ECLI:NL:GHDHA:2019:3803
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep kort geding
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep echtscheiding en verdeling gemeenschappelijke woning met betrekking tot onrechtmatige beslaglegging
In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding dat is ingesteld door [Vrouw EEN] tegen [Vrouw TWEE] met betrekking tot de afwikkeling van hun echtscheiding. De voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag had op 26 augustus 2019 een vonnis gewezen waarin de vorderingen van [Vrouw EEN] tot doorhaling van gelegde beslagen door [Vrouw TWEE] werden afgewezen. [Vrouw EEN] heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, maar het hof oordeelt dat er geen spoedeisend belang meer is, aangezien de beslaglegging inmiddels is opgeheven en de hoofdsom door [Vrouw TWEE] is geïncasseerd. Het hof concludeert dat de vorderingen van [Vrouw EEN] niet toewijsbaar zijn, omdat het spoedeisend belang ontbreekt. De vordering tot schadevergoeding op grond van onrechtmatige beslaglegging wordt eveneens afgewezen, omdat deze niet voldoet aan de vereisten van artikel 254 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Het hof bekrachtigt het bestreden vonnis en compenseert de proceskosten, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan op 10 december 2019.