ECLI:NL:GHDHA:2019:522

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
27 februari 2019
Publicatiedatum
11 maart 2019
Zaaknummer
200.241.839/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de bestreden beschikking inzake kinderalimentatie door het Gerechtshof Den Haag

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 27 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een verzoek tot kinderalimentatie. De man, die in hoger beroep is gekomen van een eerdere beschikking van de Rechtbank Den Haag, stelt dat hij geen draagkracht heeft om de opgelegde kinderalimentatie te voldoen. Hij heeft een inkomen op bijstandsniveau en er ligt beslag op zijn inkomen tot de maximale beslagvrije voet vanwege zijn schulden. De vrouw, de verweerster in deze zaak, betwist de stelling van de man en stelt dat hij voldoende draagkracht heeft om de alimentatie te betalen. Het hof heeft de feiten vastgesteld, waaronder de financiële situatie van de man en de omstandigheden rondom zijn detentie en schulden. Het hof oordeelt dat de man, rekening houdend met zijn financiële situatie en de schulden, geen draagkracht heeft om kinderalimentatie te voldoen. Daarom vernietigt het hof de bestreden beschikking en wijst het verzoek van de vrouw tot vaststelling van kinderalimentatie af. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.241.839/01
zaaknummer rechtbank : C/09/542989
rekestnummer rechtbank : FA RK 17-8712
beschikking van de meervoudige kamer van 27 februari 2019
inzake
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. F.A.M. Engels te Den Haag,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. J. Brouwer te Den Haag.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de Rechtbank Den Haag van 9 april 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna ook: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 2 juli 2018 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De vrouw heeft op 4 september 2018 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 24 juli 2018 een brief van 23 juli 2018 met bijlagen;
- op 5 februari 2019 vier e-mails met bijlagen;
van de zijde van de vrouw:
- op 18 januari 2019 een brief van 17 januari 2019 met als bijlage een journaalbericht van 17 januari 2019 met bijlagen.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 6 februari 2019 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de advocaat van de vrouw.
De vrouw is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
Bijzondere toegang is verleend aan de partner van de man.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
- Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
- Zij zijn de ouders van de volgende thans nog minderjarige kinderen:
- [de minderjarige 1] , geboren [in] 2012 te [geboorteplaats] (hierna: [de minderjarige 1] );
- [de minderjarige 2] , geboren [in] 2013 te [geboorteplaats] (hierna: [de minderjarige 2] )
(hierna gezamenlijk te noemen: de minderjarigen).
- De minderjarigen hebben de hoofdverblijfplaats bij de moeder.
- De moeder is van rechtswege alleen met het ouderlijk gezag over de minderjarigen belast.
3.2
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover van belang in hoger beroep, bepaald dat de man aan de vrouw met ingang van 14 november 2017 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen (hierna: kinderalimentatie) € 54,- per maand per kind zal voldoen, voor wat betreft de na datum van de bestreden beschikking te verschijnen termijnen telkens bij vooruitbetaling. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende in hoger beroep bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat bij appellant geen draagkracht bestaat voor betalen van kinderalimentatie en de vastgestelde kinderalimentatie op nihil te stellen, althans op een zodanig lager bedrag als het hof vermeent te behoren.
4.3
De vrouw verweert zich daartegen en verzoekt het hof de man in zijn verzoek zoals vermeld in zijn beroepschrift niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.4
De grieven van de man zien op zijn draagkracht en de ingangsdatum van de kinderalimentatie.

5.De motivering van de beslissing

De draagkracht van de man
5.1
Ter zitting in hoger beroep stelt de man dat hij niet beschikt over draagkracht om de opgelegde kinderalimentatie vanaf november 2017 te voldoen. De rechtbank heeft er ten onrechte geen rekening mee gehouden dat de man zijn vaste baan is verloren en zijn inkomsten niet heeft weten te behouden. De man voert aan dat hij krachtens zijn nulurencontract niet heeft kunnen werken vanaf medio februari 2018 omdat er bij zijn werkgever geen werk meer beschikbaar is. De laatste loonstrook, door de man in hoger beroep overgelegd als productie 6, dateert van 19 februari 2018. De man is voorts vanaf 4 april tot 16 juli 2018 gedetineerd geweest. De man stelt verder dat de rechtbank ten onrechte geen rekening met zijn schulden heeft gehouden. Blijkens een recent overzicht van [forensische polikliniek] heeft hij in totaal € 88.903,36 aan schulden. De man loste in eerste instantie aan het CJIB € 50,- per maand af. Vanwege zijn detentie bedragen die aflossingen nu € 29,87 per maand. Daarnaast loste de man in 2017 € 50,- per maand af aan de Belastingdienst. De man legt in hoger beroep tevens betalingsbewijzen over aangaande de inhoudingen op de (aanvullende) bijstandsuitkering die hij met zijn partner genoot in 2017 en 2018. Op de (aanvullende) bijstandsuitkering wordt permanent maandelijks beslag gelegd tot de maximale beslagvrije voet.
5.2
De vrouw stelt dat bij de man voorafgaand aan zijn detentie, te weten vanaf november 2017, en na zijn detentie, te weten vanaf 16 juli 2018, moet worden uitgegaan van voldoende draagkracht om de opgelegde kinderalimentatie te voldoen. Zij voert aan dat de man door overlegging van de loonstrook van 19 februari 2018 geenszins heeft aangetoond dat de werkgever hem sindsdien niet meer heeft opgeroepen. Indien de man kan aantonen dat hij per medio februari 2018 niet meer is opgeroepen, beschikte hij in ieder geval in de periode vanaf november 2017 tot medio februari 2018 over voldoende draagkracht om de door de rechtbank bepaalde bijdrage te voldoen. Ten aanzien van de door de man opgevoerde schulden stelt de vrouw dat uit het door de man overgelegde document niet blijkt dat het door [forensische polikliniek] is opgesteld. Evenmin ziet de vrouw stukken waarmee de man onderbouwt dat hij de door hem gestelde aflossingen aan het CJIB en de Belastingdienst daadwerkelijk voldoet. De inhoudingen op de bijstandsuitkering van de man en zijn huidige partner vloeien volgens de vrouw voort uit de door de man en zijn partner gepleegde bijstandsfraude. De minderjarigen mogen hier geen nadeel van ondervinden, aldus de vrouw.
5.3
Tussen partijen is in geschil of de man beschikt over draagkracht om het door de rechtbank oplegde aandeel in de kosten van de minderjarige kinderen van partijen te betalen. Het hof komt op basis van de door de man overgelegde stukken tot het oordeel dat de man vanaf 14 november 2017 van een bestaansminimum leefde c.q. leeft en er bij hem derhalve geen draagkracht resteerde c.q. resteert om kinderalimentatie te voldoen. Het hof overweegt hiertoe dat de man voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat, voor zover hij inkomen heeft gehad, al dan niet samen met zijn huidige partner, dit steeds werd aangevuld door een bijstandsuitkering. Niet bestreden is dat hij gedurende de detentieperiode geen inkomen heeft gehad. Op de (aanvullende) bijstandsuitkering in de periode voorafgaand aan en na zijn detentie, werd en wordt in verband met de schulden van de man steeds maandelijks beslag gelegd tot de maximale beslagvrije voet. Ook dit is niet betwist door de vrouw. Ten aanzien van de schulden van de man overweegt het hof dat volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad in beginsel alle schulden van invloed zijn op de draagkracht van de onderhoudsplichtige. De man heeft het bestaan van de schulden voldoende aangetoond. De man leeft, rekening houdend met bovenstaande, op een bestaansminimum waarbij hij en zijn partner slechts over een inkomen van 90% van de voor hen geldende bijstandsnorm kunnen beschikken, zodat er bij hem geen draagkracht voor kinderalimentatie resteert.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen en het inleidend verzoek van de vrouw alsnog afwijzen.

7.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het inleidend verzoek van de vrouw tot vaststelling van kinderalimentatie alsnog af;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.E. Sutorius-van Hees, C.M. Warnaar en J. Calkoen-Nauta, bijgestaan door mr. H.B. Brandwijk als griffier, en is op 27 februari 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.