10.3. [De heffingsambtenaar] voldoet aan zijn bewijslast.
11. Het beroep is ongegrond
12. De slotsom is dat het beroep in de zaak met kenmerk ROT 17/1426 gegrond is en dat de beroepen in de zaken met de kenmerken ROT17/5248, ROT 17/2027 en ROT 17/1057 ongegrond zijn.
13. Omdat het beroep in de zaak met kenmerk ROT 17/1426 gegrond zal worden verklaard, bepaalt de rechtbank dat [de heffingsambtenaar] aan [belanghebbende] het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
14. De rechtbank wijst de verzoeken van [belanghebbende] om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) in de zaken ROT 17/2027, ROT 17/1426 en ROT 17/1057 toe. Gelet op de uitgangspunten die zijn neergelegd in de uitspraak van de Hoge Raad van 22 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AO9006, geldt dat - behoudens bijzondere omstandigheden die hier niet aan de orde zijn - de berechting van een zaak door de rechtbank niet binnen een redelijke termijn geschiedt indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat de termijn is aangevangen, uitspraak doet, waarbij de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar mag duren. De termijn vangt in beginsel aan op het moment dat [de heffingsambtenaar] het bezwaarschrift ontvangt. De rechtbank stelt vast dat [de heffingsambtenaar] de bezwaarschriften van [belanghebbende] in de hiervoor genoemde zaken heeft ontvangen op 9 februari 2016, terwijl de onderhavige uitspraak wordt gedaan op 28 augustus 2018 dus twee jaar, zes maanden en ruim twee weken nadat bezwaar is gemaakt. De redelijke termijn is dus met zes maanden en ruim twee weken overschreden. Deze overschrijding valt, gelet op het feit dat de behandeling van het bezwaar een jaar en bijna twee weken heeft geduurd (bezwaarschrift ontvangen 9 februari 2016 en uitspraak op bezwaar 22 februari 2017), toe te rekenen aan [de heffingsambtenaar]. Uitgaande van een tarief van € 500,- per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond, zal de rechtbank [de heffingsambtenaar] daarom veroordelen tot een bedrag van € 1.000,- in elk van de drie zaken aan [belanghebbende] als vergoeding van de door hem geleden immateriële schade. 15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat aanleiding in de zaken met de kenmerken ROT 17/2027, ROT 17/1426 en ROT 17/1057. De rechtbank stelt de proceskosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in deze zaken als volgt vast:
- in de zaak met kenmerk ROT 17/2027 op € 501,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 0,5). Het betreft in deze zaak uitsluitend de beoordeling van het verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 6 EVRM.
- In de zaak met kenmerk ROT 17/1426 op € 1.500,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting, met een waarde per punt van € 249,- en een wegingsfactor 1 en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1). Het gaat in deze zaak om beoordeling van de WOZ-waarde van een niet-woning op basis van de hwk-methode en het verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 6 EVRM.
- in de zaak met kenmerk ROT 17/1057 op € 501,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 0,5). Het betreft in deze zaak uitsluitend de beoordeling van het verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 6 EVRM.
In de omstandigheid dat [de heffingsambtenaar] slechts wordt veroordeeld in de proceskosten omdat aan [belanghebbende] een vergoeding voor immateriële schade wordt toegekend, vindt de rechtbank aanleiding om een wegingsfactor voor het gewicht van de zaak te hanteren van 0,5 (licht).