ECLI:NL:GHDHA:2019:583

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2019
Publicatiedatum
21 maart 2019
Zaaknummer
22-001366-18
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor bedreiging met vuurwapen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 22 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de veroordeling van de verdachte door de rechtbank Den Haag op 22 maart 2018. De verdachte was beschuldigd van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, waarbij hij op 14 september 2017 met een omgebouwd alarmpistool schoot in de richting van een onbekend gebleven man. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich in een situatie bevond waarin hij dacht dat zijn leven in gevaar was, maar heeft geoordeeld dat zijn handelen niet voldeed aan de eisen van proportionaliteit voor noodweer. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, maar het subsidiair ten laste gelegde, namelijk de bedreiging, is bewezen verklaard. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 jaar, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft ook beslist dat de in beslag genomen voorwerpen aan het verkeer onttrokken worden. De uitspraak benadrukt de nuances van noodweer en de beoordeling van de proportionaliteit van verdedigend handelen.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001366-18
Parketnummer: 09-827560-17
Datum uitspraak: 22 februari 2019
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 22 maart 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1960,
ten tijde van de behandeling in hoger beroep gedetineerd in [PI.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzittingen in hoger beroep van dit hof op 5 oktober 2018 en 8 februari 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 primair en het onder 2 tot en met 5 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts is beslist omtrent de vordering van de benadeelde partij en de in beslag genomen voorwerpen, een en ander als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Blijkens de akte instellen rechtsmiddel d.d. 29 maart 2018 is het namens de verdachte ingestelde hoger beroep slechts gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep genomen beslissing ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde. Dit brengt mee dat de in het vonnis waarvan beroep genomen beslissingen ten aanzien van het onder 2 tot en met 5 ten laste gelegde (en de met feit 5 samenhangende vordering van de benadeelde partij) in hoger beroep niet aan de orde zijn.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van het hof onderworpen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 14 september 2017 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een nog onbekend gebleven mannelijk persoon van het leven te beroven, opzettelijk met een (omgebouwd) alarmpistool, in elk geval een vuurwapen een (aantal) kogel(s) heeft afgevuurd op of in de richting van die onbekend gebleven man, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 september 2017 te 's-Gravenhage een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een omgebouwd alarmpistool, althans een vuurwapen een aantal kogels af te vuren op voornoemde pers(o)n(en).
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het onder 1 primair ten laste gelegde bewezen zal worden verklaard, maar dat de verdachte ter zake daarvan zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat ter zake de in eerste aanleg onder 2 tot en met 5 bewezen verklaarde feiten de straf zal worden bepaald op een gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar, met aftrek van voorarrest, en dat de in beslag genomen voorwerpen aan het verkeer onttrokken zullen worden verklaard.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde
Gelet op de verklaring van de verdachte – inhoudende dat hij
bewust naastde zich in het keukenraam bevindende onbekende man heeft geschoten – is naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het opzet heeft gehad om deze onbekend gebleven man van het leven te beroven, ook niet in voorwaardelijke zin, aangezien, gegeven die verklaring, die niet door enig bewijsmiddel wordt weerlegd, niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte
willensen wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat die man door de afgevuurde kogel zou worden getroffen met (mogelijk) de dood tot gevolg. De verdachte dient derhalve van het hem onder 1 primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks14 september 2017 te 's-Gravenhage een
of meeronbekend gebleven perso
(o
)n
(en)heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling,door met
een omgebouwd alarmpistool, althanseen vuurwapen een
aantalkogel
saf te vuren
op voornoemde pers(o)n(en).
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde en van de verdachte
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw van de verdachte zich – overeenkomstig de door haar overlegde pleitnota – kort gezegd op het standpunt gesteld dat de verdachte ter zake van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu hem een beroep op noodweer dan wel noodweerexces toekomt.
Op grond van de processtukken en het onderzoek ter terechtzitting stelt het hof het navolgende vast.
In de nacht van 13 op 14 september 2017 bevond een aantal mannen zich bij de voordeur van de woning van de verdachte. De verdachte – die in de veronderstelling verkeerde dat zijn buurman voor zijn deur stond – opende hierop zijn voordeur. Door één van de mannen werd vervolgens geroepen: “
naar binnen, naar binnen”,waarop de verdachte de voordeur snel weer heeft gesloten.
Enige tijd later hoorde de verdachte gerommel bij zijn voordeur, waarna hij zag dat zich wederom een aantal mannen bij zijn voordeur bevond. Hij zag toen ook dat een man via het – inmiddels door die man geforceerde - keukenraam naar binnen wilde klimmen en zich reeds met zijn bovenlichaam in de woning bevond, terwijl die man schreeuwde: “
Politie! Politie! Ik wil die weed! Ik wil die weed!”.Deze man had een groot zwart voorwerp in zijn rechterhand en wees met die hand in de richting van de verdachte. De verdachte heeft toen – in zijn angst om te worden neergeschoten – zijn revolver gepakt en ter afschrikking naast de zich in het keukenraam bevindende man geschoten.
Naar het oordeel was op dat moment sprake van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van de woning van de verdachte, tegen welke aanranding de verdachte zich mocht verdedigen. Het verdedigende handelen van de verdachte - het schieten met een vuurwapen - voldoet echter niet aan de eisen van proportionaliteit, nu niet aannemelijk is geworden dat het voormelde zwarte voorwerp in de hand van de zich in het keukenraam bevindende man daadwerkelijk een vuurwapen was.
Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen en het bewezen verklaarde is derhalve, nu ook overigens geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid daarvan uitsluit, strafbaar.
Het hof is evenwel van oordeel dat de verdachte, gegeven de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden, redelijkerwijs in de veronderstelling kon verkeren dat door de zich in het keukenraam bevindende man een vuurwapen op hem werd gericht en dat de verdachte daarmee redelijkerwijs in de veronderstelling kon verkeren dat sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar voor een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van zijn lijf. Het hof is voorts van oordeel dat het bij wijze van dreiging lossen van een schot door de verdachte niet in onredelijke verhouding staat tot de ernst van het op dat moment abusievelijk veronderstelde onmiddellijk dreigende gevaar en dat het bewezen verklaarde handelen mitsdien geboden was door de (vermeende) noodzakelijke verdediging van het lijf van de verdachte. Er is derhalve sprake van putatief noodweer, reden waarom de verdachte ter zake van het bewezen verklaarde niet strafbaar is en van alle rechtsvervolging dient te worden ontslagen.
Gelet op het voorgaande kan het beroep van de verdediging op noodweerexces bij gebrek aan belang buiten bespreking blijven.
Strafbepaling ex artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering
Nu in eerste aanleg ter zake van de onder 1 primair tot en met 5 ten laste gelegde feiten één hoofdstraf is uitgesproken dient het hof op grond van artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering, een straf voor het in eerste aanleg onder 2 tot en met 5 bewezen verklaarde te bepalen.
Het hof acht op grond van hetgeen in het beroepen vonnis is overwogen omtrent de ernst van die feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte - in welk kader mede rekening wordt gehouden met het ten name van de verdachte gestelde uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 25 januari 2019 - ter zake een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, als nader in het dictum aan te geven, een passende en geboden sanctie.
Daarnaast zal het hof de op de beslaglijst onder de nummers 1 tot en met 8 genoemde voorwerpen, die aan de verdachte toebehoren, onttrekken aan het verkeer, nu de door de eerste rechter onder 2 en 3 bewezen verklaarde feiten met betrekking tot deze voorwerpen zijn begaan, alsmede – voor zover het de onder 8 vermelde revolver betreft - het hiervóór door het hof bewezen verklaarde feit met behulp van dat voorwerp is begaan en het ongecontroleerd bezit van al deze voorwerpen in strijd is met de wet.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf en maatregel gelet op de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 36b, 36c, 57 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte ter zake meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit als hiervoor vermeld.
Verklaart de verdachte ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat hem te dier zake van alle rechtsvervolging.
Bepaaltde straf voor het door de rechtbank bij vonnis van 22 maart 2018 onder 2 tot en met 5 bewezen verklaarde op een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) jaar.
Beveelt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt voorts de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, vermeld op de zich in het dossier bevindende lijst van in beslag genomen voorwerpen, te weten:
een pistool, BBM 315 auto, omgebouwd alarmpistool;
een patroon HIERTENBERGER;
een patroon SELLIER&BELLOT;
een huls SELLIER&BELLOT;
een huls;
een patroon LAPUA;
een patroon SELLIER&BELLOT;
een revolver, NAGANT 1895.
Dit arrest is gewezen door mr. G. Knobbout,
mr. L.A.J.M. van Dijk en mr. W.M. Limborgh, in bijzijn van de griffier mr. W. Jansen.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 22 februari 2019.