ECLI:NL:GHDHA:2019:489

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
1 maart 2019
Publicatiedatum
7 maart 2019
Zaaknummer
22-002362-18
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam inzake rijden onder invloed van alcohol

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 1 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1963 op de Nederlandse Antillen, werd beschuldigd van het rijden onder invloed van alcohol. Op 26 mei 2016 bestuurde hij een personenauto terwijl zijn ademalcoholgehalte 375 microgram per liter lucht bedroeg, wat aanzienlijk boven de toegestane limiet ligt. In eerste aanleg was de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van veertien uren, subsidiair zeven dagen hechtenis, maar hij ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 15 februari 2019 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vroeg om bevestiging van het vonnis van de eerste rechter. De raadsman van de verdachte stelde dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard moest worden, omdat er onduidelijkheid bestond over de uitvoering van de eerder opgelegde strafbeschikking. Het hof oordeelde echter dat het Openbaar Ministerie wel degelijk bevoegd was om tot vervolging over te gaan, aangezien de verdachte nalatig was in het voldoen aan de opgelegde boete.

Het hof bevestigde de eerdere veroordeling, maar vernietigde de opgelegde taakstraf en de motivering daarvan. In plaats daarvan legde het hof een taakstraf op van twintig uren, subsidiair tien dagen hechtenis. Het hof hield rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte, die eerder was veroordeeld voor verkeersdelicten. De beslissing van het hof werd genomen in het belang van de verkeersveiligheid en de verantwoordelijkheid van de verdachte als verkeersdeelnemer.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002362-18
Parketnummer: 96-212140-17
Datum uitspraak: 1 maart 2019
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 29 mei 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortejaar] 1963,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op
15 februari 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van veertien uren, subsidiair zeven dagen hechtenis. Voorts is de eerder uitgevaardigde strafbeschikking vernietigd.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 26 mei 2016 te Rotterdam als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 375 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging, nu onduidelijk is of er voldoende is gedaan om de strafbeschikking te executeren en omdat de geldboete die bij de strafbeschikking is opgelegd meegenomen had kunnen worden in de al bestaande betalingsregeling die de verdachte had met het CJIB, zodat in strijd met de regels in de Aanwijzing executie en het vertrouwensbeginsel is gehandeld.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Na het uitvaardigen van een strafbeschikking is het aan het openbaar ministerie voorbehouden om al dan niet tot vervolging in de vorm van een dagvaarding over te gaan zo lang de strafbeschikking niet (volledig) ten uitvoer is gelegd. Het openbaar ministerie kan dan besluiten om een verdachte alsnog te dagvaarden, ook als nog niet alle dwangmiddelen zijn uitgeput. Dat geldt temeer indien de verdachte, zoals hier, nalatig blijft bij de voldoening van de bij die strafbeschikking opgelegde geldboete. Evenmin was het openbaar ministerie gehouden om te bevorderen dat de bij die strafbeschikking opgelegde boete meegenomen zou worden in de betalingsregeling die de verdachte met het CJIB voor andere boetes had getroffen. Voor dat laatste had het op de weg van de verdachte gelegen om daartoe contact op te nemen met het CJIB.
Nu het openbaar ministerie naar het oordeel van het hof ook overigens niet heeft gehandeld in strijd met de beginselen van een goede procesorde of van een behoorlijke strafrechtspleging faalt het beroep van de raadsman op de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging van de verdachte.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof is van oordeel, dat de eerste rechter op juiste gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist, zodat het vonnis, waarvan beroep, met overneming van gronden behoort te worden bevestigd, behalve voor wat betreft de opgelegde taakstraf en de motivering daarvan alsmede de vermelding van de wettelijke voorschriften waarop deze is gegrond.
Het vonnis moet op die onderdelen worden vernietigd en in zoverre moet opnieuw worden rechtgedaan.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft onder invloed van een bovenmatige hoeveelheid alcohol een personenauto bestuurd. Daarmee heeft de verdachte blijk gegeven van een miskenning van zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer. Gelet op de financiële positie van de verdachte zal het hof in plaats van een geldboete een taakstraf opleggen.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 30 januari 2019, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van verkeersdelicten.
Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Anders dan de advocaat-generaal heeft gevorderd is het hof - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke, hogere taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde taakstraf en de motivering daarvan en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door mr. C.G.M. van Rijnberk,
mr. A.E.A.M. van Waesberghe en mr. A.J.P. van Essen, in bijzijn van de griffier A. van der Schalk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 1 maart 2019.