ECLI:NL:GHDHA:2019:478

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2019
Publicatiedatum
7 maart 2019
Zaaknummer
22-005172-17
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep van verdachte in strafzaak met betrekking tot wapens en munitie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 22 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam van 29 november 2017. De verdachte, geboren in 1990, was in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden voor het bezit van wapens en munitie, maar was voor de overige ten laste gelegde feiten vrijgesproken. Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte onbeperkt ontvangen, maar verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor de vrijspraak van de andere ten laste gelegde feiten, omdat hiertegen geen hoger beroep openstond volgens artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering.

Het hof heeft vervolgens de tenlastelegging beoordeeld, waarbij de verdachte werd beschuldigd van het bezit van een vuurwapen en munitie. De advocaat-generaal had gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, maar het hof oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij het onder 1 ten laste gelegde feit had begaan. Het hof overwoog dat het door de verdediging voorgestelde alternatieve scenario, waarin het DNA-materiaal van de verdachte op de wapens terecht was gekomen door indirecte overdracht, niet kon worden uitgesloten.

Uiteindelijk sprak het hof de verdachte vrij van het onder 1 ten laste gelegde feit, omdat er onvoldoende bewijs was om tot een veroordeling te komen. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep voor zover aan het inhoudelijke oordeel van het hof onderworpen en deed in zoverre opnieuw recht door de verdachte vrij te spreken van de beschuldigingen.

Uitspraak

Rolnummer: 22-005172-17
Parketnummer: 10-651059-17
Datum uitspraak: 22 februari 2019
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 29 november 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1990,
wonende aan [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzittingen in hoger beroep van dit hof op 5 oktober 2018 en 8 februari 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 2 tot en met 5 ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en mitsdien mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak van het onder 2 tot en met 5 ten laste gelegde. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissingen evenwel geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien in zoverre in het ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk verklaren.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover aan het inhoudelijke oordeel van het hof onderworpen - ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 05 augustus 2017 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, een of meer wapens als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten
- een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3 van die wet in de vorm van een pistool van het merk/type Glock 17 kaliber 9 X 19 (= gelijk aan 9 mm Luger) en/of
- een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3 van die wet in de vorm van een pistool van het merk/type FN 1922 kaliber 7.65 mm,
en/of
(bijbehorende) munitie in de zin van artikel 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III onder 1, te weten
- 5 kogelpatronen van het merk/type Fiocchi, kaliber 9 mm Luger (= gelijk aan 9 X 19) en/of
- 6 kogelpatronen van het merk/type divers, kaliber 7.65 mm, voorhanden heeft gehad.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het onder 2 tot en met 5 ten laste gelegde niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het hoger beroep en ter zake van het onder 1 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan, voor zover aan het inhoudelijke oordeel van het hof onderworpen, niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Verweer strekkende tot bewijsuitsluiting
Tegen de broer van de verdachte was de verdenking gerezen op 5 augustus 2017 bij een steekincident betrokken te zijn geweest. De raadsman heeft aangevoerd dat de rechter-commissaris de verdachte - bij gelegenheid van het tijdens de daarop volgende doorzoeking tussen hen plaatsgehad hebbende telefonisch contact - ten onrechte niet op zijn verschoningsrecht heeft gewezen. Hij heeft daaraan, met een beroep op artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, de conclusie verbonden dat alle onderzoeksresultaten, die na dat telefonisch contact zijn verkregen, van het bewijs dienen te worden uitgesloten.
Het hof overweegt dienaangaande dat van de verdediging, die stelt dat sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, mag worden verlangd dat duidelijk en gemotiveerd -
aan de hand van de factoren die in het tweede lid van dat artikel zijn genoemd -wordt aangegeven tot welk in dat artikel omschreven rechtsgevolg dat verzuim dient te leiden. Nu de raadsman over het belang dat het volgens hem geschonden voorschrift dient, over de ernst van het door hem gestelde verzuim en over het daardoor (daadwerkelijk) veroorzaakte nadeel niets heeft aangevoerd en derhalve niet aan de hand van deze factoren heeft aangegeven waarom het beweerdelijke verzuim tot bewijsuitsluiting dient te leiden, acht het hof zich niet gehouden omtrent het onderhavige verweer een met redenen omklede beslissing te geven.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof kan het door de verdediging opgeworpen alternatieve scenario – kort gezegd inhoudende dat het DNA-materiaal van de verdachte door indirecte overdracht op de in de tenlastelegging vermelde vuurwapens, het magazijn van de Glock 17 inbegrepen, terecht is gekomen – op grond van het onderzoek ter terechtzitting en de aan de wettige bewijsmiddelen te ontlenen feiten en omstandigheden niet worden uitgesloten. Derhalve acht het hof niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de in eerste aanleg genomen beslissingen ter zake van het onder 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het inhoudelijke oordeel van het hof onderworpen - en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door mr. G. Knobbout,
mr. L.A.J.M. van Dijk en mr. W.M. Limborgh, in bijzijn van de griffier mr. W. Jansen.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 22 februari 2019.