ECLI:NL:GHDHA:2019:486

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
27 februari 2019
Publicatiedatum
7 maart 2019
Zaaknummer
22-003048-17
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling door beveiliger in uitgaansgelegenheid met blijvende letselschade

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 27 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, een beveiliger, is beschuldigd van zware mishandeling van de aangever, die op 11 september 2016 in Rotterdam plaatsvond. Tijdens een schermutseling heeft de verdachte de aangever meermalen geslagen, wat resulteerde in een gebroken kaak en vermoedelijke blijvende zenuwbeschadiging. De rechtbank had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, maar de advocaat-generaal vorderde een zwaardere straf van tien maanden. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van twee jaar, en daarnaast een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis. Het hof oordeelde dat de verdachte zich willens en wetens blootstelde aan de kans op zwaar lichamelijk letsel bij de aangever, en dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten. De beslissing van het hof is gebaseerd op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die als first offender werd beschouwd. Het hof heeft de straffen bepaald in overeenstemming met de gebruikelijke straffen voor vergelijkbare zaken.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003048-17
Parketnummer: 10-731049-16
Datum uitspraak: 27 februari 2019
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 30 juni 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortejaar] 1991,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 13 februari 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 11 september 2016 te Rotterdam aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een (af)gebroken kaak en/of een zenuwbeschadiging, heeft toegebracht door (terwijl die [aangever] werd vastgehouden) (met kracht) meermalen, althans eenmaal, die [aangever] in/op/tegen het gezicht/hoofd te slaan/stompen;
subsidiair:
hij op of omstreeks 11 september 2016 te Rotterdam [aangever] heeft mishandeld door (terwijl die [aangever] werd vastgehouden) (met kracht) meermalen, althans eenmaal, die [aangever] in/op/tegen het gezicht/hoofd te slaan/stompen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken kaak en/of een zenuwbeschadiging, ten gevolge heeft gehad.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair:
hij op
of omstreeks11 september 2016 te Rotterdam aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een
(af)gebroken kaak en
/ofeen zenuwbeschadiging, heeft toegebracht door (terwijl die [aangever] werd vastgehouden)
(met kracht
)meermalen,
althans eenmaal,die [aangever]
in/op/tegen het gezicht/hoofd te slaan/stompen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
De raadsman heeft zich ter terechtzitting – overeenkomstig de door hem overgelegde pleitaantekeningen – op het standpunt gesteld dat de verdachte geen voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De raadsman heeft daartoe onder meer – kort gezegd – aangevoerd dat de verdachte het slachtoffer meerdere malen heeft geslagen, maar dat hij hem maar één maal in het gezicht heeft geslagen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo'n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk is te achten. Voor de beantwoording van deze vraag gaat het hof uit van de volgende feiten en omstandigheden.
De verdachte was werkzaam als beveiliger in de uitgaansgelegenheid [x]. Daar ziet hij de aangever ruzie maken met zijn vriendin, waarbij de aangever zijn vriendin beetpakt. De verdachte loopt op het stel af met de intentie de ruzie te stoppen. De aangever laat zijn vriendin los. Vervolgens pakt de aangever een glas en gooit dit glas, in de tegenovergestelde richting van de verdachte, met een neerwaartse beweging naar de grond en loopt weg. Op de camerabeelden is te zien dat de verdachte de aangever achterna loopt en meermalen stevig uithaalt in de richting van de aangever, ook terwijl de aangever wordt vastgehouden. Dit wordt bevestigd door diverse getuigen, waaronder een collega, de getuige [getuige 1]. Getuige [getuige 2] verklaart dat portier 1 (
verdachte, Hof) [aangever] (aangever, hof) meerdere klappen gaf en dat [aangever] op zijn gezicht en hoofd geslagen werd “alsof hij een boksbal was”.
Het hof is gelet hierop van oordeel dat de verdachte door meerdere keren met kracht te slaan tegen het gezicht van de aangever -terwijl het gezicht een bijzonder kwetsbaar deel is van het lichaam-, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen aan de aangever.
Het primair ten laste gelegde is in zoverre wettig en overtuigend bewezen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het primair bewezen verklaarde levert op:

zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich op de bewezenverklaarde wijze schuldig gemaakt aan zware mishandeling. De verdachte heeft in zijn hoedanigheid als beveiliger in een ontstane schermutseling de aangever meermalen geslagen, waarbij de aangever gebitschade en een gebroken kaak met - hoogst waarschijnlijk - blijvende zenuwbeschadiging heeft opgelopen. Een uitgaansgelegenheid betreft een publieke plaats waar bezoekers zich veilig behoren te voelen. Een beveiliger wordt dan ook geacht op een professionele manier om te gaan met dit soort situaties.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 29 januari 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een dergelijk ernstig feit met dusdanige ernstige gevolgen als in onderhavig geval, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen. Het hof ziet echter aanleiding gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals ter terechtzitting zijn gebleken, te weten het feit dat hij een first offender is, de gevolgen die hij van deze zaak reeds heeft ondervonden, het gegeven dat hij spijt heeft betuigd, en gelet op de straffen die doorgaans in vergelijkbare zaken worden opgelegd, om een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur opleggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst, mr. H.P.CH. van Dijk en mr. K. Schaffels, in bijzijn van de griffier mr. M.S. Ferenczy.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 27 februari 2019.