GERECHTSHOF DEN HAAG
Uitspraak : 27 februari 2019
Zaaknummers : 200.238.103/01 en 200.238.111/01
Rekestnummers rechtbank : FA RK 16-8149 (echtscheiding) en FA RK 17-3909 (verdeling)
Zaaknummers rechtbank : C/09/520705 (echtscheiding) en C/09/532989 (verdeling)
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker, tevens incidenteel verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. K. Moene te Den Haag,
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster, tevens incidenteel verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. J. Broijl te Rotterdam.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 26 april 2018 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 5 februari 2018 van de rechtbank Den Haag, hierna: de bestreden beschikking.
De vrouw heeft op 8 juni 2018 een verweerschrift, tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De man heeft op 12 juli 2018 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 12 juli 2018 een V-formulier van 10 juli 2018 met bijlage;
- op 8 oktober 2018 een V-formulier van 7 oktober 2018 met bijlagen;
- op 18 oktober 2018 een brief van 17 oktober 2018 met bijlagen
van de zijde van de vrouw:
- op 9 oktober 2018 een faxbericht van diezelfde datum met bijlagen, op 10 oktober 2018 ingekomen als brief met bijlagen;
- op 17 oktober 2018 een V-formulier van 16 oktober 2018 met bijlagen.
De zaak is op 19 oktober 2018 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
De advocaat van de man heeft ter zitting een pleitnota overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij en met ingang van de datum van die beschikking is, voor zover in de onderhavige procedure van belang, de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding ten behoeve van de minderjarigen [de minderjarige 1] , geboren [in] 2002 te [geboorteplaats] , en [de minderjarige 2] , geboren [in] 2005 te [geboorteplaats] , tot 1 januari 2019 op € 705,- per maand per kind bepaald en vanaf 1 januari 2019 op € 678,- per maand per kind, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
Voorts is de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud met ingang van de datum van de bestreden beschikking tot 1 januari 2019 bepaald op € 5.700,- per maand en vanaf 1 januari 2019 op € 4.902,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
Met betrekking tot de verdeling van de huwelijksgemeenschap is, voor zover in de onderhavige procedure van belang, de woning aan [adres] te [plaats] tegen een waarde van € 250.000,- en de aan deze woning gekoppelde hypothecaire lening bij het Restauratiefonds aan de man toebedeeld, onder vrijwaring van de vrouw ter zake haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor deze hypothecaire lening, waarbij geldt dat de man aan de vrouw dient te voldoen de helft van de overwaarde van de woning (de waarde van de woning minus de hypothecaire lening).
Voorts is de woning aan [adres 2] te [plaats 2] aan de man toebedeeld tegen een waarde van € 165.000,- onder de verplichting om de helft van de waarde aan de vrouw te voldoen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
De bij beschikking van 24 mei 2017 door de rechtbank te Den Haag tussen partijen uitgesproken echtscheiding is op 14 september 2017 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil zijn de bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding, hierna: kinderalimentatie ten behoeve van de hiervoor genoemde minderjarigen, de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw, hierna: partneralimentatie, en met betrekking tot de verdeling van de huwelijksgemeenschap, de hiervoor genoemde woningen te [plaats] en [plaats 2] , de draagplicht voor de schuld aan de broer van de man en – voorwaardelijk – de inboedel van de man.
2. De man verzoekt de bestreden beschikking voor wat betreft de kinder- en partneralimentatie te vernietigen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
- de door hem aan de vrouw te betalen kinderalimentatie met ingang van 5 februari 2018 te bepalen op € 424,- per maand per kind, althans te bepalen op een bedrag als het hof vermeent te behoren;
- primair de door de vrouw verzochte partneralimentatie af te wijzen en op nihil te bepalen omdat de vrouw niet behoeftig is;
- subsidiair de partneralimentatie vast te stellen op een bedrag dat – rekening houdend met hetgeen de man heeft aangevoerd – de aanvullende behoefte van de vrouw, de draagkracht van de man en de resultaten van de jusvergelijking niet overstijgt;
- te bepalen dat de partneralimentatie op grond van limitering eindigt op 1 januari 2020 (althans eindigt na een dusdanige periode als het hof vermeent te behoren), althans de partneralimentatie op 1 januari 2020 (althans na een dusdanige periode als het hof vermeent te behoren) op nihil te stellen, dan wel dat de partneralimentatie wordt afgebouwd op een wijze als het hof vermeent te behoren.
Uitsluitend in het geval het hof meent dat de inkomsten uit verhuur van de woningen te [plaats] en [plaats 2] bij het bepalen van de draagkracht van de man voor kinder- en/of partneralimentatie dienen te worden betrokken verzoekt de man de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het de toedeling van de woning aan [adres] te [plaats] en [adres 2] te [plaats 2] betreft (en de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldlening) en in zoverre opnieuw beschikkende, te bepalen dat die woningen verkocht dienen te worden en dat de netto verkoopopbrengst tussen partijen bij helfte wordt verdeeld (onder verrekening van de aflossingen die na de peildatum zijn voldaan).
3. De vrouw verzoekt de man in zijn appel niet-ontvankelijk te verklaren, althans zijn verzoeken onder a, b en c van het beroepschrift af te wijzen, en de bestreden beschikking in stand te laten voor zover het de kinder- en partneralimentatie betreft tot 1 januari 2019.
In incidenteel appel verzoekt de vrouw:
- de bestreden beschikking te vernietigen ten aanzien van de vanaf 1 januari 2019 te betalen kinder- en partneralimentatie, en in zoverre opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de man vanaf 1 januari 2019 een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen voldoet van € 705,- per maand per kind (te vermeerderen met de wettelijke indexering voor 2019), en een bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw van € 5.700,- per maand (te vermeerderen met de wettelijke indexering voor 2019), althans te bepalen op een bedrag als het hof vermeent te behoren;
- de bestreden beschikking in stand te laten ten aanzien van de verdeling van de huwelijksgemeenschap, behoudens ten aanzien van de draagplicht voor de schuld aan de broer van de man, en in zoverre opnieuw beschikkende, toe te wijzen het verzoek van de vrouw om ex artikel 1:164 BW de man te veroordelen aan de vrouw te vergoeden een bedrag van € 8.850,-te weten de helft van de schuld die de man is aangegaan bij zijn broer van in totaal € 17.700,-te voldoen binnen twee weken na de uitspraak in hoger beroep.
Uitsluitend indien het hof het verzoek van de vrouw zou afwijzen om ex artikel 1:164 BW de man te veroordelen aan de vrouw te vergoeden een bedrag van € 8.850,-, verzoekt de vrouw de bestreden beschikking in stand te laten ten aanzien van de verdeling van de inboedel van partijen met als uitgangspunt het als productie XXXII bij de brief van 4 september 2017 overgelegde voorstel van de vrouw, en opnieuw rechtdoende, aanvullend te bepalen dat het voorstel tot verdeling van de inboedel in productie XXXII door de man dient te worden aangevuld met de door hem eenzijdig aangeschafte inboedel voor de door hem bewoonde huurwoning, onder meer gefinancierd met de leningen van - de broer van de man, dan wel te bepalen dat de door hem eenzijdig aangeschafte inboedel ten huize van de man als een totaal wordt gewaardeerd op een bedrag van minimaal € 17.700,-. Kosten rechtens.
4. De man verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het incidentele hoger beroep van de vrouw tegen de bestreden beschikking ongegrond en/of onbewezen te verklaren.