ECLI:NL:GHDHA:2019:3974

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
28 juni 2019
Publicatiedatum
7 januari 2021
Zaaknummer
BK-19/00101 en BK-19/00102
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de aanmerkelijkheid van belanghebbende en voldoening van Bpm voor buitenlandse voertuigen

In deze zaak gaat het om een geschil tussen belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over de aanmerkelijkheid van belanghebbende in het kader van de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm). Belanghebbende heeft voor de registratie van twee buitenlandse voertuigen, een Fiat 500 Abarth en een BMW 118i, Bpm voldaan. De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende tegen de voldoeningen op aangifte niet-ontvankelijk verklaard. De Rechtbank heeft echter geoordeeld dat belanghebbende als belanghebbende moet worden aangemerkt en heeft de uitspraken van de inspecteur vernietigd. De Rechtbank heeft de zaken terugverwezen naar de inspecteur voor een nieuwe beslissing op de bezwaren en heeft proceskostenvergoeding toegekend aan belanghebbende.

In hoger beroep bevestigt het Gerechtshof Den Haag de uitspraak van de Rechtbank. Het Hof oordeelt dat de stelling van belanghebbende, dat het griffierecht te hoog is, faalt. Het Hof stelt vast dat de Rechtbank terecht heeft geoordeeld dat belanghebbende als belanghebbende moet worden aangemerkt en dat de bezwaren ten onrechte niet-ontvankelijk zijn verklaard. Het Hof ziet geen reden om prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie voor te leggen en verklaart het hoger beroep ongegrond. De uitspraak is op 28 juni 2019 in het openbaar uitgesproken en ondertekend door de rechters in tegenwoordigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-19/00101 en BK-19/00102

Uitspraak van 28 juni 2019

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

en
de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratieve processen/Team Auto BPM, kantoor Doetinchem, de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 17 december 2018, nummers SGR 18/3216 en SGR 18/3220.

Overwegingen

1. Belanghebbende heeft voor de Nederlandse registratie van twee uit het buitenland afkomstige personenauto’s, een Fiat 500 Abarth en een BMW 118i, op aangiften € 3.256 en € 1.640 aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) voldaan. Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de bezwaren tegen de voldoeningen op aangifte niet-ontvankelijk verklaard.
2. Tegen de uitspraken van de Inspecteur heeft belanghebbende beroep bij de Rechtbank ingesteld. Een griffierecht van € 170 is geheven. De Rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de Inspecteur opgedragen opnieuw uitspraak te doen op de bezwaarschriften van belanghebbende, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende van € 1.251 en de Inspecteur opgedragen het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.
3. Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Een griffierecht van € 259 is geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
4. De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgehad in Den Haag ter zitting van het Hof van 21 juni 2019. Partijen zijn verschenen. Op de zitting zijn ook de hoger beroepen in de zaken BK-19/00004 t/m BK-19/00015, BK-19/00096 en BK-19/00097 ( [A] B.V.), de zaak BK-19/00039 ( [B] V.O.F.), de zaak BK-19/00058 ( [C] ), de zaken BK-19/00099 en BK-19/00100 ( [D] V.O.F.), de zaak BK-19/00103 ( [E] ), de zaak BK-19/00104 ( [F] ), de zaken BK-19/00105 en BK-19/00106 ( [G] B.V.), de zaak BK-19/00108 ( [H] B.V.), de zaak BK-19/00126 ( [I] B.V.), de zaak BK-19/00127 ( [J] ) en de zaak BK-19/00129 ( [K] ) behandeld. Met instemming van partijen geldt wat in het ene hoger beroep is aangevoerd en ingebracht ook, voor zover van toepassing, voor de andere hoger beroepen en geldt voor alle hoger beroepen ook, voor zover van toepassing, wat op de zitting van 7 juni 2019 is verhandeld met betrekking tot de zaken BK-19/00042 t/m BK-19/00056 ( [A] B.V.).
5. De Rechtbank heeft overwogen:
"(…)
Geschil
4. Tussen partijen is in geschil of [belanghebbende] terecht niet als belanghebbende is aangemerkt. In het bijzonder is in geschil of [belanghebbende], dan wel een derde de verschuldigde Bpm heeft voldaan.
5. [ Belanghebbende] stelt dat hij de verschuldigde Bpm heeft voldaan en concludeert dat de bezwaren daarom ten onrechte niet-ontvankelijk zijn verklaard.
Beoordeling van het geschil
6. [ Belanghebbende] heeft ter zitting met stukken aangetoond dat hij de verschuldigde Bpm heeft voldaan. [Belanghebbende] is daarom - zoals [De Inspecteur] ter zitting ook heeft erkend - wel als belanghebbende aan te merken. Gelet hierop zijn de bezwaren ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. De beroepen dienen om die reden gegrond te worden verklaard. De rechtbank zal de zaken terugwijzen naar [de Inspecteur] om opnieuw op de bezwaren van [belanghebbende] te beslissen.
Proceskosten
7. De rechtbank veroordeelt [de Inspecteur] in de door [belanghebbende] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.251 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 249, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501 en een wegingsfactor 1).
(…)"
6. In hoger beroep zijn, naar het Hof begrijpt, nagenoeg dezelfde geschilpunten als bij de Rechtbank aan de orde. Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken.
7. De Rechtbank heeft naar 's Hofs oordeel met betrekking tot de geschilpunten rechtens juist - door de Inspecteur niet bestreden - geoordeeld. Belanghebbende heeft in hoger beroep niets aangevoerd, gelet ook op de weerspreking door de Inspecteur, dat rechtvaardigt anders te oordelen of waaruit anderszins, bijvoorbeeld wat betreft de heffing van griffierecht en een vergoeding van de werkelijke proceskosten, een inhoudelijk of formeel beletsel is te putten voor het bevestigen van de uitspraak van de Rechtbank. Al wat belanghebbende heeft aangevoerd treft geen doel, daar zijn stellingen, zo al relevant en te volgen, niet blijk geven van een juiste rechtsopvatting dan wel feitelijke grondslag missen. Opmerking verdient dat tussen partijen vaststaat, zo blijkt op de zitting, dat de Inspecteur te betalen bedragen telkens vergoedt en heeft vergoed met de eventueel verschuldigde rente (het Hof verwijst ook naar de bijlage bij het verweerschrift in hoger beroep), terwijl het Hof ervan uitgaat dat de rentevergoeding ook is toegepast in deze zaak. Partijen is die laatste gedachte op de zitting, vooral bij de door de Inspecteur gegeven uiteenzetting over hoe in de praktijk met het vergoeden van rente wordt omgegaan, ook meer keren voorgehouden en noch belanghebbende noch de Inspecteur heeft een en ander ontkend.
8. De met een beroep op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 4 oktober 2018, Kantarev, ECLI:EU:C:2018:807, gedane stelling dat het griffierecht te hoog is faalt, al omdat de stelling blijk geeft van een verkeerde lezing van dat arrest.
9. Het Hof ziet voor deze procedure geen reden het Hof van Justitie van de Europese Unie prejudiciële vragen voor te leggen.
10. Het hoger beroep is ongegrond.
11. Het Hof ziet geen reden een partij te veroordelen in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
De uitspraak is vastgesteld door U.E. Tromp, J.T. Sanders en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier L. van den Bogerd. De beslissing is op 28 juni 2019 in het openbaar uitgesproken.
Wegens verhindering van de voorzitter is de uitspraak ondertekend door raadsheer Visser
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.