Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
arrest van 2 april 2019
Federatie Nederlandse Vakbeweging,
APM Terminals Maasvlakte II B.V.,
Het verloop van het geding
Beoordeling van het hoger beroep
31 december 2017.
“Artikel 3: Karakter van de CAO
Dit is een standaard CAO. Dit betekent dat niet in voor de werknemer gunstige zin of ongunstige zin van de inhoud van de bepalingen mag worden afgeweken.
Artikel 4: Vaststelling van de loon- en arbeidsvoorwaarden
Artikel 5: Aanvullingen en wijzigingen van de loon- en arbeidsvoorwaarden
Artikel 8: Verplichtingen van de werkgever
Artikel 9: Verplichtingen van de werknemers
1 december 2015 laten weten dat zij niet op de uitnodiging ingaan, omdat zij – kort gezegd – sectorale oplossingen willen om de werkgelegenheid van alle havenwerkers voor een langere periode te garanderen.
“het voeren van technisch overleg op woensdag 6 januari 2016 om 11:00 uur”. Op deze uitnodiging zijn de vakbonden ook niet ingegaan, waarop APMT MVII vervolgens op 6 januari 2016 de volgende e-mail aan ze heeft gestuurd:
“Akkoord Werkgelegenheid APMT Rotterdam BV”(hierna: het Akkoord) gesloten met de ondernemingsraad met betrekking tot (1) een verlenging van (a) de werkgelegenheidsgarantie en (b) de schadeloosstelling bij boventalligheid, (2) uitbreiding van de bestaande Senioren Fit regeling en (3) een vergoeding indien een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd niet wordt verlengd.
APMT MVII verzocht dit aanbod aan haar werknemers in te trekken. Hierop heeft een correspondentiewisseling tussen partijen plaatsgevonden en op initiatief van APMT MVII een overleg op 21 januari 2016. Op een daaropvolgende uitnodiging voor een overleg op 27 januari 2016 hebben de vakbonden als volgt gereageerd:
grief 1betoogt FNV dat de CAO een standaard en uitputtend karakter heeft. Elk beding in de individuele arbeidsovereenkomst dat meer, minder of andere arbeidsvoorwaarden toekent dan in de CAO is bepaald, is daarom nietig op grond van art. 12 lid 1 WCAO. FNV stelt dat de Aanvulling arbeidsvoorwaarden kent die alle afwijken van de in de CAO geregelde arbeidsvoorwaarden. Deze nietigheid treft daarom elk beding in de Aanvulling dat APMT MVII met een individuele werknemer overeenkomt.
(art. 12 lid 1 WCAO). De gevorderde verklaring voor recht gaat niet verder dan deze nietigheid te bevestigen. Naar het oordeel van het hof heeft FNV als cao-partij een rechtens te respecteren belang bij de beoordeling van deze vordering (art. 3:303 BW). De argumenten die APMT MVII hiertegen inbrengt overtuigen niet. Het gaat er om dat FNV – er veronderstellenderwijs van uitgaande dat de CAO een standaard en uitputtend karakter heeft – er op moet kunnen vertrouwen dat APMTR gedurende de looptijd van de CAO geen afwijkende en daarmee nietige bedingen met haar werknemers overeenkomt; deze verklaring voor recht bevestigt dit vertrouwen.
“gelijk omschreven”in de CAO en de bijlagen. Deze bijlagen kunnen nog worden gewijzigd/aangevuld door cao-partijen. Deze verplichten zich om deze wijzigingen/aanvullingen aan de CAO te hechten (art. 5).
APMT MVII verplicht zich om haar werknemers
“op geen andere voorwaarden arbeid te laten verrichten dan de in artikel 4 genoemde”(art. 8), terwijl de vakbonden er voor in dienen te staan dat hun leden
“geen andere arbeidsvoorwaarden zullen stellen dan de in deze CAO genoemde en slechts op deze voorwaarden zich voor arbeid beschikbaar zullen stellen en hun werkzaamheden zullen verrichten”(art. 9). In art. 6 van de CAO is dan nog bepaald dat in
“bijzondere gevallen”van de CAO kan worden afgeweken
“indien hierover tussen partijen[hof: cao-partijen]
overeenstemming is bereikt”.
ECT-bedrijven – cao’s met een standaardkarakter gelden. Volgens FNV is dit om concurrentie op arbeidsvoorwaarden in de containersector te voorkomen (memorie van grieven sub 43). Deze stelling is weliswaar betwist, maar deze betwisting is onvoldoende gemotiveerd. APMT MVII heeft aangevoerd dat loonconcurrentie “natuurlijk” niet kan worden voorkomen als andere werkgevers aan andere cao’s zijn gebonden (memorie van antwoord sub 5.13). Dit argument gaat in zijn algemeenheid niet op. Immers, door het sluiten van ondernemingscao’s met een standaardkarakter kunnen FNV en CNV bedoelde concurrentie voorkomen/beperken door gelijke of gelijkwaardige arbeidsvoorwaarden overeen te komen. APMT MVII heeft niet aangevoerd dat de cao’s in de containersector ongelijkwaardige arbeidsvoorwaarden kennen.
APMT MVII voert nog wel aan dat afstemming van lonen op deze wijze mededingingsrechtelijk problematisch is. Het hof gaat hieraan voorbij, reeds omdat gesteld noch gebleken is welke consequenties deze eventuele (niet geconcretiseerde) problemen hebben voor het door FNV gestelde oogmerk.
“maandinkomen”ruimte voor verschillen in inkomen voor – naar het hof begrijpt – werknemers in dezelfde functie (conclusie van antwoord sub 7.3.6). Immers, onder
“maandinkomen”wordt verstaan
“het maandsalaris,vermeerderd
met een eventuele roosterurentoeslag en een eventuele persoonlijke toeslag”. Deze persoonlijke toeslag is zelf niet in de CAO geregeld, maar de mogelijkheid om deze eenzijdig toe te kennen dus wel. Een ander voorbeeld is art.14 van de CAO waarin over het “
Einde dienstverband” op twee plaatsen is vermeld:
“Tenzij anders wordt overeengekomen tussen werkgever en werknemer”. Weer een voorbeeld is art. 18 van de CAO waar over “
Inzetbaarheid” is vermeld: “
Een en ander voor zover hiervan in de individuele arbeidsovereenkomst niet is afgeweken”.
“standaardpensioenregeling”en dat art. 26 vermeldt dat
“de in dit hoofdstuk genoemde salarissen bindend zijn”. Het hof leidt – gezien wat hiervoor is overwogen – hier niet uit af dat de bepalingen van deze CAO alleen dan een standaardkarakter hebben indien deze bepalingen dat (steeds) zelf bepalen.
arbeidsvoorwaarden, bij arbeidsovereenkomsten in acht te nemen”zijn in de zin van art. 1 lid 1 WCAO. Deze onderwerpen hebben een voldoende band met de “
eigenlijke arbeidsvoorwaarden” (vgl HR 30 januari 1987, ECLI:NL:HR:1987:AG5525, r.o. 3.2) dat zij voldoen aan de definitie van art. 1 lid 1 WCAO. Dat verklaart ook waarom de eerste twee onderwerpen, evenals de pensioenaanspraken waarop de Compensatie Pensioenen ziet, in de CAO zijn geregeld.
Grief 2komt op tegen het oordeel (r.o. 4.11 tot en met 4.13) dat het buiten toepassing laten van het Akkoord en de Aanvulling voor zover het betreft de werkgelegenheidsgarantie, de Senioren Fit regeling, evenals de Compensatie Pensioenen tot een resultaat zou leiden dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is in de zin van art. 6:248 lid 2 BW.
In art. 6:248 lid 2 BW is bepaald dat een tussen partijen als gevolg van de overeenkomst geldende regel niet van toepassing is voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Met
“de tussen partijen als gevolg van de overeenkomst geldende regel”die buiten toepassing moet worden gelaten doelt APMTR kennelijk op de gevolgen van (het standaard en uitputtend karakter van) de met FNV (en CNV) gesloten CAO. De toepasselijkheid daarvan is volgens APMT MVII naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar, omdat dit tot het resultaat zou leiden dat de met de (georganiseerde) werknemers overeengekomen Aanvulling niet rechtsgeldig is. Deze redenering gaat niet op, om de volgende reden. Als cao-partijen
in hun onderlinge verhoudingniet (langer) aan de CAO zijn gebonden – anders gezegd: de CAO tussen hen niet (meer) van toepassing is – leidt dit er niet toe dat georganiseerde werknemers óók niet meer aan de CAO zijn gebonden. De CAO is in werking getreden door aanmelding bij de Directie Uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving (UAW) van het ministerie SZW (art. 4 leden 2 en 3 Wet op de Loonvorming). Vanaf dat moment zijn georganiseerde werknemers op grond van art. 9 lid 1 WCAO
van rechtswegegebonden aan de CAO. Door het buiten toepassing laten van de CAO in de contractuele verhouding tussen FNV en APMT MVII eindigt deze binding niet. Ook het rechtsgevolg dat van de CAO afwijkende bedingen in de individuele arbeidsovereenkomst nietig zijn, en dat is waar de gevorderde verklaring voor recht op ziet, blijft in stand (art. 12 lid 1 WCAO). Reeds hierom slaagt grief 2.
31 december 2017.
“ten koste van”de werknemers van APMT MVII door de vakbonden zijn nagestreefd, is onvoldoende onderbouwd. Deze stelling suggereert dat er een belangentegenstelling was tussen deze werknemers. Het hof ziet dat niet in, temeer niet nu er uiteindelijk sectoraal vergelijkbare afspraken zijn gemaakt in het Werkgelegenheidsakkoord voor alle werknemers in de containersector. Daar komt bij dat het ook niet zo is dat APMT MVII wel bereid was aan het laatste ultimatum van de vakbonden toe te geven en de andere werkgevers niet, waardoor juist de werknemers van APMT MVII zijn gedupeerd door de weigering van de vakbonden om afzonderlijk met APMT MVII te onderhandelen.
grief 3(per abuis aangeduid als grief 4) betoogt FNV dat APMT MVII (1) op grond van art. 15 en 16 WCAO is gehouden tot vergoeding van de schade die FNV heeft geleden door verlies aan vertrouwen, prestige en werfkracht en (2) buitengerechtelijke incassokosten dient te vergoeden. Het eerste bedrag becijfert FNV op € 10.000,-- en het tweede bedrag op € 5.000,--.
Beslissing
- verklaart voor recht dat de door APMT MVII met haar werknemers overeengekomen dan wel overeen te komen aanvulling op de individuele arbeidsovereenkomst in strijd is met de CAO AMPTR en daarom nietig is, maar alleen voor zover het werknemers betreft die tijdens de duur van deze cao, te rekenen van het tijdstip waarop zij is aangegaan, lid waren of werden van FNV en/of CNV;
- compenseert de kosten van het geding in eerste aanleg;
- bekrachtigt het vonnis voor het overige;
- compenseert de kosten van het geding in hoger beroep;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.