ECLI:NL:GHDHA:2019:600

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 maart 2019
Publicatiedatum
21 maart 2019
Zaaknummer
22-001003-18
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke schending van ambtsgeheim door politieambtenaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 18 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een politieambtenaar die zich schuldig heeft gemaakt aan opzettelijke schending van haar ambtsgeheim. De verdachte heeft in de periode van 8 april 2014 tot en met 17 oktober 2014 vertrouwelijke informatie over een bekende in haar kennissenkring opgevraagd via een geautomatiseerd systeem dat enkel toegankelijk is voor politieambtenaren. Deze informatie heeft zij vervolgens gedeeld met haar echtgenoot, wat in strijd is met haar geheimhoudingsplicht als politieambtenaar. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis, met een voorwaardelijke proeftijd van 1 jaar. De rechtbank had eerder een vergelijkbare straf opgelegd, maar het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan. Het hof heeft in zijn overwegingen rekening gehouden met de ernst van de schending en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een posttraumatische stressstoornis. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld en heeft de straf bepaald op basis van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan. Tevens is vastgesteld dat de redelijke termijn van de procedure is overschreden, maar het hof heeft besloten om hier enkel een constatering van te maken.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001003-18
Parketnummer: 10-751022-17
Datum uitspraak: 18 maart 2019
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 27 februari 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1972,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 4 maart 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis, waarvan 25 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij in of omstreeks 8 april 2014 tot en met 17 oktober 2014 te Rotterdam, althans in Nederland, een geheim waarvan zij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat zij uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift dan wel van vroeger ambt of beroep, te weten ambtenaar van politie, verplicht was te bewaren, opzettelijk heeft geschonden, immers heeft zij in (een) geautomatiseerd(e) syste(e)m(en), dat slechts toegankelijk is voor ambtenaren van politie, gezocht naar informatie over mevrouw [benaadeelde partij] en vervolgens de uit dit (deze) syste(e)m(en) afkomstige informatie (eerdere registraties in de politiesystemen op naam van [benaadeelde partij]) ter kennis heeft gebracht van mevrouw [persoon 1] en/of de heer [persoon 2], althans een persoon die niet gerechtigd is van die informatie kennis te nemen.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, behoudens ten aanzien van de opgelegde straf en dat te dien aanzien zal worden bepaald dat aan de verdachte ter zake van het ten laste gelegde ingevolge artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen straf zal worden opgelegd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij in
of omstreeksde periode van8 april 2014 tot en met 17 oktober 2014 te Rotterdam
, althans in Nederland,een geheim waarvan zij wist
of redelijkerwijs moest vermoedendat zij uit hoofde van ambt,
beroep of wettelijk voorschrift dan wel van vroeger ambt of beroep,te weten ambtenaar van politie, verplicht was
hette bewaren, opzettelijk heeft geschonden, immers heeft zij in
(een
)geautomatiseerd
(e)syste
(e
)m
(en), dat slechts toegankelijk is voor ambtenaren van politie, gezocht naar informatie over mevrouw [benaadeelde partij] en vervolgens de uit dit
(deze)syste
(e
)m
(en)afkomstige informatie (eerdere registraties in de politiesystemen op naam van [benaadeelde partij]) ter kennis
heeftgebracht van
mevrouw [persoon 1] en/ofde heer [persoon 2]
, althans een persoon die niet gerechtigd is van die informatie kennis te nemen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
enig geheim waarvan hij weet dat hij uit hoofde van ambt verplicht is het te bewaren, opzettelijk schenden.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich in haar hoedanigheid van politieambtenaar schuldig gemaakt aan opzettelijke schending van haar ambtsgeheim door in een geautomatiseerd systeem, dat slechts toegankelijk is voor politieambtenaren, informatie over een bekende in haar kennissenkring op te zoeken en deze vertrouwelijke politie-informatie vervolgens te delen met haar echtgenoot. De verdachte heeft dit gedaan in strijd met de uit haar ambtseed voortvloeiende geheimhoudingsplicht. Aldus heeft verdachte laakbaar en uiterst verwerpelijk ernstig nadeel toegebracht aan de persoonlijke levenssfeer van mevrouw [benaadeelde partij]. Burgers kunnen zich er slechts bij neerleggen dat hun persoonlijk leven betreffende gegevens binnen de grenzen van de wet in de politiesystemen worden verzameld. Zij moeten er dus ook op kunnen vertrouwen dat de individuele medewerkers van de politie die tot die gegevens toegang hebben daarmee op respectvolle wijze omgaan. Voorts nam de verdachte als politieambtenaar, gelet op haar taak en functie, een bijzondere plaats in de samenleving in en van haar mocht ook om die reden volledige integriteit en onkreukbaarheid worden verwacht. De verdachte heeft door haar handelen misbruik gemaakt van haar positie als politieambtenaar en heeft derhalve ook aan het aanzien en de integriteit van de politie ernstige schade toegebracht. Zij heeft het vertrouwen dat de samenleving stelt en mag stellen in politieambtenaren, in hoge mate geschonden. Gezien de ernst van dit feit acht het hof toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, zoals door de raadsman is bepleit, met name uit oogpunt van generale preventie dan ook niet opportuun.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep voorwaardelijk - namelijk voor het geval het hof niet tot toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht zal overgaan – verzocht om een NIFP-rapportage omtrent de persoon van de verdachte op te laten stellen op grond dat sprake is van verminderde toerekenbaarheid. Nu het hof aannemelijk acht dat ten tijde van het ten laste gelegde sprake was van de door de raadsman betoogde verminderde toerekenbaarheid van de verdachte, wijst het hof dit verzoek wegens het ontbreken van de noodzaak daartoe af.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 12 februari 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Het hof acht aannemelijk dat de verdachte onder invloed van de bij haar kennelijk bestaande posttraumatische stressstoornis in verband met ingrijpende gebeurtenissen die zij gedurende haar loopbaan bij de politie heeft meegemaakt zichzelf in verminderde mate in de hand heeft gehad. Bij de strafoplegging neemt het hof dan ook mede tot uitgangspunt dat het bewezenverklaarde in verminderde mate aan de verdachte kan worden toegerekend.
Het hof is - alles afwegende en gezien de huidige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep - van oordeel dat een geheel voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Volledigheidshalve wordt nog overwogen dat het hof heeft vastgesteld dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, is overschreden, aangezien het hoger beroep op 6 maart 2018 is ingesteld en de stukken van het geding eerst op 5 december 2018 – mitsdien niet binnen 8 maanden – ter griffie van het hof zijn ontvangen. Gelet op de aard en omvang van de op te leggen straf, zal het hof volstaan met de enkele constatering van deze overschrijding.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 272 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde zoals hiervoor overwogen heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
50 (vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de
taakstraf niet ten uitvoerzal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door mr. N. Schaar, mr. R.M. Bouritius en mr. E.P.J. Myjer, in bijzijn van de griffier mr. M. Bazuin.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 18 maart 2019.
Mr. E.P.J. Myjer is buiten staat dit arrest te ondertekenen.