worden bekrachtigd. Hetgeen [appellanten] in hoger beroep meer of anders heeft gevorderd dient te worden afgewezen. Bij deze uitkomst past dat [appellanten] wordt veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
14.2
Het bewijsaanbod van [appellanten] wordt gepasseerd omdat een procedure als de onderhavige zich niet leent voor bewijslevering.

Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam, team handel van 5 juli 2017;
- wijst af hetgeen [appellanten] in hoger beroep meer of anders heeft gevorderd dan in eerste aanleg;
- veroordeelt [appellanten] hoofdelijk in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden begroot op € 313,-- aan griffierecht en € 1.611,-- aan salaris, en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW verschuldigd is vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.J. van der Ven, M.C.M. van Dijk en J.A. van Dorp en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 april 2019 in aanwezigheid van de griffier.