ECLI:NL:GHDHA:2019:407

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 februari 2019
Publicatiedatum
28 februari 2019
Zaaknummer
200.219.866/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van onderbewindstelling en afwijzing verzoek tot ondercuratelestelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 13 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de onderbewindstelling van een meerderjarige. De rechthebbende, aangeduid als [appellante], had een verzoek ingediend tot ondercuratelestelling, terwijl de verweersters, waaronder [dochter 2], dit verzoek hadden ingediend. Het hof heeft in zijn beoordeling gekeken naar de vermogensrechtelijke belangen van de rechthebbende en de noodzaak voor onderbewindstelling en mentorschap. De deskundige, een psychiater, concludeerde dat de rechthebbende in staat was om haar eigen belangen te behartigen en dat er geen sprake was van een geestelijke of lichamelijke stoornis. Het hof oordeelde dat de verweersters niet voldoende onderbouwd hadden aangetoond dat er een noodzaak was voor de onderbewindstelling of het mentorschap. De bestreden beschikking van de kantonrechter werd vernietigd en het verzoek tot ondercuratelestelling werd afgewezen. Tevens werden de kosten van de deskundige vastgesteld op € 4.653,59, waarbij de verweersters verantwoordelijk werden gesteld voor de betaling van deze kosten. De overige proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 13 februari 2019
Zaaknummer : 200.219.866/01
Zaaknummer rechtbank : 5647298 EJ VERZ 17-80579
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de rechthebbende,
advocaat mr. A.R. Rens te Den Haag,
tegen
1. [geïntimeerde 1] ,
hierna te noemen: [dochter 1] ,
2. [geïntimeerde 2] ,
hierna te noemen: [dochter 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
verweersters, tevens incidenteel verzoeksters, in hoger beroep,
hierna gezamenlijk te noemen: de verweersters,
advocaat mr. A.M. Bouwmeester te Rotterdam.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- [de bewindvoerder] ,
gevestigd te [plaats] ,
hierna te noemen: de bewindvoerder.
- [dochter 3] ,
hierna te noemen: [dochter 3] ,
- [dochter 4] ,
hierna te noemen: [dochter 4] ,
beiden wonende te [woonplaats] .

VERDER PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

Het hof verwijst voor het verloop van het geding naar zijn tussenbeschikking van 11 april 2018, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd.
Bij die beschikking heeft het hof de behandeling van de zaak aangehouden tot 30 juni 2018 pro forma en [de deskundige] , psychiater (hierna: de deskundige), benoemd als deskundige teneinde uiterlijk 30 juni 2018 aan het hof te rapporteren en daarbij de volgende vragen te beantwoorden:
a. a) is de betrokkene in staat om ten volle haar vermogensrechtelijke belangen te behartigen, dat wil zeggen kan zij dit zonder hulp van derden (anders dan bijvoorbeeld een belastingadviseur)? Hierbij dient mede in aanmerking te worden genomen de leeftijd, de ervaring en het kennisniveau van de betrokkene.
b) is de betrokkene beïnvloedbaar; bestaat er een risico dat anderen misbruik van haar situatie zullen maken?
Voorts is door het hof een voorschot vastgesteld van € 2.500,- ter dekking van de kosten van de deskundige. Het hof heeft bepaald dat de verweersters dit voorschot ter griffie van het hof zullen deponeren.
Op 18 mei 2018 is het betreffende voorschot ter griffie van het hof ontvangen.
Op 8 oktober 2018 is het deskundigenbericht bij het hof ingekomen.
Op 6 november 2018 is de declaratie van de deskundige, betreffende een bedrag van € 4.653,59, bij het hof ingekomen.
Bij brief van 13 december 2018 heeft het hof partijen en belanghebbenden in de gelegenheid gesteld te reageren op het deskundigenbericht alsmede op de declaratie. Het hof heeft partijen tevens verzocht zich uit te laten over het gewenste verdere verloop van de procedure.
Het hof heeft gezien het verschil in hoogte van het bedrag bij voornoemde beschikking van 11 april 2018 en de uiteindelijke einddeclaratie van de deskundige hierover nog contact gehad met de deskundige. Door een miscommunicatie is het bedrag zoals genoemd in de beschikking van 11 april 2018 opgenomen als een bedrag inclusief omzetbelasting. Dit had echter exclusief omzetbelasting moeten zijn.
Op 31 december 2018 is van de zijde van de rechthebbende een reactie gekomen op de brief van 13 december 2018 betreffende de declaratie van de deskundige. Namens de rechthebbende stelt mr. A.R. Rens dat hij geen inhoudelijk oordeel kan vormen over de declaratie, omdat er geen urenspecificatie is bijgevoegd. Het aantal gewerkte uren alsmede de hoogte van de ingediende nota komen mr. A.R. Rens hoog voor. Verder gaat hij ervan uit dat, gezien de deskundige is benoemd op verzoek van de verweersters, de rechthebbende niet hoeft bij te dragen aan de nota.
Op 10 januari 2019 is van de zijde van de verweersters een reactie gekomen op de brief van 13 december 2018 betreffende het deskundigenbericht.
Op 16 januari 2019 is van de zijde van de rechthebbende een reactie gekomen op de brief van 13 december 2018 betreffende het deskundigenbericht en het gewenste verdere verloop van de procedure.
Het hof heeft de eindbeschikking bepaald op heden.

DE VERDERE BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

Onderbewindstelling
1. In de reactie van de rechthebbende op het deskundigenbericht komt naar voren dat de rechthebbende zich kan vinden in de conclusies van het deskundigenbericht, onder meer inhoudende dat zij ten volle in staat is om haar vermogensrechtelijke belangen te behartigen, dat geen sprake is van een stoornis alsmede dat zij zich niet makkelijk laat beïnvloeden. De rechthebbende hoopt dat met het deskundigenbericht de procedure nu eindelijk beëindigd zal worden en de rust zal terugkeren.
2. In de reactie van de verweersters op het deskundigenbericht komt – kort samengevat – het volgende naar voren. De verweersters hebben zich verbaasd over hetgeen de rechthebbende ten overstaan van de deskundige heeft verklaard. De rechthebbende heeft ten onrechte de indruk dat het de verweersters te doen is geweest om hun erfdeel veilig te stellen. De verweersters hebben in hun handelen steeds het belang van de rechthebbende voor ogen gehad en hebben haar willen beschermen. Onder de huidige omstandigheden kunnen de verweersters niets meer voor de rechthebbende betekenen. Zij leggen zich neer bij het oordeel van de deskundige dat de rechthebbende ten volle in staat wordt geacht haar vermogensrechtelijke belangen te behartigen.
3. Het hof stelt het volgende voorop. Op grond van artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kantonrechter indien een meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, als gevolg van
a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel
b. verkwisting of het hebben van problematische schulden,
een bewind instellen over één of meer van de goederen, die hem als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren.
4. Het hof overweegt als volgt. Op grond van de overgelegde stukken en met name op grond van het deskundigenbericht is het hof van oordeel dat niet wordt voldaan aan de voorwaarden van voornoemd artikel. Het hof overweegt daartoe meer in het bijzonder als volgt. In het deskundigenbericht concludeert de deskundige dat de rechthebbende in staat is om ten volle haar vermogensrechtelijke belangen te behartigen. Er is tijdens het onderzoek door de deskundige geen lichamelijke of geestelijke stoornis en geen stoornis in het gebruik van middelen vastgesteld waardoor de rechthebbende niet in staat zou zijn haar eigen belangen te behartigen. Uit het deskundigenbericht volgt dat de rechthebbende zich er bewust van was en is dat zij gezien haar leeftijd en lichamelijke conditie een makkelijk slachtoffer is voor personen die haar kwaad willen doen. De rechthebbende heeft daarom besloten zelf geen geld meer op te nemen bij de bank en heeft [dochter 3] gevraagd dit voor haar te doen. De rechthebbende heeft verder geen voorgeschiedenis waarbij zij schulden maakte of anderszins in de financiële problemen terecht is gekomen. Zij is op de hoogte van wat haar maandelijkse inkomsten en haar vaste lasten zijn. De rechthebbende heeft in gesprek met de deskundige verder ontkend dat anderen misbruik van haar maken. De huisarts, die de rechthebbende één keer in de twee maanden ziet, heeft verklaard dat de betrokkene wilsbekwaam is en geen persoon is die zich makkelijk laat beïnvloeden. De deskundige neemt verder in aanmerking dat het risico op misbruik van de situatie bij de rechthebbende zich volgens haar drie oudste dochters lijkt te beperken tot [dochter 3] en haar familie. In hoeverre hier daadwerkelijk sprake van is geweest, is voor de deskundige niet duidelijk. De deskundige concludeert dat er geen aanwijzingen zijn dat de rechthebbende zich makkelijk laat beïnvloeden. Uit het voorgaande leidt het hof af dat de rechthebbende in staat is om, met steun van derden, ten volle haar vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen. Niet is gebleken dat zij als gevolg van haar lichamelijke of geestelijke toestand hier tijdelijk of duurzaam niet toe in staat zou zijn. Tevens is niet gebleken van verkwisting of het hebben van problematische schulden. Naar het oordeel van het hof is de noodzaak voor de onderbewindstelling daarom niet aanwezig.
Overige beschermingsmaatregelen
5. Ten aanzien van het mentorschap stelt het hof voorop dat de kantonrechter ingevolge artikel 1:450 lid 1 BW indien een meerderjarige als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is of bemoeilijkt wordt zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen, een mentorschap kan instellen.
6. Het hof overweegt dat op grond van de overgelegde stukken eveneens niet is komen vast te staan dat de geestelijke of lichamelijke toestand van de rechthebbende van dien aard is dat er voldoende grond is voor het instellen van een mentorschap. Het verzoek van de verweersters tot benoeming van een mentor over de rechthebbende is onvoldoende onderbouwd. Het hof neemt verder in aanmerking dat de deskundige onder meer heeft geconcludeerd dat er bij de rechthebbende geen sprake is van een lichamelijke of geestelijke stoornis waardoor de rechthebbende niet in staat zou zijn haar eigen belangen te behartigen.
7. Nu naar het oordeel van het hof de noodzaak voor een bewind en mentorschap niet bestaat, behoeft het verzoek tot ondercuratelestelling van de rechthebbende, betreffende een nog verdergaand ingrijpen dan de maatregelen bewind en mentorschap, geen bespreking meer.
Conclusie
8. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en het inleidend verzoek van de verweersters afwijzen. Ingevolge het bepaalde in artikel 1:448 lid 4 BW in samenhang met artikel 1:384 BW eindigt als gevolg daarvan de taak van de bewindvoerder daags na deze uitspraak. Het in hoger beroep meer of anders verzochte wordt eveneens afgewezen.
Kosten deskundige
9. Gelet op de einddeclaratie van de deskundige van € 4.653,59 en de door de deskundige afgelegde rekening en verantwoording, die het hof gezien de omvang van het dossier, het aantal gevoerde gesprekken en het aantal bestede uren van 30 tegen een uurtarief van € 121,95 exclusief BTW, niet onredelijk acht, stelt het hof hierbij de deskundigenkosten – als bedoeld in artikel 199 van het Wetboek van Burgerlijk Rechtsvordering – vast op een bedrag van € 4.653,59, overeenkomstig de factuur van de deskundige. De verweersters hebben reeds een voorschot van € 2.500,- ter dekking van de kosten van de deskundige ter griffie van het hof gedeponeerd. Het hof acht het redelijk en billijk dat de verweersters – als de in het ongelijk gestelde partij – naast dit reeds door hen gedeponeerde voorschot, eveneens de resterende kosten van de deskundige voldoen. De verweersters dienen er derhalve voor zorg te dragen dat de resterende kosten ad € 2.153,59 eveneens ter griffie van het hof worden gedeponeerd.
Proceskosten
10. Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de overige proceskosten in hoger beroep compenseren.
11. Dit leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover daarbij door de kantonrechter op de voet van het bepaalde in artikel 1:432, lid 3 BW ambtshalve is overgegaan tot instelling van het bewind en, in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het inleidend verzoek van de verweersters tot ondercuratelestelling van de rechthebbende af;
stelt de kosten van de deskundige vast op € 4.653,59;
bepaalt dat de verweersters naast het reeds door hen betaalde voorschot van € 2.500,- de nog resterende kosten van de deskundige van € 2.153,59 ter griffie van het hof dienen te deponeren. Hiertoe ontvangen de verweersters een factuur van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (hierna: LDCR) met betaalinstructies;
veroordeelt de verweersters tot betaling van voornoemde factuur binnen veertien dagen na ontvangst van deze factuur;
gelast de griffier van dit hof de declaratie ten bedrage van € 4.653,59 aan de deskundige te betalen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
draagt de griffier op krachtens het bepaalde in artikel 1:391 BW een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de rechtbank Den Haag, in verband met aantekening in het Centraal Curatele en bewindregister;
compenseert de overige proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.A. van Kempen, J.M. van Baardewijk en M.Th. Linsen-Penning de Vries, bijgestaan door mr. N.M. Gerts als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 februari 2019.