ECLI:NL:GHDHA:2019:595

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
21 maart 2019
Publicatiedatum
21 maart 2019
Zaaknummer
22-001773-18
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling met pepperspray op school met gevolgen voor de slachtoffers en de schoolomgeving

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 21 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 2004, was beschuldigd van mishandeling van twee aangeefsters door met pepperspray te spuiten. Het incident vond plaats op 2 oktober 2017 op een school in Delft, waar de verdachte met pepperspray op muren spoot, wat leidde tot lichamelijke klachten bij de aangeefsters en de ontruiming van de school. In eerste aanleg was de verdachte vrijgesproken van de mishandeling van de eerste aangeefster, maar veroordeeld voor de mishandeling van de tweede aangeefster, met een voorwaardelijke taakstraf van 40 uren en een proeftijd van 2 jaren. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld, aangezien zij zich bewust was van de gevolgen van haar daden. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van de eerste aangeefster. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, met als bijzondere voorwaarde dat zij zich moet melden bij Jeugdbescherming West te Den Haag gedurende de proeftijd.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001773-18
Parketnummer: 09-032313-18
Datum uitspraak: 21 maart 2019
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag van 23 april 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 2004,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 7 maart 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van de ten laste gelegde mishandeling tegen aangeefster [aangeefster 1] vrijgesproken en ter zake van de ten laste gelegde mishandeling tegen aangeefster [aangeefster 2] veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie, met een proeftijd van 2 jaren. Voorts is in eerste aanleg de vordering van de benadeelde partij [aangeefster 1] niet-ontvankelijk verklaard.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
Het hof vat de tenlastelegging op als gevoegd aan het oordeel van de rechter onderworpen feiten in de zin van artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De verdachte is in eerste aanleg van de ten laste gelegde mishandeling van [aangeefster 1] vrijgesproken. Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en mitsdien mede gericht tegen deze in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak.
Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 2 oktober 2017 te Delft [aangeefster 2] heeft mishandeld door:
- pepperspray, althans een bijtende stof en/of prikkelende, te spuiten en/of aan te brengen op een muur in de toiletten, waardoor voornoemde [aangeefster 2] in aanraking, althans in contact met, deze stof is gekomen.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijk taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie, met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden het toezicht van de Jeugdreclassering.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het verweer van de verdediging
Als uitdrukkelijk onderbouwd standpunt is zakelijk weergegeven het volgende gesteld. De verdachte ontkent met het busje pepperspray te hebben gespoten. [aangeefster 1] heeft in het lokaal met het busje gespoten en [aangeefster 2] heeft daarmee in de toiletruimte gespoten. De verdachte weet niet waar het busje vandaan kwam. [aangeefster 2] heeft, nadat zij met het busje tegen de muur in de toiletruimte had gespoten, het busje aan de verdachte gegeven waarna de verdachte het busje in haar bh heeft gestopt. Het busje is op het schoolplein uit haar bh op de grond gevallen, aldus de verdachte die meent dat zij moet worden vrijgesproken.
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep stelt het hof allereerst het volgende vast.
Op 2 oktober 2017 is op het [school] te Delft op twee plaatsen in het schoolgebouw met pepperspray op de muur gespoten. De pepperspray is eerst op een muur in een lokaal op de eerste verdieping gespoten en daarna op de muur in een toiletruimte op de begane grond. Bij het eerste incident waren in de desbetreffende ruimte aanwezig de verdachte en [aangeefster 1] en bij het tweede incident de verdachte en [aangeefster 2]. Niet in geschil is dat de verdachte na het laatste incident in het bezit is geweest van het spuitbusje met de pepperspray. De verklaringen van de verdachte en aangeefsters lopen uiteen als het gaat om het bezit van het busje voorafgaand en ten tijde van het spuiten daarmee.
Het hof is van oordeel dat de lezing van de feiten zoals weergegeven door de verdachte niet aannemelijk is geworden en hecht meer waarde aan de verklaringen van de aangeefsters. Daartoe wordt het volgende overwogen.
De verklaringen van de aangeefsters zoals opgenomen in de bewijsmiddelen komen kort gezegd op het volgende neer. Beide aangeefsters, [aangeefster 1] en [aangeefster 2], verklaren dat de verdachte het busje pepperspray bij zich had, ermee spoot en ook bij het weggaan uit de desbetreffende ruimten het busje bij zich hield.
Deze verklaringen worden gesteund door de bevindingen die zijn waargenomen op camerabeelden. Daarop is te zien dat de verdachte na het eerste incident op de gang met haar linkerhand iets doet rechts bij haar lichaam ter hoogte van haar bh. De verdachte heeft verklaard dat ze na het tweede incident het busje in haar bh had gestopt. Naar het oordeel van het hof maakt zij echter al na het eerste incident een beweging die daar op duidt, waardoor het hof, in het licht van de verklaringen van de aangeefsters, er vanuit gaat dat de verdachte al na het eerste incident het busje pepperspray in haar bh bij zich droeg.
[aangeefster 1] is op de beelden te zien op de gang op de eerste verdieping. Ze heeft zichtbaar last van de gespoten pepperspray en ligt enige tijd op de vloer, terwijl een docente, kennelijk de getuige [getuige] (zie pagina 25 en 26 van het proces-verbaal van de politie), zich over haar heen buigt en zich met [aangeefster 1] bezig houdt. Ook is op de beelden en de daarop gegeven tijdsaanduiding te zien dat de verdachte kort na het eerste incident de trap afgaat en door de gang direct naar de toiletruimte gaat terwijl [aangeefster 2] ook op die gang loopt en zich vrijwel direct bij de verdachte voegt. Daarna is op de beelden te zien dat de verdachte als eerste weer de toiletruimte uitloopt en dat zij blijkbaar geen last heeft van de gespoten stof, waarna na een tijdje [aangeefster 2] uit de toiletruimte komt en zichtbaar moet hoesten.
[aangeefster 1] had zichtbaar veel last van de pepperspray en de hierboven genoemde docente hield zich met haar bezig. Het lijkt daarom uitgesloten dat [aangeefster 1] onder die omstandigheden het busje pepperspray zonder dat het zou zijn opgevallen bij zich had. Voorts is op de beelden te zien dat er weinig tijd zit tussen het eerste spuitincident boven en het moment dat de verdachte beneden de toiletruimte inloopt. Daarom kan het hof niet meegaan met het verhaal van de verdachte daar waar zij stelt dat [aangeefster 2] dat spuitbusje in het toilet zelf in haar bezit had. Het hof ziet niet in hoe [aangeefster 1] onder deze omstandigheden in staat kan zijn geweest om het busje aan [aangeefster 2] over te geven. De op de beelden waar te nemen gang van zaken past wel bij wat aangeefster [aangeefster 2] heeft verklaard. Nu het hof uit het voorgaande afleidt dat het de verdachte is geweest die het spuitbusje meegenomen heeft naar beneden en naar de toiletruimte, wordt de stelling van de verdachte, dat [aangeefster 2] in de toiletruimte ermee heeft gespoten en het busje na het spuitincident aan de verdachte heeft gegeven, niet door enig ander gegeven in het dossier ondersteund. Het hof hecht meer waarde aan de bij de camerabeelden passende verklaring
van [aangeefster 2] in deze. Omdat de lezing van de feiten zoals verklaard door de verdachte niet aannemelijk is geworden, wordt het verweer verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op
of omstreeks2 oktober 2017 te Delft [aangeefster 2] heeft mishandeld door:
- pepperspray
, althans een bijtende stof en/of prikkelende,te spuiten en
/ofaan te brengen op een muur in de toiletten, waardoor
voornoemde[aangeefster 2]
in aanraking, althsnin contact met
,deze stof is gekomen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de verdachte zich opzettelijk schuldig heeft gemaakt aan mishandeling. De verdachte wist immers, nadat zij voor de eerste keer met het busje had gespoten in de directe nabijheid van [aangeefster 1], dat de stof uit het busje lichamelijke klachten veroorzaakte. Dat had zij kort voor het tweede incident gezien en ondervonden. Toen zij de tweede keer met het busje spoot, wist zij dus wat de gevolgen daarvan konden zijn. Dit betekent dat bij de verdachte toen het opzet op de gevolgen van haar handelen aanwezig was en dat zij zich aan mishandeling van [aangeefster 2] schuldig heeft gemaakt.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:

mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van aangeefster [aangeefster 2] door met pepperspray te spuiten, waardoor die [aangeefster 2] last kreeg van haar ogen en luchtwegen. Naast de onaangename gewaarwording die de verdachte bij aangeefster teweeg heeft gebracht, moest door het incident ook de school, alwaar het bewezenverklaarde plaatsvond, worden ontruimd.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 21 februari 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit. Daarnaast heeft het hof acht geslagen op de zeer jeugdige leeftijd van de verdachte ten tijde van het feit en op de gevolgen voor haar schoolloopbaan, die het incident heeft gehad.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel voorwaardelijke taakstraf, in de vorm van een werkstraf, van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt. Ook acht het hof het passend en geboden bijzondere voorwaarden te verbinden aan de voorwaardelijk opgelegde straf, zodat Jeugdbescherming West – zoals ook is geadviseerd door de ter terechtzitting in hoger beroep gehoorde jeugdreclasseerder - toezicht kan houden op de verdachte en haar daar waar nodig kan begeleiden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 77a, 77g, 77h, 77m, 77n, 77y, 77z, 77aa en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak ter zake van de ten laste gelegde mishandeling van [aangeefster 1].
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstraf,voor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat de werkstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde verplicht is zich gedurende de volledige proeftijd te melden bij Jeugdbescherming West te Den Haag, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan Jeugdbescherming West, gevestigd te Den Haag, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit arrest is gewezen door mr. J.A.C. Bartels,
mr. R.J. de Bruijn en mr. C.P.M. Cleiren, in bijzijn van de griffier mr. L.B. Schut.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 21 maart 2019.
Mr. C.P.M. Cleiren is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.