Partneralimentatie
Rechtsmacht en toepasselijk recht
9. Nu de man in Nederland woont, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe ten aanzien van het alimentatieverzoek.
10. Volgens de man is, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, Nederlands recht van toepassing op het verzoek van de vrouw om partneralimentatie. Op grond van artikel 5 van het Haags Alimentatieprotocol 2007 moet worden afgeweken van de hoofdregel van artikel 3 op grond waarvan Maleisisch recht van toepassing zou zijn. De man voert daartoe het volgende aan:
- partijen woonden voor het huwelijk in Nederland op basis van een Nederlands samenlevingscontract;
- vanaf hun feitelijk vertrek uit Nederland naar Andorra, waar zij twee jaar hebben gewoond, hebben zij steeds hun banden met Nederland aangehouden. Dit geldt ook voor de periode van één jaar en acht maanden die zij daarna in Maleisië hebben doorgebracht;
- partijen hebben op het moment van hun huwelijkssluiting niet kunnen voorzien dat Maleisisch recht op hun huwelijksvermogensregime van toepassing zou zijn en zulks is derhalve in strijd met hun gerechtvaardigde verwachtingen toentertijd.
11. Volgens de vrouw is Maleisisch recht van toepassing op de vaststelling van de hoogte en duur van de partneralimentatie. Relevant is niet of de man maar of het huwelijk van partijen nauwer verbonden is met Maleisië dan met Nederland, en dat is het geval want:
- partijen zijn in Nederland juist gehuwd om naar het buitenland te vertrekken
- de man heeft op papier de langste huwelijksperiode in Maleisië doorgebracht.
12. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat Maleisisch recht van toepassing is op het verzoek van de vrouw om partneralimentatie. Het hof neemt de gronden van de rechtbank over en maakt deze tot de zijne. De man heeft in hoger beroep geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. De binding van partijen na de huwelijkssluiting met Nederland is uiterst summier, nu partijen maar 10 dagen na de huwelijkssluiting in Nederland hebben verbleven en daarna naar Andorra zijn verhuisd.
13. De rechtbank heeft op basis van het door de vrouw overgelegde rapport van het Internationaal Juridisch Instituut en de door ieder van partijen overgelegde legal opinions van de door ieder van hen geraadpleegde Maleisische advocaten geoordeeld dat ter zake de partneralimentatie naar Maleisisch recht primair gekeken dient te worden naar de behoefte van de alimentatiegerechtigde en de draagkracht van de alimentatieplichtige. Daarnaast is het levensniveau gedurende het huwelijk een relevant aspect. Gelet op de desbetreffende gewisselde stukken komt het hof eveneens tot het oordeel dat het Maleisische systeem van partneralimentatie vergelijkbaar is met dat in Nederland. Dit brengt mee dat indien de man geen draagkracht mocht hebben, er geen ruimte is voor het opleggen van partneralimentatie.
14. Het hof stelt vast dat de door de rechtbank bepaalde behoefte van de vrouw van € 5.000,- netto per maand in hoger beroep niet in geschil is, zodat het hof eveneens van deze behoefte uit zal gaan.
15. Ongeacht of de man draagkracht heeft voor partneralimentatie, ziet het hof aanleiding de verdiencapaciteit van de vrouw te beoordelen aangezien de man daarover uitdrukkelijk heeft gegriefd en het oordeel van het hof ter zake in mogelijk toekomstige procedures van belang kan zijn.
16. Volgens de man heeft de vrouw, die een universitaire opleiding heeft genoten, ruim 15 jaar op hoog niveau gewerkt voor diverse internationale bedrijven. Partijen zijn naar Andorra en vervolgens Maleisië verhuisd om belastingtechnische redenen. Er was daar geen financiële noodzaak voor de vrouw om te gaan werken. Pas in 2016 is de vrouw op eigen initiatief een opleiding tot docent begonnen. Dit is haar eigen keuze geweest waarvan zij de financiële gevolgen moet dragen. De vrouw heeft alle mogelijke hulp in huis en tuin en tevens opvang voor de minderjarige, zodat zij haar werk op universitair niveau kan hervatten. De verdiencapaciteit van de vrouw moet derhalve gesteld worden op € 8.333,33 netto per maand. Zij heeft dan geen aanvullende behoefte meer. Daarnaast beschikt de vrouw over vermogen waaruit zij inkomen genereert. De man verwijst naar diverse uitspraken die zijn betoog ondersteunen. Hij is het niet eens met de door de rechtbank aangebrachte fasering van de verdiencapaciteit van de vrouw. De vrouw wist in december 2016 al dat partijen uit elkaar zouden gaan en had toen al op zoek kunnen gaan naar een baan op haar niveau met navenant hoog salaris. Volgens vaste rechtspraak rust op haar ook die verplichting. De vrouw stelt zelf in haar verweerschrift tevens houdende incidenteel appel (alinea 46) dat haar verdiencapaciteit € 66.000,- is. Niets staat eraan in de weg dat de vrouw elders gaat wonen en werken met een hoger salaris, aldus de man.
17. De vrouw betwist de stellingen van de man aldus:
- haar verdiencapaciteit is nooit zo hoog geweest als de man stelt. Het salaris dat zij genoot bij [voormalig werkgever van de man 3] , waar de man destijds als haar leidinggevende werkte, is niet representatief voor haar verdiencapaciteit, omdat de man haar bevoordeelde met een hoger salaris;
- de huidige baan van de vrouw op de internationale school van de minderjarige stelt haar in staat de extra zorg die de minderjarige volgens de hem behandelende psycholoog nodig heeft, aan hem te verlenen;
- de vrouw kan haar arbeidscontract voor de duur van vijf jaar met de school niet zomaar verbreken;
- haar diploma’s (bachelor economie, master econometrie, certificaat public relations management) zijn verouderd. Zij heeft geen actuele werkervaring in haar afstudeerrichting. Een terugkeer naar haar laatste werkveld - internationale gezondheidszorg sales - is evenmin mogelijk alleen al omdat zij dan veel zou moeten reizen, hetgeen zich niet verdraagt met de zorg voor de minderjarige;
- de man was het eens met en heeft actief meegewerkt aan de omscholing van de vrouw naar docente.
18. De vrouw legt haar huidige arbeidsovereenkomst, aanvullende arbeidsvoorwaarden en loonstroken van augustus-december 2018 over. Zij stelt haar verdiencapaciteit op € 1.122,- netto per maand met een te verwachten groei over ongeveer 10 jaar naar € 2.285,- netto per maand. Volgens de vrouw heeft zij geen vermogen. In haar incidenteel appel berekent de vrouw haar behoefte aan een aanvullende bijdrage van de man voor de eerste vijf jaar na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking op € 3.878,- netto per maand (€ 5.000,- minus € 1.122,-), welke behoefte de daarop volgende jaren steeds zal afnemen tot uiteindelijk € 2.715,- netto per maand (€ 5.000,- minus € 2.285,-).
19. Het hof overweegt als volgt. Ook naar Maleisisch recht is de hoofdregel dat de vrouw in beginsel in haar eigen levensonderhoud dient te voorzien. Ter zitting heeft het hof met de vrouw uitvoerig de door haar gevolgde opleidingen alsmede haar loopbaan doorgenomen. Feitelijk staat vast dat zij als laatste een opleiding tot docente heeft gevolgd en als docente werkt op de internationale school van de minderjarige. De vrouw heeft haar desbetreffende arbeidscontract en loonstroken overgelegd en een en ander genoegzaam ter zitting toegelicht. Gelet hierop gaat het hof ter zake haar verdiencapaciteit uit van het inkomen dat de vrouw feitelijk verdient en dat zij met stukken heeft onderbouwd. Evident is dat de vrouw dan nog steeds behoefte heeft aan een aanvullende bijdrage van de man, door het hof, overeenkomstig de berekening van de vrouw, gesteld op € 3.878,- netto per maand. Het hof ziet geen aanleiding de aanvullende behoefte na vijf jaar na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking vast te stellen, aangezien dit een toekomstige, onzekere omstandigheid betreft.
20. Het hof zal hieronder de draagkracht van de man beoordelen. Relevant is zijn inkomen per
22 oktober 2018, althans per de inschrijvingsdatum van de echtscheidingsbeschikking.
21. De man is het niet eens met de verdiencapaciteit die de rechtbank hem heeft toegerekend. Zij had geen ‘strafkorting’ wegens de terugkeer van de man naar Nederland mogen toepassen. Daarnaast vormt het rendement op het vermogen van de man geen inkomen dat bij de berekening van zijn draagkracht in aanmerking moet worden genomen.
Concreet voert de man aan:
- de beëindiging van zijn overeenkomst van opdracht met [voormalig werkgever van de man 1] , een Amerikaans bedrijf, is niet verwijtbaar;
- de huidige verdiencapaciteit van de man is maximaal € 120.000,- bruto per jaar (gezien het beperkte, specialistische werkgebied met weinig potentiële werkgevers en zijn gevorderde leeftijd van [leeftijd] );
- zolang de man geen inkomen heeft en zich daarvoor wel inspant, moet de partner- en kinderalimentatie op nihil worden gesteld;
- inkomen uit vermogen staat volgens de man los van inkomen uit betaalde arbeid. Bovendien bedroeg het rendement op het vermogen van de man € 14.784,- netto per jaar in plaats van het de door de rechtbank in aanmerking genomen rendement van € 36.000,- netto per jaar;
- de terugkeer naar Nederland waardoor de man weer belasting over zijn inkomen moet betalen, dient geen invloed te hebben op de hoogte van de hem toe te rekenen verdiencapaciteit. De man heeft de Nederlandse nationaliteit, heeft maar vier jaar in het buitenland gewoond en had slechts een tijdelijke verblijfsvergunning in Maleisië. Bovendien werkte hij niet in maar vanuit Maleisië.
In zijn verweer op incidenteel appel voert de man nog aan dat van hem niet verwacht kan worden dat hij inteert op de voor het huwelijk opgebouwde pensioengelden.
22. Volgens de vrouw is bij de man wel degelijk sprake van verwijtbaar inkomensverlies en heeft hij heeft zijn eigen ontslag bij [voormalig werkgever van de man 1] bewerkstelligd. Gelet op de afgelopen 15 jaar heeft de man een verdiencapaciteit van € 25.679,- netto per maand. Zijn leeftijd staat daaraan niet in de weg. Hij heeft 20 jaar werkervaring en is al diverse malen door potentiële werkgevers benaderd. Naar Maleisisch recht is ook het vermogen zelf (dus niet alleen het rendement daarvan) van de man relevant. De man dient zowel inkomen als vermogen aan te wenden om aan zijn alimentatieverplichtingen te voldoen. Het vermogen van de man bedraagt volgens de vrouw
€ 1.817.600,-. Daarnaast is er in haar opinie nog vermogen waarin de man geen inzicht wil geven.
23. Het hof heeft vastgesteld dat de man altijd in en vanuit Nederland heeft gewerkt. Dat zijn contract bij [voormalig werkgever van de man 1] niet is verlengd, acht het hof niet verwijtbaar gelet op de door de man ter terechtzitting gegeven toelichting aan het hof. Daaruit is het volgende gebleken. De man is in Utrecht afgestudeerd als civiel jurist, maar heeft vervolgens altijd in de commerciële praktijk gewerkt als verkoper van [software] -producten ( [software] ). De man heeft achtereenvolgens bij [voormalig werkgever van de man 2] , [voormalig werkgever van de man 3] en [voormalig werkgever van de man 4] gewerkt. Toen de baan van de man bij [voormalig werkgever van de man 4] na drie jaar door deze werkgever werd beëindigd, heeft hij een ontslagvergoeding van rond de € 300.000,- ontvangen, die hij in een B.V. - [de B.V.] - heeft ondergebracht. Via een oud-collega is de man vervolgens in contact gekomen met [voormalig werkgever van de man 1] , voor welk bedrijf hij op contractbasis soortgelijke werkzaamheden als voor [voormalig werkgever van de man 4] verrichtte. Bij deze werkzaamheden was het niet van belang waar de man woonde, aangezien hij werkte vanuit zijn laptop. Naar het oordeel van het hof heeft de man met deze toelichting alsmede gelet op de door de man en de vrouw ter zake van zijn ontslag bij [voormalig werkgever van de man 1] overgelegde stukken genoegzaam aangetoond dat [voormalig werkgever van de man 1] het contract met de man om organisatorische redenen heeft beëindigd omdat het bedrijf zich meer op de thuismarkt in de Verenigde Staten wilde gaan richten, terwijl de man specialist Aziatische landen was.
24. Feitelijk heeft de man geen inkomen in box 1. Het hof heeft aan de man verzocht in het geding te brengen zijn kwartaalaangiften omzetbelasting 2019. Uit deze kwartaalaangifte volgt dat de man als zelfstandig ondernemer geen omzet genereert. Het hof heeft tevens gezien dat de man heeft gesolliciteerd maar tot op heden geen werk heeft gevonden. De verwachting van de man dat hij een bruto jaarinkomen van € 120.000,- zou kunnen verdienen, is derhalve niet uitgekomen. Het hof gaat uit van het werkelijke arbeidsinkomen van de man en dat is in de visie van het hof nihil.
25. Partijen twisten over het inkomen van de man uit box 3. De man is van mening dat moet worden uitgegaan van het werkelijk behaalde rendement. Het hof begrijpt dat de man het vermogen in stand wil houden omdat dat dient als pensioenvoorziening. De vrouw daarentegen is van mening dat rekening moet worden gehouden met een rendement van 6,4% over
€ 1.300.000,- = € 83.200,- per jaar, nog te verminderen met de belastingen van € 15.000,- per jaar.
26. Het hof overweegt met betrekking tot het inkomen van de man uit box 3 als volgt. Het hof is van oordeel dat gekeken moet worden naar het feitelijke rendement dat de man over zijn vermogen heeft. Uit de stukken (productie 32 bij V-formulier van 31 oktober 2019) volgt dat de man een jaarlijks rendement heeft gerealiseerd van € 13.336,- (€ 7.262,- Van Lansschot Beleggingen en € 6.064,- Rabo beleggingen). Nu de werkelijke inkomsten uit de beleggingsportefeuille van de man lager zijn dan de daarover verschuldigde belasting, houdt het hof geen rekening met inkomen uit box 3.
27. Mede bezien de door de vrouw onweersproken doelstelling van het vermogen van de man, zijnde pensioenvoorziening, is het hof van oordeel dat ook naar Maleisisch recht niet van de man gevergd kan worden dat hij dit vermogen moet aanwenden voor partneralimentatie. De keuze van de man om zijn voor pensioen bestemde vermogen niet extern onder te brengen maar in eigen beheer te houden, brengt niet mee dat het thans gerechtvaardigd is dat hij dat vermogen naar Maleisisch recht zou moeten aanwenden. Weliswaar is het volgens de door de vrouw aangedragen case law mogelijk om vermogen van de alimentatieplichtige aan te spreken, echter naar het oordeel van het hof kan dit in dit specifieke geval niet van de man worden gevergd, aangezien zijn vermogen pensioen voor later betreft. Het enkele feit dat dit vermogen in eigen beheer wordt gehouden, maakt dit niet anders.
28. Gelet op het vorenstaande heeft de man geen draagkracht voor partneralimentatie en dient de bestreden beschikking in zoverre te worden vernietigd. Aan het verzoek van de man strekkende tot limitering dan wel nihilstelling van de partneralimentatie komt het hof niet meer toe.
Afkoopsom partneralimentatie
29. Naar Maleisisch recht kan tussen partijen ter zake de partneralimentatie een afkoopsom worden overeengekomen. In de visie van de man zijn daar in de onderhavige zaak naar Maleisisch recht geen gronden voor. Hij voert daartoe aan:
- partijen hebben geen overeenkomst gesloten over een afkoopsom, de man heeft dit enkel subsidiair verzocht;
- de man beschikt niet over vermogen dat voor een afkoopsom kan worden aangewend;
- de bereidheid tot het betalen van partneralimentatie is bij de man wel degelijk aanwezig;
- de partneralimentatie wordt feitelijk al door middel van verrekening betaald.
30. De vrouw is van mening dat er wel gronden zijn voor het bepalen van een afkoopsom. Volgens de vrouw:
- is er tussen partijen overeenstemming over een afkoopsom;
- dient de afkoopsom tot zekerheid;
- is er wel degelijk vermogen voor een afkoopsom beschikbaar;
- is de man gewoonweg niet bereid een afkoopsom te betalen.
31. Het hof overweegt als volgt. Uit het partijdebat volgt duidelijk dat partijen geen overeenstemming over enige afkoopsom hebben bereikt. Voorts is het hof van oordeel dat het vermogen van de man in dit specifieke geval niet aangewend mag worden voor afkoop van de partneralimentatie aangezien sprake is van een pensioenvoorziening. Niet is komen vast te staan dat de man niet bereid zou zijn tot betaling van partneralimentatie. Gelet op het vorenstaande komt het hof tot het oordeel dat er naar Maleisisch recht geen gronden voor het opleggen van een afkoopsom aanwezig zijn.
Terugbetaling te veel ontvangen partneralimentatie
32. Het hof is van oordeel dat ook naar Maleisisch recht op de vrouw een terugbetalingsverplichting rust nu zij zonder recht of titel geld van de man heeft ontvangen. Aangezien de vrouw in haar verweerschrift tevens houdende incidenteel appel onder randnummer 60 zelf stelt dat zij een vermogen heeft van in totaal € 43.671,-, is het hof van oordeel dat de vrouw de te veel ontvangen partneralimentatie uit die gelden dient terug te betalen.