ECLI:NL:GHDHA:2019:585

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 februari 2019
Publicatiedatum
21 maart 2019
Zaaknummer
22-003210-18
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal van portemonnee uit bestelauto door stelselmatige dader met weigering tot medewerking aan reclassering

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 20 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van een portemonnee uit een in een bedrijfspand geparkeerde bestelauto. De verdachte, geboren in Marokko in 1962, is een stelselmatige dader die structureel weigert medewerking te verlenen aan de reclassering. Ondanks eerdere veroordelingen en opgelegde maatregelen, zoals een voorwaardelijke ISD-maatregel, heeft de verdachte geen positieve verandering in zijn gedrag laten zien. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 4 januari 2018 te Schiedam de portemonnee van de benadeelde partij heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen. De verdachte is niet coöperatief geweest in het onderzoek en heeft geen respect getoond voor de eigendommen van anderen. Het hof heeft, na het horen van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte, geoordeeld dat de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren een passende reactie is op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan. De verdachte is vrijgesproken van een tweede tenlastelegging, omdat niet wettig en overtuigend is bewezen dat hij ook in die zaak schuldig was.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003210-18
Parketnummers: 10-070185-18 en 10-049164-18
Datum uitspraak: 20 februari 2019
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 2 augustus 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortejaar] 1962,
thans gedetineerd in de [PI].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 6 februari 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het bij dagvaarding onder parketnummer 10-070185-18 en het bij dagvaarding onder parketnummer 10-049164-18 ten laste gelegde veroordeeld en is aan hem een maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren opgelegd. Voorts is beslist omtrent de vordering van de benadeelde partij als nader vermeld in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Zaak met parketnummer 10-070185-18:
hij op of omstreeks 4 januari 2018 te Schiedam in/uit een (bestel)auto een portemonne met inhoud, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij 1], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Zaak met parketnummer 10-049164-18:
hij op of omstreeks 21 september 2017 te Rotterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen contant geld, met een totale waarde van ongeveer € 4.000, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 september 2017 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen goederen en/of geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
- het terrein van [benadeelde partij 2] is opgelopen,
- ( vervolgens) meermaals, althans eenmaal, een kantoor is binnengelopen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Anders dan de advocaat-generaal is het hof op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte in de zaak met parketnummer 10-049164-18 primair en subsidiair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 10-070185-18 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks4 januari 2018 te Schiedam
in/uit een
(bestel
)auto een portemonne
emet inhoud,
in elk geval enig goed,diegeheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij 1], heeft weggenomen met het oogmerk om
dezezich wederrechtelijk toe te eigenen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
Bewijsmiddelen
1. De verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg van 19 juli 2018 verklaard - zakelijk weergegeven -:
U houdt mij de foto’s voor op pagina’s 27 en 35 van het proces-verbaal nummer PL1700-2018007082 en u vraagt of ik de persoon op de foto’s ben.
Dat ben ik.
2. Een proces-verbaal aangifte d.d. 7 januari 2018 van de politie Eenheid Rotterdam met nr. PL1700-2018007082-1. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 6-8):
als de op 7 januari 2018 afgelegde verklaring van [benadeelde partij 1]:
Op 4 januari 2018 te 15.05 uur parkeerde ik de bestelauto met kenteken [kenteken] in het bedrijfspand [B.V.] te Schiedam. Ik had de bestelauto niet afgesloten en in goede orde achtergelaten.
Uit de bestelauto is het volgende meegenomen:
- Rijbewijs;
- ID-kaart;
- Portemonnee;
- DSW zorgpasje.
Eén van mijn collega’s, genaamd [getuige], vertelde mij dat hij op 4 januari 2018 omstreeks 15:15 uur een sjofele man had zien staan hij de bestelbus. Mijn collega keek de man aan en de sjofele man rende onmiddellijk weg.
3. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 maart 2018 van de politie Eenheid Rotterdam met nr. PL1700-2018007082-5. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 14-15):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Ik hoorde dat de getuige [getuige] zei dat hij op 4 januari 2018, omstreeks 15.15 uur, een voor hem onbekende man had gezien in de loods van [B.V.]. Hij vertelde mij dat hij deze persoon in het voertuig met kenteken [kenteken] zag zitten. Dit voertuig stond geparkeerd in de loods van [B.V.] te Schiedam. De onbekende man stapte uit het voertuig, [getuige] en de onbekende man hadden kort oogcontact. Vervolgens verliet de onbekende man het pand via, vanuit het pand gezien, de linker toegangsdeur. [getuige] gaf mij het volgende signalement van de onbekende man:
- een getinte huidskleur,
- zwart, halflang haar,
- onverzorgd uiterlijk.
[getuige] vertelde mij dat hij achter de man aan liep, maar dat hij kort hierna de man uit het oog is verloren.
4. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 maart 2018 van de politie Eenheid Rotterdam met nr. PL1700-2018007082-7. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 16-18):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op 7 januari 2018 deed [benadeelde partij 1] aangifte van diefstal van zijn portemonnee uit een bedrijfsauto van [B.V.]. Ik onderzocht de aangeleverde camerabeelden van [B.V.]. De opnamen van video 1 en video 2 zijn voorzien van dag—, datum- en tijdsweergave, te weten 2018-01-04, 14:57:23 tot en met 15:15:53.
Video 2 (15:09:28 - 15:09:39)
Ik zag dat verdachte rechts onder in beeld verscheen, verdachte liep in de richting van rechter deur, opende deze, ging de loods binnen en sloot vervolgens de deur.
Signalement verdachte:
-lichtgetinte huidskleur;
-zwart haar in een knot achterop zijn hoofd.
Video 2 (15:11:47 - ]5:11:54)
Ik zag dat verdachte de rechter deur opende en liep in de
richting van de straat, verdachte verdween hierna uit beeld.
Video 1 (15:11:58 - 15:12:19)
Ik zag dat verdachte links onder in beeld verscheen vanaf het terrein [B.V.] en linksaf sloeg op de [straat]. Verdachte rende in de richting van de [straat].
Video 2 (15:12:49 - 15:12:54)
Ik zag dat een persoon, welke ik herken als getuige [getuige] na een bezoek aan [B.V.], de rechterdeur opende en liep in de richting van de openbare weg. Hij verdween hierna uit beeld.
Video 1 (15:12:57 - 15:13:12)
Ik zag dat getuige vanaf het terrein van [B.V.] linksaf de [straat] in sloeg. Getuige keek om zich heen, getuige liep in de richting van de [straat] en verdween uit beeld.
Nadere bewijsoverweging
De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep – op gronden als vermeld in de overgelegde pleitnotities - op het standpunt gesteld dat de verdachte van het hem ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, nu wettig en overtuigend bewijs voor het wegnemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, ontbreekt.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof is op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep van oordeel dat vast is komen te staan dat de verdachte op 4 januari 2018 aanwezig is geweest in de bestelauto, waaruit de
portemonnee van de aangever is gestolen.
De getuige [getuige] heeft verklaard dat hij op 4 januari 2018 omstreeks 15.15 uur een voor hem onbekende man met een getinte huidskleur en zwart, halflang haar in de bestelauto zag zitten. Nadat de man uit de bestelauto stapte, had de getuige [getuige] met hem kortstondig oogcontact en liep die man weg. Getuige [getuige] is nog achter de man aan gegaan, maar verloor de man uit het oog.
Het hof acht de verklaring van de getuige [getuige] betrouwbaar, omdat zijn verklaring steun vindt in de door de verbalisanten gegeven beschrijving van de camera-beelden van de loods waar de betreffende bestelauto stond geparkeerd. Op de camerabeelden - waarop de verdachte zichzelf herkent - is te zien dat de verdachte de loods binnengaat, dat hij na twee minuten weer naar buiten loopt, vervolgens wegrent en dat daarna getuige [getuige] naar buiten loopt.
Gelet op het bovenstaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de portemonnee heeft gestolen. De verklaring van de verdachte dat hij in de loods koper wilde inzamelen en naar binnen was gelopen om te vragen of hij koper mocht meenemen, acht het hof volstrekt ongeloofwaardig. Uit het dossier blijkt immers niet dat de verdachte iemand, zoals bijvoorbeeld de getuige [getuige], heeft aangesproken om koper te verkrijgen. Ook blijkt niet uit de camerabeelden dat de verdachte een tas bij zich had om het koper in mee te nemen en heeft de verdachte bij de rechtbank op de vraag of hij een tas voor het koper bij zich had ‘Nee’ geantwoord, zodat ook in die zin zijn verklaring niet wordt ondersteund.
Het hof verwerpt het verweer.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het in de zaak met parketnummer 10-070185-18 bewezen verklaarde levert op:

diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de maatregel
Het hof heeft de op te leggen maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van een portemonnee uit een in een bedrijfspand geparkeerde bestelauto. Diefstal is een feit dat naast financiële schade voor de benadeelde ook onrustgevoelens en overlast met zich meebrengt. De verdachte heeft er tevens blijk van gegeven geen enkel respect te hebben voor de persoonlijke eigendommen van anderen.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 16 januari 2019, waaruit blijkt dat de verdachte eerder vele malen onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten. De verdachte heeft in dat verband in 2012 reeds een voorwaardelijke ISD-maatregel opgelegd gekregen.
De opgelegde straffen en maatregel hebben hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Rapportages omtrent de persoon van de verdachte
Uit het rapport van de psychiater dr. S.J. Roza van 24 april 2018 blijkt dat de verdachte niet heeft willen meewerken aan het ISD-trajectconsult.
Ook met de reclassering wilde de verdachte niet in gesprek gaan, zo blijkt uit het rapport van Reclassering Nederland van 13 juli 2018. Vanwege de niet meewerkende houding van de verdachte is in het reclasseringsrapport gebruik gemaakt van dossierinformatie.
Op basis van het delictverleden en problemen op verschillende leefgebieden, zoals dagbesteding en (vermoedelijk) middelengebruik, wordt het recidiverisico als hoog ingeschat. De verdachte is een stelselmatige dader die structureel weigert zijn medewerking te verlenen aan contacten met de reclassering. Gelet op de omstandigheid dat de verdachte niet coöperatief is voor zowel onderzoek, behandeling als begeleiding en ook kale afstraffingen geen positief effect hebben, acht de reclassering een stringenter kader noodzakelijk.
De reclassering adviseert de ISD-maatregel op te leggen. De verdachte is door zijn problematiek op een andere manier niet te structureren.
Het hof zal het advies van de reclassering volgen.
Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat de maatregel tot plaatsing van de verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders dient te worden opgelegd. Aan de wettelijke voorwaarden is voldaan, omdat het door de verdachte begane feit een misdrijf betreft waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, de verdachte in de afgelopen vijf jaren minimaal driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf of een taakstraf, het onderhavige feit is begaan na tenuitvoerlegging hiervan, er ernstig rekening mee gehouden moet worden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan en de veiligheid van personen en goederen het opleggen van de maatregel eist.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 38m, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 10-049164-18 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 10-070185-18 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 10-070185-18 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Legt op de maatregel tot plaatsing van de verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van
2 (twee) jaren.
Dit arrest is gewezen door mr. Chr.A. Baardman,
mr. S.A.J. van 't Hul en mr. R.F. de Knoop, in bijzijn van de griffier A. van der Schalk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 20 februari 2019.