ECLI:NL:GHDHA:2019:469

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 februari 2019
Publicatiedatum
6 maart 2019
Zaaknummer
200.216.971/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering onverschuldigd betaalde belasting door de Ontvanger van de Belastingdienst

In deze zaak heeft de Ontvanger van de Belastingdienst hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarin zijn vordering tot terugbetaling van een onverschuldigd betaald bedrag van € 20.085,- aan Total Infra Safety Consultants B.V. (TISC) was afgewezen. De Ontvanger had dit bedrag betaald op basis van een nihilaangifte van TISC, maar de rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van onverschuldigde betaling omdat de Ontvanger het bedrag terugbetaalde op basis van de nihilaangifte, die volgens de rechtbank correct was. De Ontvanger stelde dat de feiten zoals vastgesteld door de kantonrechter onjuist waren en dat hij recht had op terugbetaling van het bedrag.

Het hof heeft de grieven van de Ontvanger gegrond verklaard. Het hof oordeelde dat de Ontvanger het bedrag van € 20.085,- zonder rechtsgrond aan TISC had betaald, omdat de nihilaangifte geen verzoek om teruggaaf van belasting inhield. De Ontvanger had het bedrag abusievelijk terugbetaald, terwijl er geen aanleiding was voor een naheffingsaanslag. Het hof vernietigde het bestreden vonnis en wees de vordering van de Ontvanger toe, met veroordeling van TISC in de proceskosten. De proceskosten werden in totaal begroot op € 5.115,-, en de Ontvanger heeft recht op wettelijke rente vanaf 30 april 2016.

De uitspraak benadrukt het belang van correcte aangiften en de gevolgen van onterecht terugbetaalde bedragen door de belastingdienst. Het hof bevestigde dat de terugbetaling door de Ontvanger niet als onverschuldigd kon worden beschouwd, omdat de nihilaangifte geen verzoek om teruggaaf was, en dat de Ontvanger recht had op terugvordering van het bedrag.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.216.971/01
Rolnummer rechtbank : 5380520 CV EXPL 16-7281
arrest van 19 februari 2019
inzake
de Ontvanger van Belastingdienst,
kantoorhoudende te Leeuwarden,
appellant,
hierna te noemen: de Ontvanger,
advocaat: mr. E.E. Schipper te Amsterdam,
tegen
Total Infra Safety Consultants B.V.,
gevestigd te Dordrecht,
geïntimeerde,
hierna te noemen: TISC,
advocaat: mr. Z.B. Gyömörei te Den Haag.

1.Het geding

1.1.
Bij exploot van 25 april 2017 heeft de Ontvanger hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam, sector kanton, locatie Dordrecht, van 2 februari 2017 (het bestreden vonnis). De Ontvanger heeft bij memorie van grieven met producties drie grieven aangevoerd. TISC heeft de grieven bij memorie van antwoord bestreden. Daarna is arrest bepaald.

2.Beoordeling van het hoger beroep

2.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
2.2.
TISC heeft driemaal aangifte loonbelasting gedaan over september 2009. In de eerste aangifte van 25 september 2009 heeft TISC een te betalen bedrag aangegeven van € 20.447,-, in de tweede aangifte van 8 oktober 2009 heeft TISC een te betalen bedrag aangegeven van nihil en in de derde aangifte van 13 oktober 2009 heeft TISC een te betalen bedrag aangegeven van € 20.085,-. TISC heeft op 28 oktober 2009 een bedrag van € 20.085,- aan de Ontvanger betaald met als omschrijving “Loonheffing Periode September 2009 TISC Dordrecht”. De Ontvanger heeft op 9 december 2009 een bedrag van € 20.085,- aan TISC betaald onder vermelding van “teveelbet. loonh. sept. 2009”.
2.3.
De Ontvanger heeft TISC gedagvaard en gevorderd dat TISC het bedrag van € 20.085,- aan haar terugbetaalt. De Ontvanger heeft daaraan ten grondslag gelegd dat TISC dit bedrag zonder rechtsgrond heeft ontvangen. Hij beroept zich op onverschuldigde betaling. TISC heeft verweer gevoerd.
2.4.
De kantonrechter heeft de vordering van de Ontvanger in het bestreden vonnis afgewezen. Naar het oordeel van de kantonrechter is geen sprake van onverschuldigde betaling, omdat de Ontvanger het bedrag van € 20.085,- heeft terugbetaald op basis van de nihilaangifte. Omdat niet gesteld of gebleken is dat die nihilaangifte onterecht was, moet er volgens de kantonrechter van worden uitgegaan dat de Ontvanger het bedrag van € 20.085,-terecht heeft terugbetaald. Als uit de latere aangifte van TISC volgt dat TISC toch een bedrag van € 20.085,- verschuldigd was, had de Ontvanger een naheffingsaanslag moeten opleggen. Zij kan dit bedrag volgens de kantonrechter niet langs civielrechtelijke weg terugvorderen.
2.5.
In hoger beroep vordert de Ontvanger dat het hof het bestreden vonnis, bij arrest voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, vernietigt en de vordering van de Ontvanger toewijst, met veroordeling van TISC in de proceskosten in beide instanties. TISC voert verweer.
2.6.
In de
eerstegrief stelt de Ontvanger dat de door de kantonrechter (in r.o. 1.1 tot en met 1.3) vastgestelde feiten voor de beoordeling van het geschil ontoereikend en gedeeltelijk onjuist zijn. Deze grief slaagt. Hiervoor zijn de feiten weergegeven zoals zij door de Ontvanger zijn uiteengezet en door TISC niet of tevergeefs (zie hierna onder 2.7) zijn bestreden.
2.7.
TISC heeft aangevoerd dat zij volgens de Ontvanger naar aanleiding van de eerste aangifte een bedrag van € 20.447,- heeft betaald. De Ontvanger heeft echter niet gesteld dat TISC een bedrag van € 20.447,- heeft
betaald, maar dat TISC in haar eerste aangifte een bedrag van € 20.447,-
als te betalen heeft aangegeven.TISC heeft verder aangevoerd dat volgens de door de Ontvanger als productie 1 bij dagvaarding in eerste aanleg overgelegde uitbetalingsinstructie (geen € 20.447,- maar) € 20.085,- door TISC is betaald. Deze productie ziet echter niet op een betaling door TISC aan de Ontvanger, maar op een betaling door de Ontvanger aan TISC (namelijk de betaling op 9 december 2009). Uit het door de Ontvanger als onderdeel van productie 4 bij dagvaarding in eerste aanleg overgelegde rekeningafschrift van TISC blijkt, zoals hiervoor overwogen, dat TISC op 28 oktober 2009 (dus na de derde aangifte) € 20.085,- heeft betaald (en dus geen € 20.447,-). TISC heeft ten aanzien van de door haar gestelde betaling van € 20.447,- geen bewijsstukken overgelegd of (voldoende gespecificeerd) bewijs aangeboden. Het hof gaat er dan ook van uit dat TISC slechts een bedrag van € 20.085,- heeft betaald.
2.8.
In de
tweedegrief voert de Ontvanger aan dat de kantonrechter (in r.o. 4.3) ten onrechte heeft overwogen dat de Ontvanger het bedrag van € 20.085,- terecht, want op grond van de nihilaangifte, aan TISC heeft terugbetaald. De Ontvanger verwijst daartoe naar het feit dat TISC nog geen betaling had verricht toen zij de nihilaangifte deed, zodat de nihilaangifte geen verzoek om teruggaaf van betaalde belasting behelsde. Met haar
derdegrief bestrijdt de Ontvanger de overweging van de kantonrechter (in r.o. 4.4) dat de betaling door de Ontvanger niet (alsnog) onverschuldigd is gedaan als TISC nadien, op basis van een latere aangifte, een bedrag van € 20.085,- verschuldigd is geworden, omdat de Ontvanger in dat geval een naheffingsaanslag had moeten opleggen. De Ontvanger stelt daartoe – onder verwijzing naar de door haar aangevoerde feiten – dat TISC over september 2009 geen aangifte meer heeft gedaan nadat de Ontvanger (op 9 december 2009) per abuis het bedrag van € 20.085,- aan TISC had betaald en dat naheffing niet meer mogelijk was.
2.9.
TISC voert aan dat de Ontvanger met de terugbetaling van € 20.085,- de nihilaangifte heeft gehonoreerd, zij het dat de Ontvanger € 363,- te weinig heeft teruggegeven uitgaande van het door de Ontvanger genoemde bedrag van € 20.447,- op de eerste aangifte. TISC stelt verder dat met de derde belastingaangifte sprake was van een materieel verschuldigde belastingschuld, die niet is geformaliseerd. De inspecteur had een naheffingsaanslag moeten opleggen. Nu dit niet is gebeurd, is sprake van een niet-invorderbare materiële belastingschuld, die door het verstrijken van de termijn van artikel 20 lid 3 AWR niet meer kan worden geformaliseerd door een naheffingsaanslag. Dit kan volgens TISC niet worden gerepareerd door op grond van het civiele recht alsnog een materieel verschuldigde belasting in te vorderen. Ten slotte betoogt TISC dat als de tweede grief van de Ontvanger zo moet worden uitgelegd dat op de derde aangifte € 20.085,- had moeten worden betaald in plaats van teruggegeven, en de Ontvanger het bedrag van € 20.085,- op die grond terugvordert, dan alsnog de nihilaangifte van TISC moet worden behandeld, en dat op die aangifte nog € 362,- aan TISC moet worden terugbetaald, ervan uitgaande dat TISC € 20.447,- heeft betaald.
2.10.
Het hof zal de tweede en derde grief gezamenlijk behandelen.
2.11.
TISC betoogt ten onrechte dat zij op de eerste belastingaangifte voor september 2009 enig bedrag heeft betaald en dat bedrag vervolgens heeft teruggevraagd door een nihilaangifte voor hetzelfde tijdvak in te dienen. Zoals volgt uit de bespreking van de eerste grief, heeft TISC slechts een bedrag van € 20.085,- betaald en wel op 28 oktober 2009, na de derde belastingaangifte.
2.12.
Naheffing op grond van artikel 20 AWR is mogelijk, indien de belasting die op aangifte behoort te worden voldaan of afgedragen, geheel of gedeeltelijk niet is betaald. Uit het voorgaande volgt dat deze situatie zich niet voor heeft gedaan. Door de aangifte van 13 oktober 2009 en de betaling van het daarop betrekking hebbende bedrag van € 20.085,- (op 28 oktober 2009) is de formele belastingschuld ontstaan respectievelijk voldaan. De terugbetaling door de Ontvanger van dit laatste bedrag doet hieraan niet af. Het enkele feit dat de Ontvanger dit bedrag op 9 december 2009 abusievelijk en buiten de wil van TISC om heeft terugbetaald betekent immers niet dat TISC niet heeft betaald in de zin van artikel 20 AWR (zie ook HR 21 augustus 1996, ECLI:NL:HR:1996:AA1702). Met geheel of gedeeltelijk niet betaald zijn (in de zin van artikel 20 AWR) wordt gelijkgesteld het geval waarin, naar aanleiding van een gedaan verzoek ten onrechte vrijstelling, vermindering van inhouding of teruggaaf is verleend. Van een dergelijk verzoek is sprake als de inspecteur redelijkerwijs een mededeling van de belastingplichtige heeft kunnen opvatten als een verzoek om teruggaaf van belasting (HR 21 april 2017, nr. 16/00770,
BNB 2017/155). In dit geval is daarvan, anders dan door TISC betoogd, geen sprake. De nihilaangifte behelsde geen verzoek tot
terugbetalen, omdat TISC op het moment van de nihilaangifte nog geen enkel bedrag over september 2009 aan de Ontvanger had betaald. De inspecteur heeft de nihilaangifte ook niet als zodanig opgevat. Dat de Ontvanger niettemin op 9 december 2009 per abuis, namelijk door de nihilaangifte ten onrechte te betrekken op de betaling van € 20.085,- op 28 oktober 2009, is gekomen tot terugbetaling van dit laatste bedrag, maakt dit niet anders. Voor een naheffingsaanslag was in dit geval dan ook geen aanleiding.
2.13.
Gelet op het voorgaande is ook het subsidiaire verweer van TISC, dat erop neerkomt dat alsnog op de nihilaangifte zou moeten worden beslist, ongegrond. Evenals het primaire verweer van TISC gaat dit verweer uit van het onjuiste uitgangspunt dat de nihilaangifte als een verzoek om teruggave van belasting moet worden gezien.
2.14.
Uit het voorgaande volgt dat ook de tweede en derde grief van de Ontvanger slagen en dat de Ontvanger het bedrag van € 20.085,- op 9 december 2009 zonder rechtsgrond aan TISC heeft betaald. De vordering van de Ontvanger op grond van onverschuldigde betaling zal daarom worden toegewezen.
Conclusie
2.15.
De door de Ontvanger opgeworpen grieven slagen en het hof zal het bestreden vonnis vernietigen en de vordering van de Ontvanger toewijzen, met veroordeling van TISC in de kosten van beide instanties.
2.16.
De proceskosten aan de zijde van de Ontvanger in eerste aanleg worden begroot op:
- dagvaarding € 15,-
- griffierecht € 941,-
- salaris advocaat €
800,-
Totaal € 1.756,-
2.17.
De proceskosten aan de zijde van de Ontvanger in hoger beroep op worden begroot op:
- dagvaarding € 16,-
- griffierecht € 1.952,-
- salaris advocaat €
1.391,-
Totaal € 3.359,-
Beslissing
Het hof:
- vernietigt het bestreden vonnis;
en
opnieuw rechtdoende:
- veroordeelt TISC om aan de Ontvanger een bedrag van € 20.085,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 april 2016, met veroordeling van TISC in de proceskosten in beide instanties ter hoogte van in totaal € 5.115,-.
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.A. Boele, P. Glazener en K.J. van den Herik en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 februari 2019 in aanwezigheid van de griffier.