Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Uitspraak van 30 januari 2019
[X] te [Z] , belanghebbende,
(vertegenwoordigers: J.E. Weststrate en F. Gerrits),
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 30 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de WOZ-waarde van een vrijstaande woning, gelegen aan het water, die door de heffingsambtenaar van de gemeente [Z] was vastgesteld op € 603.000 voor het kalenderjaar 2017. De belanghebbende, eigenaar van de woning, was het niet eens met deze waardebepaling en had eerder bezwaar gemaakt, wat door de heffingsambtenaar ongegrond was verklaard. De Rechtbank Den Haag had het beroep van de belanghebbende ook ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in hoger beroep ging.
Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar aan zijn bewijslast had voldaan. De waarde was vastgesteld op basis van een taxatierapport dat vergelijkingsobjecten gebruikte, en het Hof vond de gebruikte vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar. De belanghebbende had een eigen verkoopcijfer ingediend, maar het Hof oordeelde dat deze verkoopprijs niet de WOZ-waarde weergeeft, omdat de woning niet op reguliere wijze te koop was aangeboden. Het Hof concludeerde dat de aan de woning toegekende waarde niet in een onjuiste verhouding staat tot de verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten, ondanks de nabijheid van sociale huurflats.
De uitspraak van de Rechtbank werd bevestigd, en het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning op een juiste manier had vastgesteld. De belanghebbende had niet aannemelijk gemaakt dat de waarde te hoog was vastgesteld, en het hoger beroep werd ongegrond verklaard. De proceskosten werden niet toegewezen.