ECLI:NL:GHDHA:2019:629

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
2 april 2019
Publicatiedatum
26 maart 2019
Zaaknummer
200.239.086/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vernietiging van arbitraal vonnis inzake facturen voor rechtsbijstand

In deze zaak heeft Assumdelft Advocaten N.V. op 11 april 2018 een vordering ingesteld tot vernietiging van een arbitraal tussenvonnis van 15 september 2017 en een eindvonnis van 2 februari 2018, gewezen door de Geschillencommissie Advocatuur. De gedaagde partij is niet verschenen in de procedure, waardoor het hof verstek heeft verleend. Assumdelft betwist de afwijzing van haar vordering tot depotstorting van openstaande facturen door de geschillencommissie en stelt dat de arbitraal vonnissen onvoldoende gemotiveerd zijn. Het hof benadrukt dat de vernietigingsprocedure geen hoger beroep is en dat het zich niet kan uitlaten over de inhoudelijke beoordeling van de arbitrale vonnissen. De vernietigingsgronden die Assumdelft aanvoert, zijn niet gegrond bevonden. Het hof wijst de vorderingen van Assumdelft af en laat een proceskostenveroordeling achterwege, aangezien de gedaagde niet is verschenen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer: 200.239.086/01
arrest van 2 april 2019
inzake
Assumdelft Advocaten N.V.,
gevestigd te Leusden,
eiseres,
hierna te noemen: Assumdelft,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats],
gedaagde,
hierna te noemen: [gedaagde],
niet verschenen.

1.Het geding

Assumdelft heeft op 11 april 2018 bij dagvaarding - tijdig - een vordering ingesteld die strekt tot - onder meer - vernietiging van een tussen partijen gewezen arbitraal tussenvonnis van 15 september 2017 en een daarop voortbouwend arbitraal eindvonnis van 2 februari 2018. Deze arbitrale vonnissen zijn tussen partijen gewezen door de Geschillencommissie Advocatuur (hierna: de geschillencommissie), gevestigd in Den Haag. [gedaagde] is niet verschenen in deze vernietigingsprocedure en tegen hem is door het hof verstek verleend. Assumdelft heeft de stukken overgelegd voor arrest. Het hof tekent hierbij aan dat de producties bij de brief van 20 maart 2016 (gelezen moet worden 2017, hof) waarbij [gedaagde] de klacht bij de geschillencommissie heeft ingediend bij de overgelegde stukken ontbreken.

2.Het verloop van de arbitrale procedure en de daarin gegeven beslissingen

2.1
[gedaagde] heeft in 2017 een klacht ingediend bij de geschillencommissie over facturen van Assumdelft voor geleverde rechtsbijstand die door [gedaagde] worden betwist. Assumdelft heeft verweer gevoerd en bij wege van provisioneel tegenverzoek depotstorting door [gedaagde] gevorderd van de openstaande factuurbedragen van in totaal € 13.390,26. Als tegenverzoek is veroordeling tot betaling door [gedaagde] van dit bedrag gevorderd, te vermeerderen met de contractuele rente en de wettelijke handelsrente. Door Assumdelft is daarnaast een niet-ontvankelijkheidsverweer gevoerd omdat de klacht van [gedaagde] te laat zou zijn ingediend. Bij arbitraal tussenvonnis van 15 september 2017 is de gevorderde depotstorting afgewezen en is de beslissing over de ontvankelijkheid aangehouden in afwachting van een nadere toelichting door partijen ter gelegenheid van de mondelinge behandeling. In het arbitrale eindvonnis is [gedaagde] deels ontvankelijk verklaard en is de vordering van Assumdelft tot betaling van de openstaande factuurbedragen afgewezen.

3.Beoordeling van de vordering tot vernietiging

3.1
Voordat het hof de aangevoerde vernietigingsgronden (genummerd I tot en met IV) zal beoordelen wordt het volgende opgemerkt. Uit de omstandigheid dat Assumdelft bij de inleidende dagvaarding nieuwe stukken (producties E tot en met G) heeft toegevoegd aan het procesdossier van de arbitrale procedure, een bewijsaanbod heeft gedaan en naast de gevorderde vernietiging ook veroordeling van [gedaagde] vordert tot betaling van de openstaande facturen, blijkt dat Assumdelft het karakter van de onderhavige vernietigingsprocedure miskent. De vernietigingsprocedure is geen hoger beroep procedure waarin de zaak zelf (opnieuw) wordt beoordeeld. In artikel 1056 Rv zijn limitatief de gronden opgenomen waarop een arbitraal vonnis kan worden vernietigd. In deze zaak heeft Assumdelft zich met vier klachten beroepen op de vernietigingsgrond, inhoudend dat het vonnis niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 1057 Rv met redenen is omkleed (artikel 1065 lid 1 sub d Rv). Op stukken die niet reeds in de arbitrageprocedure in het geding zijn gebracht wordt in de context van dit toetsingskader door het hof geen acht geslagen.
3.2
Assumdelft vordert, zoals gezegd, vernietiging van de arbitrale vonnissen op grond van de vernietigingsgrond van artikel 1065 lid 1 sub d Rv.. Zij voert daartoe aan dat de arbitrale vonnissen niet zijn gemotiveerd dan wel zodanig onbegrijpelijk zijn gemotiveerd dat de gegeven oordelen met een ongemotiveerde beslissing gelijkgesteld moeten worden.
3.3
Het hof stelt voorop dat de rechter (in beginsel) terughoudend dient te zijn bij zijn beoordeling of er een grond tot vernietiging bestaat en dat de rechter niet bevoegd is om een arbitraal vonnis inhoudelijk te toetsen.
3.4
Ten aanzien van de door Assumdelft aangevoerde vernietigingsgronden overweegt het hof als volgt.
3.5
De eerste twee aangedragen vernietigingsgronden zien op de motivering van de afwijzing van het tegenverzoek van Assumdelft door de geschillencommissie. In haar eindvonnis heeft de geschillencommissie hierover het volgende overwogen:
“De cliënte heeft ter zitting afgezien van een klacht over de kwaliteit van de dienstverlening in verband met de gestelde geleden schade. Dit aspect kan echter wel een rol spelen bij de beoordeling van de juistheid van de verrichtingen die ten grondslag liggen aan de verzonden declaraties.
(…)
Wat betreft de vordering die thans nog ter beoordeling voorligt ad € 13.390,26 is de commissie van oordeel dat deze onvoldoende inzichtelijk is gemaakt, waar het geldt de overschrijding van gestelde prijsafspraken en, voor wat betreft de omvang van de te declareren bedragen, alsmede, en dat geldt voor alle dossiers, de toepasselijkheden en de toepasselijkheid van het gehanteerde uurtarief. De advocaat heeft met de cliënte drie tarieven gecommuniceerd. De cliënte heeft daar nimmer specifiek mee ingestemd of deze tarieven bevestigd. Weliswaar heeft de cliënte de kwaliteit van de dienstverlening niet betwist, maar zij heeft wel te kennen gegeven de slordige wijze van – achteraf – communiceren van de advocaat, af te keuren. Bovendien betwist de cliënte opdracht voor veel onnodig verrichte werkzaamheden te hebben gegeven. De cliënte heeft haar stellingen gelet op het vorenstaande echter niet dan wel onvoldoende onderbouwd. Gelet daarop kan de commissie de vordering niet anders dan afwijzen.”
3.6
Assumdelft heeft ten aanzien van de motivering door de geschillencommissie, kort gezegd, aangevoerd dat door haar alle opdrachtbevestigingen van de achterliggende zes dossiers in het geding zijn gebracht, dat er in geen enkel dossier sprake is geweest van drie verschillende tarieven, dat in alle achterliggende dossiers het gehanteerde uurtarief gemotiveerd is toegelicht in de procedure bij de geschillencommissie en dat alle bevestigingen van de prijsafspraken door [gedaagde] zonder protest zijn behouden. In meer algemene zin verwijt Assumdelft de geschillencommissie niet per dossier op de zaak te zijn ingegaan hoewel voor elk dossier specifieke argumenten zijn aangedragen en dat niet begrijpelijk is dat de geschillencommissie in haar motivering aangeeft dat [gedaagde] haar stellingen niet dan wel onvoldoende heeft onderbouwd en dat vervolgens mede op basis daarvan de vorderingen van Assumdelft worden afgewezen.
3.7
Het hof overweegt dat sprake is van een kennelijke verschrijving in het eindvonnis van de geschillencommissie en dat de zin
“De cliënte heeft haar stellingen gelet op het vorenstaande echter niet dan wel onvoldoende onderbouwd”moet worden gelezen als
“De advocaat heeft zijn stellingen gelet op het vorenstaande niet dan wel onvoldoende onderbouwd”.De zin volgt immers op een reeks argumenten die besproken worden in het kader van de in de ogen van de geschillencommissie ontoereikende onderbouwing van de vordering van de advocaat en het spreekt voor zich dat het de advocaat is die zijn (tegen)vordering moet onderbouwen en niet de cliënte. Bovendien wijst de laatste zin van dit deel van het eindvonnis met daarin de afwijzing van de vordering van de advocaat terug naar de hiervoor verbeterd gelezen zin zodat er ook daarom geen reden is om te twijfelen aan het karakter van een kennelijke verschrijving.
3.8
Voor het overige geldt dat de geciteerde overwegingen van de geschillencommissie zowel taalkundig als argumentatief geen schoonheidsprijs verdienen maar dat daaruit wel blijkt van een motivering van het vonnis die niet zodanig onbegrijpelijk is dat zij met een ongemotiveerd vonnis gelijkgesteld moet worden. De geschillencommissie oordeelt - zakelijk weergegeven - dat in het licht van het partijdebat over de declaraties die tussen partijen in geschil zijn onvoldoende inzichtelijk is geworden hoe de declaraties zich verhouden tot de kennelijk tussen partijen voorgestelde - of tot stand gekomen - prijsafspraken, dat niet vast is komen te staan dat [gedaagde] ingestemd heeft met de verschillende uurtarieven die in de betrokken dossiers zijn gehanteerd en dat [gedaagde] betwist heeft voor een aantal gedeclareerde werkzaamheden opdracht te hebben gegeven. Gelet op het in rov. 3.2 weergegeven toetsingskader is het niet aan het hof om deze beoordeling door de geschillencommissie inhoudelijk te toetsen. De door Assumdelft in deze procedure aangevoerde argumenten dragen grotendeels het karakter van partijstellingen (grieven) zoals die in hoger beroep worden aangevoerd. Die stellingen laat het hof buiten beschouwing op grond van hetgeen overwogen is in rov 3.1. Dat het oordeel van de geschillencommissie geen onderscheid maakt tussen de verschillende dossiers maakt dit oordeel niet onbegrijpelijk; de geschillencommissie is kennelijk van oordeel dat het onvoldoende onderbouwd zijn van de vordering voor alle daarbij betrokken dossiers geldt.
3.9
Assumdelft heeft als derde vernietigingsgrond het volgende aangevoerd. Door Assumdelft is in de arbitrale procedure een verjaringsverweer gevoerd dat naar haar oordeel tot niet-ontvankelijkheid van [gedaagde] had moeten leiden. Zoals ook in de dagvaarding omschreven komt dit verweer erop neer dat volgens de algemene voorwaarden van Assumdelft aanspraken van de cliënt tegen het kantoor na één jaar vervallen. Deze termijn gaat volgens Assumdelft niet lopen vanaf het moment van factureren maar vanaf het moment dat [gedaagde] bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn met de tussen partijen gemaakte prijsafspraken.
Dit verweer is verworpen door de geschillencommissie en naar het oordeel van Assumdelft is ten onrechte door de geschillencommissie niet gemotiveerd wat onder een aanspraak in de zin van de door Assumdelft gehanteerde algemene voorwaarden moet worden verstaan.
3.1
Ook deze vernietigingsgrond treft geen doel (nog daargelaten dat Assumdelft daarbij geen belang heeft omdat de vorderingen van [gedaagde] niet zijn toegewezen). In het tussenvonnis heeft de geschillencommissie over dit onderwerp het volgende overwogen:
“De advocaat stelt dat de verjaringstermijn aanvangt op het moment dat de prijsafspraken tussen partijen zijn gemaakt, te weten op 19 juli 2014 respectievelijk 29 januari 2015. Echter, naar het voorlopig oordeel van de commissie kan het moment waarop in artikel 13 laatste zin van de algemene voorwaarden wordt gedoeld, niet anders gelegen zijn dan in het moment van declareren van de werkzaamheden.”
3.11
In het eindvonnis overweegt de geschillencommissie hierover verder:
“De commissie heeft ten aanzien van de ontvankelijkheidsvraag bij tussenvonnis vooralsnog aangenomen dat de cliënte inzake de geheel of gedeeltelijk niet betaalde declaraties over de periode van 1 februari 2016 tot en met 4 juli 2016 binnen de in de algemene voorwaarden van het kantoor genoemde termijn van één jaar bij het kantoor heeft geklaagd en vervolgens (ook) binnen de in artikel 7 lid 1 sub c van het Reglement genoemde termijn van twaalf maanden bij de commissie. Naar het oordeel van de commissie zijn van de zijde van partijen ter zitting geen nieuwe gezichtspunten aangevoerd die de commissie nopen dit voorlopige oordeel te heroverwegen en kan de cliënte dan ook – voor zover de klacht niet ziet op de bij brief van 20 maart 2017 genoemde facturen – in haar klacht worden ontvangen.”
3.12
De geschillencommissie heeft gelet op deze overwegingen gemotiveerd beslist over het gevoerde verjaringsverweer en in haar tussenvonnis aangegeven op welk moment de in de algemene voorwaarden genoemde vervaltermijn een aanvang neemt. Nog los van de omstandigheid dat het hof bij gebrek aan een proces-verbaal van de mondelinge behandeling niet kan overzien of en op welke wijze partijen bij die behandeling nog aandacht aan dit onderwerp besteed hebben, heeft de geschillencommissie met haar oordeel in het tussenvonnis ook geoordeeld wat onder een aanspraak in de zin van de algemene voorwaarden van Assumdelft naar haar mening moet worden verstaan. Het oordeel is daarom niet ongemotiveerd (en ook niet onbegrijpelijk).
3.13
De laatste voorgedragen vernietigingsgrond ziet op de proceskostenveroordeling en heeft geen zelfstandige betekenis in het licht van de verwerping van de overige vernietigingsgronden.
3.14
De aangevoerde vernietigingsgronden treffen daarmee geen van alle doel en het hof zal daarom de vordering tot vernietiging van de arbitrale vonnissen van de geschillencommissie afwijzen. Nu [gedaagde] in deze vernietigingsprocedure niet is verschenen, kan een proceskostenveroordeling achterwege blijven.

4.Beslissing

Het hof:
- wijst de vorderingen van Assumdelft af.
Dit arrest is gewezen door mrs. D. Wachter, A.J.M.E. Arpeau en C.J. Verduyn en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van
2 april 2019in aanwezigheid van de griffier.