ECLI:NL:GHDHA:2019:533

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 maart 2019
Publicatiedatum
12 maart 2019
Zaaknummer
200.210.291
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrechtelijke geschil over onderverhuur van een woning en bewijslevering

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen Stichting Staedion. De zaak betreft een huurwoning die door [appellant] zou zijn onderverhuurd of aan derden in gebruik gegeven zonder toestemming van de verhuurder, Staedion. Het hof heeft eerder in een tussenarrest van 5 juni 2018 [appellant] toegelaten tot het leveren van tegenbewijs. In de bewijslevering heeft [appellant] verschillende getuigen en schriftelijke verklaringen overgelegd, maar het hof oordeelt dat hij niet geslaagd is in het leveren van dit tegenbewijs.

De getuigenverklaringen die door [appellant] zijn ingediend, zijn tegenstrijdig en bieden onvoldoende steun voor zijn stelling dat de mensen die in zijn woning verbleven slechts logeerden om hem te verzorgen. Het hof heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs is dat [appellant] zijn woning geheel of gedeeltelijk heeft onderverhuurd of in gebruik heeft gegeven aan anderen, wat in strijd is met zijn huurcontract met Staedion. Het hof bekrachtigt het eerdere vonnis van de kantonrechter en veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het geding in hoger beroep.

De beslissing van het hof houdt in dat het vonnis van de kantonrechter wordt bekrachtigd, en dat [appellant] de kosten van het geding in hoger beroep moet vergoeden, inclusief griffierecht en salaris advocaat. Het arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 19 maart 2019.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.210.291/01
zaaknummer rechtbank : 5343862 RL EXPL 16-24249

Arrest van 19 maart 2019

in de zaak van

[appellant],

wonende te [plaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. M. de Boorder te Den Haag,
tegen

Stichting Staedion,

gevestigd te Den Haag,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Staedion,
advocaat: mr. S.E. Boellaard-Roeters van Lennep te Den Haag.

Het geding

1. Voor het procesverloop tot aan het tussenarrest van 5 juni 2018 verwijst het hof naar dat arrest. Bij dat arrest is [appellant] toegelaten tot het leveren van (tegen)bewijs. Daarna heeft [appellant] twee schriftelijke verklaringen (gedateerd op 5 juli 2018) overgelegd en heeft hij op 17 juli en 1 augustus 2018 zes getuigen doen horen. Staedion heeft op 1 en 29 augustus 2018 vier getuigen doen horen en ook twee schriftelijke verklaringen (gedateerd op 14 augustus 2018) overgelegd. Van de verhoren zijn processen-verbaal gemaakt. Vervolgens heeft [appellant] een akte na getuigenverhoor, met twee schriftelijke verklaringen, ingediend en heeft Staedion een conclusie na enquête met een productie ingediend. Ten slotte is arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

2. Het hof heeft [appellant] in de gelegenheid gesteld tegenbewijs te leveren tegen de voorshands bewezen geachte stelling van Staedion, dat hij de woning of een gedeelte van de door hem van Staedion gehuurde woning aan de [adres] te [plaats] voor bewoning aan anderen heeft onderverhuurd of in gebruik heeft gegeven. Het hof oordeelt dat hij niet geslaagd is in dit (tegen)bewijs, vanwege het volgende:
3. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat er in het huis van [appellant] “ook een meisje [was] dat daar woonde” en “Later zijn (die jongen en) dat meisje in een ander huis gaan wonen”. Zij heeft verklaard dat het meisje zeker twee of drie maanden bij [appellant] woonde. Zij heeft voorts verklaard dat in 2014 een man of vrouw in de woning logeerde, dat er mensen van verschillende nationaliteiten waren, dat zij weet van een Colombiaan en een Spanjaard. Zij heeft verder verklaard dat de heer [naam 1] er een paar weken heeft gelogeerd. Het was een komen en gaan van mensen, volgens deze getuige.
4. [appellant] zelf heeft als getuige verklaard dat een vrouw (kennelijk het onder 3 genoemde meisje, de echtgenote van [getuige 2]) drie of vier maanden bij hem in de woning is gaan wonen, waarbij zij zich ook heeft ingeschreven op dat adres en voorts dat later een jongen uit Colombia bij hem heeft gewoond, naar zijn zeggen “twee weken of zo”. In de bij akte na enquête door [appellant] overgelegde verklaring wordt bevestigd dat de Colombiaan [naam 2] de woning gebruikte toen hij geen eigen woning had.
Hierdoor bevestigt [appellant], net als getuige [getuige 1], dat hij de woning aan (ten minste twee of drie) anderen in gebruik als woning heeft gegeven.
5. Volgens [appellant] is verder niemand meer bij hem komen wonen of zelfs maar logeren, maar op dit punt is zijn getuigenverklaring tegenstrijdig met die van [getuige 1], voornoemd. Zij heeft immers verklaard dat er meermalen iemand bij [appellant] in huis was om hem te verzorgen en dat sommigen dan een paar dagen – of weken, zoals de heer [naam 1] en ook een ‘neef’ – bleven logeren. Bovendien strookt de getuigenverklaring van [appellant] niet met het eerder door hem gestelde dat hij thuis werd verzorgd door vrienden en bekenden. Door deze tegenstrijdigheid komt aan de verklaring van [appellant] (verder) geen bewijskracht toe.
6. Getuige [getuige 2] heeft bevestigd dat zijn vrouw een paar maanden bij [appellant] heeft gewoond om hem te helpen. Omdat hij heeft verklaard dat hij zich niet herinnert of hij mensen bij [appellant] thuis heeft gezien (“het is al vier jaar geleden”), kan zijn verklaring verder niets bewijzen.
7. De heer [getuige 3] heeft als getuige verklaard dat hij, behalve een keer [getuige 2], nooit iemand bij [appellant] thuis heeft gezien. Aan zijn verklaring kan onvoldoende geloof worden gehecht om er bewijskracht aan toe te kennen, reeds omdat deze getuige eerder een schriftelijke verklaring heeft ondertekend waarin hij heeft verklaard dat [appellant] altijd op het adres aan het [adres] heeft gewoond, zich liet verzorgen door [getuige 2] en diens echtgenote en thuis regelmatig door PsyQ werd bezocht, terwijl hij in zijn getuigenverklaring, onder ede, heeft verklaard dat hij – voordat hij de schriftelijke verklaring ondertekende – niet wist dat [appellant] door [getuige 2] en zijn echtgenote werd verzorgd en dat hij niet weet wat PsyQ is.
Ditzelfde geldt voor de verklaring van getuige [getuige 4]. Ook hij heeft een schriftelijke verklaring ondertekend, waarin hij heeft verklaard dat [appellant] altijd op het adres aan het [adres] heeft gewoond, zich liet verzorgen door [getuige 2] en diens echtgenote en thuis regelmatig door PsyQ werd bezocht, maar als getuige, onder ede, heeft hij verklaard dat hij slechts twee of drie keer bij [appellant] thuis is geweest (onder andere toen [appellant] al uit [adres] weg verhuisd was) en niet weet of [getuige 2] en diens echtgenote voor [appellant] hebben gezorgd en ook niet wat PsyQ is.
8. Getuige [getuige 5], psychiatrisch verpleegkundige en [appellant]’s begeleider voor PsyQ, heeft niets ten gunste van [appellant] verklaard. Hij heeft verklaard dat [appellant] voor zijn psychische situatie geen mensen in huis hoefde te hebben. Dit biedt geen steun aan de stelling van [appellant] in dit geding, dat de verschillende mensen die in zijn woning verbleven daar (telkens) slechts logeerden om hem te verzorgen.
9. De verklaring van [naam 2], overgelegd bij akte na getuigenverhoor is in strijd met de door de hierna genoemde getuige [getuige 6] onder ede afgelegde verklaring. Nu de verklaring van [naam 2] niet onder ede is afgelegd, komt daaraan minder gewicht toe dan aan de verklaring van getuige [getuige 6]. Aan de door [appellant] overgelegde schriftelijke verklaring van [naam 3] komt ten slotte onvoldoende bewijswaarde toe, aangezien hij alleen verklaart over wat [naam 2] tegen hem heeft gezegd en bovendien niet ontkracht dat gezegd is dat er huur voor de bewoning werd betaald.
11. Gelet op het voorgaande, is niet ontkracht de ten tijde van het tussenarrest voorshands bewezen geachte stelling van Staedion dat [appellant] zijn woning geheel of gedeeltelijk heeft onderverhuurd of in gebruik heeft gegeven aan anderen. Dit geldt te meer nu Staedion het bewijs voor haar stelling heeft aangevuld met:
- de getuigenverklaring van [naam 4], dat hij een Poolse vrouw in het slaapkamertje naast de voordeur aantrof nadat een niet Nederlandse man de deur van [appellant]’s woning had opengedaan,
- de getuigenverklaring van [naam 5] dat hij door het raam naar binnen kijkend een man met een enorme bos haar zag liggen slapen op een matras,
- de getuigenverklaring van [getuige 6] dat hij bij een controle in 2016 twee mannen (van wie één uit Colombia kwam en de ander eruit zag als een Spanjaard) in de woning van [appellant] aantrof die hem vertelden dat [appellant] “wel eens in de woning kwam”, dat de man uit Colombia in de woning woonde en dat de man uit Colombia huur betaalde, “iets tussen de € 500 en € 600”,
- en ten slotte de getuigenverklaring van [getuige 7] dat zij van twee (met naam en woonadres genoemde) bewoners van het complex waarvan de woning van [appellant] deel uitmaakt, heeft gehoord dat zij andere bewoners dan [appellant] in de woning van [appellant] hebben gezien en dat één van die twee bewoners aan haar heeft verklaard dat de man uit Santo Domingo hem had verteld dat er aan het eind van de maand € 600 huur werd betaald.
12. In het tussenarrest heeft het hof reeds geoordeeld dat [appellant] ingevolge zijn huurcontract met Staedion zijn woning niet geheel of gedeeltelijk mocht onderverhuren of aan derden in gebruik mocht geven zonder toestemming van Staedion en vastgesteld dat die toestemming er niet was. Nu na bewijslevering vast is komen te staan dat [appellant] dat wel gedaan heeft, kunnen zijn grieven geen doel treffen.
13. Het voorgaande betekent dat het vonnis zal worden bekrachtigd en [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij dient te worden veroordeeld in de proceskosten van het geding in hoger beroep. Het hof begroot de kosten van Staedion op basis van het liquidatietarief (4½ punt ad ½ x tarief II).

Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag van 1 februari 2017;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van Staedion tot op heden begroot op € 716,- aan griffierecht en € 2.416,50 aan salaris advocaat;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. G. Dulek-Schermers, T.G. Lautenbach en J.I. de Vreese-Rood en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 maart 2019 in aanwezigheid van de griffier.