Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Rolnummer rechtbank : C/09/515174 / HA ZA 16-859
Arrest van 19 maart 2019
[X B.V.],
[Y B.V.],
[de vof],
de Gemeente Pijnacker-Nootdorp,
Het geding
Beoordeling van het hoger beroep
Artikel 2aDe vennootschap heeft ten doel de ontwikkeling van een bouwproject (hierna te noemen: “Fase 1”) en de realisatie en exploitatie van een of meer bouwwerken (hierna te noemen: “Fase 2”) (…)Artikel 2b1. Partijen onderscheiden een ontwikkelingsfase, zijnde Fase 1, en een realisatiefase, zijnde Fase 2.Fase 2 neemt een aanvang op de dag dat zeventig procent (70%) van de in Fase 1 te ontwikkelen units onvoorwaardelijk zijn verkocht en een onherroepelijke bouwvergunning is verleend. Fase 2 zal in onderling overleg worden verdeeld in drie tot vier bouwfasen.”
Graag informeer ik u over de voortgang van het uitwerkingsplan bedrijventerrein Delfgauw. (…)
Eind april 2007 zal het uitwerkingsplan gereed zijn, waarna het 6 weken ter inzage zal worden gelegd.Binnenkort zal er een afspraak worden gemaakt om de (bouw)vergunningsprocedures verder af te stemmen. De welstandstoets zal deze week of komende week plaats vinden.”
relativiteitis voldaan. Door het uitwerkingsplan niet (direct) op correcte wijze vast te stellen, heeft de Gemeente gehandeld in strijd met de door haar jegens [appellanten] in acht te nemen verplichting om haar besluit tot verlening van een bouwvergunning zorgvuldig voor te bereiden en in verband daarmee het uitwerkingsplan correct, conform de wettelijke vereisten, vast te stellen en fouten te vermijden, opdat in de vergunningprocedure geen onnodige vertraging voor [appellanten] zou ontstaan. Deze zorgvuldigheidsnorm strekt in dit concrete geval mede tot bescherming van de (vermogensrechtelijke) belangen van [appellanten] , gelet op de kenbaarheid daarvan voor de Gemeente.
causaal verbandtussen het onrechtmatig handelen van de Gemeente en de door [appellanten] geclaimde schade ontbreekt. De bouwvergunning zou bij een correct uitwerkingsplan zijn verleend op 7 maart 2009 en pas daarna zou [appellanten] zijn gestart met de verkoop van de units. Vervolgens zou [appellanten] pas met de realisatie zijn begonnen nadat de bezwaartermijn tegen de bouwvergunning zou zijn verlopen en in ieder geval 50% van de te realiseren units zou zijn verkocht. Er moet vanuit worden gegaan dat de verkoopbaarheid van de door [appellanten] te realiseren units reeds in de eerste helft van 2009, en zeker in het tweede kwartaal van 2009 (waarin de bouwvergunning op z’n vroegst onherroepelijk had kunnen worden), onder druk zou zijn komen te staan. De afzetmogelijkheden voor [appellanten] waren in 2011 niet in sterke mate slechter dan op 7 maart 2009.
eerste griefricht [appellanten] zich tegen dit oordeel. De rechtbank heeft voorts overwogen dat [appellanten] niet eerder dan na afgifte van die bouwvergunning op 7 maart 2009 zou zijn gestart met de verkoop van de bedrijfsunits, onder voorwaarde van een onherroepelijke bouwvergunning. De
tweede en derde griefrichten zich tegen deze vaststelling.
Het hof overweegt hierover het volgende.
moetenverlenen. Zoals in 6.2 en 6.3 is aangegeven is bepalend wat zou
zijngebeurd als het uitwerkingsplan op 20 mei 2008 correct was vastgesteld.
Het hof volgt de Gemeente hierin niet. In de door [appellanten] overgelegde notitie van [de ingenieur] is aangegeven dat [appellanten] de verkoop zou zijn gestart bij een bruikbare vergunning. Het hof begrijpt uit de stellingen van beide partijen, dat het begrip ‘bruikbare vergunning’ ziet op een bouwvergunning met een laag vernietigings-risico. Van een dergelijke vergunning was (in de hypothetische situatie) sprake vanaf de verlening van de bouwvergunning in januari 2009. In de hypothetische situatie moet er immers vanuit worden gegaan dat de Voorzitter van de ABRvS in zijn beslissing van 12 december 2008 uitdrukkelijk geen grond had gehad voor schorsing van (de goedkeuring van) het uitwerkingsplan en dat de bouwvergunning paste binnen de kaders van dat (door die rechter correct bevonden) plan.
de vereiste bouwvergunning is afgegeven, formele rechtskracht heeft verkregen en derhalve niet meer vernietigd kan worden” (productie 26) danwel “
dat de omgevingsvergunningen en alle overige vergunningen benodigd voor de realisering van het onderhavige deelplan, alles in de meest ruime zin, onherroepelijk zijn verleend.” (productie 28).
in de loop van januari 2009– vóór het onherroepelijk zijn van de bouwvergunning – zou zijn gestart met de verkoop van de bedrijfsunits, waarbij gekocht kon worden onder voorbehoud van het onherroepelijk worden van de bouwvergunning.
vierde en vijfde griefrichten zich tegen het oordeel van de rechtbank over het begin van de realisatie van het Project. Ter zake van de vraag wanneer met de bouw van het bouwplan zou zijn begonnen, overweegt het hof het volgende.
uiterlijk” binnen 30 dagen nadat de bouwvergunning onherroepelijk is geworden, of “
zoveel eerder als koper wenst” (zie hiervóór onder 1.1). De suggestie van de Gemeente dat de verkoper wellicht niet aan haar leveringsverplichting had kunnen voldoen is niet onderbouwd en niet aannemelijk geworden.