Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.Het geding
2.Beoordeling van het hoger beroep
eerstegrief stelt de Ontvanger dat de door de kantonrechter (in r.o. 1.1 tot en met 1.3) vastgestelde feiten voor de beoordeling van het geschil ontoereikend en gedeeltelijk onjuist zijn. Deze grief slaagt. Hiervoor zijn de feiten weergegeven zoals zij door de Ontvanger zijn uiteengezet en door TISC niet of tevergeefs (zie hierna onder 2.7) zijn bestreden.
betaald, maar dat TISC in haar eerste aangifte een bedrag van € 20.447,-
als te betalen heeft aangegeven.TISC heeft verder aangevoerd dat volgens de door de Ontvanger als productie 1 bij dagvaarding in eerste aanleg overgelegde uitbetalingsinstructie (geen € 20.447,- maar) € 20.085,- door TISC is betaald. Deze productie ziet echter niet op een betaling door TISC aan de Ontvanger, maar op een betaling door de Ontvanger aan TISC (namelijk de betaling op 9 december 2009). Uit het door de Ontvanger als onderdeel van productie 4 bij dagvaarding in eerste aanleg overgelegde rekeningafschrift van TISC blijkt, zoals hiervoor overwogen, dat TISC op 28 oktober 2009 (dus na de derde aangifte) € 20.085,- heeft betaald (en dus geen € 20.447,-). TISC heeft ten aanzien van de door haar gestelde betaling van € 20.447,- geen bewijsstukken overgelegd of (voldoende gespecificeerd) bewijs aangeboden. Het hof gaat er dan ook van uit dat TISC slechts een bedrag van € 20.085,- heeft betaald.
tweedegrief voert de Ontvanger aan dat de kantonrechter (in r.o. 4.3) ten onrechte heeft overwogen dat de Ontvanger het bedrag van € 20.085,- terecht, want op grond van de nihilaangifte, aan TISC heeft terugbetaald. De Ontvanger verwijst daartoe naar het feit dat TISC nog geen betaling had verricht toen zij de nihilaangifte deed, zodat de nihilaangifte geen verzoek om teruggaaf van betaalde belasting behelsde. Met haar
derdegrief bestrijdt de Ontvanger de overweging van de kantonrechter (in r.o. 4.4) dat de betaling door de Ontvanger niet (alsnog) onverschuldigd is gedaan als TISC nadien, op basis van een latere aangifte, een bedrag van € 20.085,- verschuldigd is geworden, omdat de Ontvanger in dat geval een naheffingsaanslag had moeten opleggen. De Ontvanger stelt daartoe – onder verwijzing naar de door haar aangevoerde feiten – dat TISC over september 2009 geen aangifte meer heeft gedaan nadat de Ontvanger (op 9 december 2009) per abuis het bedrag van € 20.085,- aan TISC had betaald en dat naheffing niet meer mogelijk was.
BNB 2017/155). In dit geval is daarvan, anders dan door TISC betoogd, geen sprake. De nihilaangifte behelsde geen verzoek tot
terugbetalen, omdat TISC op het moment van de nihilaangifte nog geen enkel bedrag over september 2009 aan de Ontvanger had betaald. De inspecteur heeft de nihilaangifte ook niet als zodanig opgevat. Dat de Ontvanger niettemin op 9 december 2009 per abuis, namelijk door de nihilaangifte ten onrechte te betrekken op de betaling van € 20.085,- op 28 oktober 2009, is gekomen tot terugbetaling van dit laatste bedrag, maakt dit niet anders. Voor een naheffingsaanslag was in dit geval dan ook geen aanleiding.
800,-
1.391,-
opnieuw rechtdoende: