ECLI:NL:GHDHA:2019:651

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
15 maart 2019
Publicatiedatum
28 maart 2019
Zaaknummer
22-002464-18
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal van kostbare en persoonlijke goederen uit kleedkamer van een roeivereniging met gebruik van gestolen pinpassen en creditcard

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 15 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan diefstal van kostbare en persoonlijke goederen uit de kleedkamer van een roeivereniging. De verdachte en zijn mededader hebben vervolgens enkele gestolen pinpassen en een gestolen creditcard gebruikt om goederen af te rekenen. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. De uitspraak volgt op een eerdere veroordeling door de rechtbank Den Haag op 12 juni 2018, waarbij de verdachte was veroordeeld tot een voorwaardelijke plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders en een gevangenisstraf van drie maanden met aftrek van voorarrest. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het vonnis van de rechtbank zal worden bevestigd, met een aanvulling ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij. Het hof heeft de vorderingen van de benadeelde partijen in hoger beroep gehandhaafd en de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen. De verdachte is strafbaar verklaard en het hof heeft de op te leggen straf gemotiveerd op basis van de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met het feit dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor vermogensdelicten. De uitspraak is openbaar gedaan en de griffier was aanwezig.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002464-18
Parketnummer: 09-817420-18
Datum uitspraak: 15 maart 2019
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 12 juni 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1988,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 1 maart 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde veroordeeld tot een voorwaardelijke plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren, met een proeftijd van twee jaren, onder de algemene en bijzondere voorwaarden als nader in het vonnis vermeld, alsmede tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met aftrek van voorarrest. Het bevel tot voorlopige hechtenis is opgeheven met ingang van het tijdstip waarop de duur van die hechtenis gelijk is geworden aan de duur van de opgelegde gevangenisstraf. Voorts is beslist omtrent de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1], met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, als nader in het vonnis vermeld.
In eerste aanleg zijn geen beslissingen inzake de door de benadeelde partijen [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 5] – tijdig - ingediende vorderingen tot schadevergoeding genomen.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
De benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 5] hebben hun vorderingen in hoger beroep gehandhaafd. [benadeelde partij 2] heeft het hem toegezonden voegingsformulier in hoger beroep niet geretourneerd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 5 maart 2018 te Leiden tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens)
- een Apple Mac Book Pro en/of portemonnee met inhoud (waaronder een ING-bankpas en/of rijbewijs) en/of een Seiko Automatic horloge en/of
- een portemonne/pashoudere met inhoud (waaronder een ABN Amro-bankpas en/of Rabobank-bankpas en/of ABN Amro-creditcard en/of een rijbewijs en/of identiteitsbewijs en/of OV-chipkaart, en/of een of meer studentenpas(sen) en/of een golf-kaart) en/of
- een Eastpack rugtas met inhoud (waaronder een Levono laptop met oplader en/of aantekeningenblok en/of een pen) en/of
- een portemonnee met inhoud (waaronder een rijbewijs en/of een ABN amro-bankpas en/of zorgpas en/of OV-chipkaart en/of bibliotheekpas) en/of
- een Galaxy S7 telefoon en/of een jas en/of een of meer sleutelbos(sen),
in elk geval enig goed, dat (telkens) geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan
- [ benadeelde partij 1],
- [ benadeelde partij 2]
- [ benadeelde partij 3],
- [ benadeelde partij 4] en/of
- [ benadeelde partij 5],
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2:
hij op of omstreeks 5 maart 2018 te Leiden tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen 19,39 Euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 1] en/of de ING-bank, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), zulks na zich de toegang tot de plaats des misdrijfs te hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen geld onder zijn/hun bereik te hebben gebracht door een valse sleutel, namelijk met een ING-bankpas tot het gebruik waarvan verdachte en/of zijn mededader(s) niet gerechtigd was/waren;
3:
hij op of omstreeks 5 maart 2018 te Leiden tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen 19,60 Euro en/of 19,98 Euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 2] en/of ABN Amrobank, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), zulks na zich de toegang tot de plaats des misdrijfs te hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen geld onder zijn/hun bereik te hebben gebracht door een valse sleutel, namelijk met een bankpas en/of ABN Amro-creditcard tot het gebruik waarvan verdachte en/of zijn mededader(s) niet gerechtigd was/waren.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd onder aanvulling van een beslissing ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 5], als hieronder nader aan te geven.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op
of omstreeks5 maart 2018 te Leiden tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen, (telkens)
- een Apple Mac Book Pro en
/ofportemonnee met inhoud (waaronder een ING-bankpas en
/ofrijbewijs) en
/ofeen Seiko Automatic horloge en
/of
- een portemonne
e/pashouder met inhoud (waaronder een ABN Amro-bankpas en
/ofRabobank-bankpas en
/ofABN Amro-creditcard en
/ofeen rijbewijs en
/ofidentiteitsbewijs en
/ofOV-chipkaart, en
/of een ofmeer
derestudentenpas
(sen
)en
/ofeen golf-kaart) en
/of
- een Eastpack rugtas met inhoud (waaronder een Le
novolaptop met oplader en
/ofaantekeningenblok en
/ofeen pen) en
/of
- een portemonnee met inhoud (waaronder een rijbewijs en
/ofeen ABN
Amro-bankpas en
/ofzorgpas en
/ofOV-chipkaart en
/ofbibliotheekpas) en
/of
- een Galaxy S7 telefoon en
/ofeen jas en
/of een ofmeer
deresleutelbos
(sen
),
in elk geval enigwelkegoed
eren(telkens) geheel of ten deleaan
eenander
endan aan verdachte en
/ofzijn mededader
(s)toebehoorde
n, te weten aan
respectievelijk
- [ benadeelde partij 1],
- [ benadeelde partij 2]
- [ benadeelde partij 3],
- [ benadeelde partij 4] en
/of
- [ benadeelde partij 5],
heeft weggenomen,
telkensmet het oogmerk om
hetzich
deze goederenwederrechtelijk toe te eigenen;
2:
hij op
of omstreeks5 maart 2018 te Leiden tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen,met het oogmerk van wederrechtelijke toe-
eigening heeft weggenomen 19,39 Euro,
in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan [benadeelde partij 1]
en/of de ING-bank, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), zulks na
zich de toegang tot de plaats des misdrijfs te hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen geld onder
zijn/hun bereik te hebben gebracht door een valse sleutel, namelijk
meteen
ING-bankpas tot het gebruik waarvan verdachte en
/ofzijn mededader
(s)niet gerechtigd
was/waren;
3:
hij op
of omstreeks5 maart 2018 te Leiden tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen, (telkens
)met het oogmerk van wederrechtelijke toe-
eigening heeft weggenomen 19,60 Euro en
/of19,98 Euro,
in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan [benadeelde partij 2]
en/of ABN Amrobank, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), zulks
telkensna
zich de toegang tot de plaats des misdrijfs te hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen geld onder
zijn/hun bereik te hebben gebracht door een valse sleutel, namelijk
meteen bankpas en
/ofABN Amro-creditcard tot het gebruik waarvan verdachte en
/ofzijn mededader
(s)niet gerechtigd
was/waren.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde levert op:

1.diefstal door twee of meer verenigde personen,

meermalen gepleegd;

2: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels;
3: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan diefstal van kostbare en persoonlijke goederen uit de kleedkamer van een roeivereniging. Vervolgens hebben ze enkele gestolen pinpassen en een gestolen creditcard gebruikt om goederen af te rekenen. Door aldus te handelen hebben de verdachte en zijn mededader er blijk van gegeven geen enkel respect te hebben voor de persoonlijke eigendommen van anderen en hun persoonlijke levenssfeer. Daarnaast hebben zij voor de betrokkenen overlast en financiële schade veroorzaakt.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 13 februari 2019, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van vermogensdelicten.
Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Alhoewel het hof met de rechtbank van oordeel is dat oplegging van de ISD-maatregel in beginsel mogelijk is, acht het hof het thans niet opportuun om daartoe over te gaan.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt. Het hof zal aan het voorwaardelijke deel van de op te leggen gevangenisstraf na te melden bijzondere voorwaarde verbinden.
Vordering tot schadevergoeding van [benadeelde partij 1]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 ten laste gelegde tot een bedrag van € 106,50, te vermeerderen met de wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering volledig gehandhaafd.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet betwist en ligt mitsdien, nu de gestelde schade ook als een rechtstreeks gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde valt aan te merken, voor – hoofdelijke - toewijzing gereed.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 106,50, te vermeerderen met de wettelijke rente, aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de - hoofdelijke - verplichting opleggen dat bedrag met rente aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1].
Vordering tot schadevergoeding van [benadeelde partij 5]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 5] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 ten laste gelegde tot een bedrag van € 446,49, te vermeerderen met de wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering volledig gehandhaafd.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet betwist en ligt mitsdien, nu de gestelde schade ook als een rechtstreeks gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde valt aan te merken, voor – hoofdelijke - toewijzing gereed.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 5]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 446,49, te vermeerderen met de wettelijke rente, aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de - hoofdelijke - verplichting opleggen dat bedrag met rente aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 5].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
3 (drie) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte:
- zich voor het einde van een proeftijd van 3 (drie) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van één of meer vingerafdrukken dan wel geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of
- geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen dan wel
- de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal houden aan de aanwijzingen, hem door of namens Reclassering Nederland te geven, en zich daartoe bij de reclassering zal melden zo lang en zo frequent als de reclassering dat nodig acht.
Geeft opdracht aan voornoemde reclasseringsinstelling om toezicht te houden op de naleving van voormelde voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van
de benadeelde partij [benadeelde partij 1]ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 106,50 (honderdzes euro en vijftig cent), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 maart 2018 tot aan de dag der algehele voldoening,en veroordeelt de verdachte om dit bedrag met rente tegen een behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen, met dien verstande dat, indien en voor zover de mededader aan zijn betalingsverplichting jegens de benadeelde partij heeft voldaan, de verdachte daarvan in zoverre zal zijn bevrijd.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij [benadeelde partij 1] gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoer-legging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde partij 1], ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 106,50 (honderdzes euro en vijftig cent), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 maart 2018 tot aan de dag der algehele voldoening,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
2 (twee) dagen hechtenis,met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat,
indien en voor zover de mededadervoormeld bedrag met rente ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1] aan de Staat heeft betaald, de verdachte in zoverre van zijn verplichting tot betaling aan de Staat is bevrijd.
Bepaalt dat,
indien en voor zover de verdachte dan wel de mededaderheeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1] in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien en voor zover de verdachte dan wel de mededader heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan deze benadeelde partij, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van
de benadeelde partij [benadeelde partij 5]ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 446,49 (vierhonderdzesenveertig euro en negenenveertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf
5 maart 2018 tot aan de dag der algehele voldoening,en veroordeelt de verdachte om dit bedrag met rente tegen een behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen, met dien verstande dat, indien en voor zover de mededader aan zijn betalingsverplichting jegens de benadeelde partij heeft voldaan, de verdachte daarvan in zoverre zal zijn bevrijd.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij [benadeelde partij 5] gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 5], ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 446,49 (vierhonderdzesenveertig euro en negenenveertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 maart 2018 tot aan de dag der algehele voldoening,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
8 (acht) dagen hechtenis,met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat,
indien en voor zover de mededadervoormeld bedrag met rente ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 5] aan de Staat heeft betaald, de verdachte in zoverre van zijn verplichting tot betaling aan de Staat is bevrijd.
Bepaalt dat,
indien en voor zover de verdachte dan wel de mededaderheeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 5] in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien en voor zover de verdachte dan wel de mededader heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan deze benadeelde partij, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door mr. L.A.J.M. van Dijk,
mr. C.H.M. Royakkers en mr. F.W. van Lottum, in bijzijn van de griffier A. van der Schalk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 15 maart 2019.