ECLI:NL:GHDHA:2019:3759

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
17 december 2019
Publicatiedatum
6 maart 2020
Zaaknummer
200.244.288/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichtingen van erfgenamen bij nalatenschap en informatieverstrekking

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag is behandeld, gaat het om de verplichtingen van erfgenamen met betrekking tot de informatieverstrekking over de nalatenschap van de overleden erflater. De appellante, de moeder, en de geïntimeerde, de dochter, zijn in een geschil verwikkeld over de uitvoering van de testamentaire bepalingen en de verplichtingen die voortvloeien uit de nalatenschap. De erflater, die op [de sterfdatum] is overleden, had in zijn testament een ouderlijke boedelverdeling opgenomen, waarbij de appellante als uitvoerster was benoemd. De dochter vordert dat de moeder haar de benodigde financiële gegevens verstrekt, waaronder informatie over bankrekeningen en een eventuele bankkluis. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de moeder deze informatie binnen vier weken moest verstrekken, onder verbeurte van een dwangsom. De moeder is het niet eens met deze beslissing en stelt dat zij niet meer als executeur optreedt en dat de informatieverplichting een gezamenlijke verantwoordelijkheid is van beide erfgenamen. Het hof oordeelt dat de door de erflater opgelegde verplichtingen met zich meebrengen dat beide partijen elkaar moeten informeren over de nalatenschap. Het hof vernietigt het eerdere vonnis voor zover het de dwangsom betreft, omdat de moeder niet in staat is om binnen de gestelde termijn de gevraagde informatie te verstrekken. De dochter wordt in de gelegenheid gesteld om zelf informatie bij derden te verkrijgen. Het hof verklaart beide partijen niet-ontvankelijk in hun vorderingen over de proceskosten in eerste aanleg en compenseert de kosten in hoger beroep, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.244.288/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/528714 / HA ZA 17-284

arrest van 17 december 2019

inzake

[de moeder] ,

wonende te [woonplaats] ,
appellante, tevens geïntimeerde in incidenteel appel,
hierna te noemen: appellante,
advocaat: mr. A.A.M. Ruys-van Essen te Leidschendam,
tegen

[de dochter] ,

wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde, tevens appellante in incidenteel appel,
hierna te noemen: geïntimeerde,
advocaat: mr. A.C. Kool te Amsterdam.

Het geding

De rechtbank Den Haag heeft op 2 mei 2018 in één uitspraak vonnis gewezen en een beschikking gegeven. Uit rechtsoverweging 4.13 volgt dat de rechtbank de verzoekschriftprocedure heeft aangehouden en een deel van de dagvaardingsprocedure heeft verwezen naar de parkeerrol.
Bij exploot van 2 augustus 2018 is appellante in hoger beroep gekomen ter zake hetgeen in het dictum onder 5.1, 5.2. en 5.3 is vermeld van het door de rechtbank Den Haag tussen partijen gewezen vonnis van 2 mei 2018, hierna: het bestreden vonnis.
Bij memorie van grieven heeft appellante drie grieven aangevoerd.
Bij memorie van antwoord met producties heeft geïntimeerde de grieven bestreden en tevens incidenteel appel ingesteld.
Appellante heeft hierop gereageerd bij memorie van antwoord in incidenteel appel.
Vervolgens heeft geïntimeerde de stukken overgelegd en arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

1. De door de rechtbank in het bestreden vonnis vastgestelde feiten zijn niet in geschil. Ook het hof zal daar van uitgaan.
2. Bij het bestreden vonnis is, voor zover hier van belang:
onder 5.1
appellante veroordeeld tot het binnen vier weken na de datum van het bestreden vonnis verstrekken aan geïntimeerde van afschriften van de navolgende bescheiden:
  • documenten van Aegon en Nationale Nederlanden op grond waarvan het totaal aan levensverzekeringsuitkeringen kan worden vastgesteld;
  • afschriften, althans bankgegevens, van alle beleggings- en betaalrekeningen bij [Bank Een] die op [de sterfdatum] (mede) op naam stonden van erflater (in ieder geval de rekeningen met nummers [volgen nummers] );
  • bankafschriften op grond waarvan de saldi op [de sterfdatum] kunnen worden vastgesteld van (mede) op naam van erflater staande rekeningen die werden aangehouden bij Regiobank, SNS-bank, Rabobank en ING-bank (in ieder geval de ING-rekening met nummer [volgen nummers] );
  • documenten op grond waarvan kan worden vastgesteld welke aandelen op [de sterfdatum] (mede) door erflater werden gehouden;
  • documenten op grond waarvan de waarde per [de sterfdatum] kan worden vastgesteld van de (beleggings)rekening die (mede) door erflater werd aangehouden bij de Zwitserse bank [volgen nummers] ;
onder 5.2
bepaald dat als appellante in gebreke blijft aan de onder 5.1 opgenomen veroordeling te voldoen, zij een dwangsom zal verbeuren van € 500,- voor elke dag waarop zij daarmee in gebreke blijft, tot een maximum van in totaal € 25.000,-;
onder 5.3
het onder 5.1 en 5.2 toegewezene uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
onder 5.4
iedere verdere beslissing aangehouden en de zaak naar de parkeerrol verwezen.
3. Appellante vordert dat het het hof moge behagen bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te vernietigen het bestreden vonnis voor zover het een eindbeschikking (
het hof begrijpt: eindbeslissing) betreft en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van geïntimeerde in conventie af te wijzen en geïntimeerde te veroordelen in de kosten van beide instanties, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis (
het hof begrijpt: arrest), en - voor het geval voldoening van de kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
4. Geïntimeerde concludeert dat het het hof moge behagen bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
in principaal appel:
appellante niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, althans dit hoger beroep ongegrond te verklaren met afwijzing van de vorderingen van appellante en het bestreden vonnis te bekrachtigen, voor zover nodig met aanvulling of verbetering van gronden, voor zover geïntimeerde daartegen geen incidentele grieven heeft gericht;
en vordert in incidenteel appel:
het bestreden vonnis te vernietigen voor zover geïntimeerde daartegen incidentele grieven heeft verricht (
het hof begrijpt: gericht) en bij arrest voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- te bepalen dat appellante een dwangsom zonder maximum - althans een door het hof vast te stellen maximum - verbeurt van € 1.000,- per dag of gedeelte van een dag dat appellante na betekening van een in dezen te wijzen arrest geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft met de voldoening aan de veroordelingen tegen haar uitgesproken bij het bestreden vonnis;
- naast alle informatie waartoe appellante reeds is veroordeeld, appellante tevens te veroordelen tot het verstrekken van informatie over de bankkluis bij de ING-bank in de vorm van een verklaring van de bank over de aanwezigheid van die kluis en de inhoud daarvan op [de sterfdatum] dan wel het beëindigen of niet bestaan van de kluis en het overleggen van een verklaring over de hoogte van het op [de sterfdatum] aanwezige contante geld, binnen veertien dagen na het door het hof in incidenteel appel te wijzen arrest onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag, of gedeelte van een dag voor iedere dag dat appellante in gebreke blijft aan een veroordeling in dezen te voldoen.
- appellante te veroordelen in de kosten van beide instanties.
5. Appellante concludeert in incidenteel appel om geïntimeerde niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar incidenteel appel en gewijzigde eis af te wijzen en geïntimeerde te veroordelen in de kosten van beide instanties.

Enige achtergrondinformatie

6. Het gaat in deze zaak, kort gezegd, om het volgende. Geïntimeerde is de dochter van appellante en de heer [de vader] , die is overleden op [de sterfdatum] (hierna: erflater). Appellante en erflater waren in de wettelijke gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. De tweelingzus van geïntimeerde is vooroverleden op 20 mei 2002 zonder afstammelingen achter te laten.
7. Bij testament verleden op 25 juni 1975 heeft erflater zijn nalatenschap verdeeld in die zin dat aan appellante alle goederen en rechten van de nalatenschap zijn toegedeeld onder de last en verplichting voor haar rekening te nemen en als eigen schuld te voldoen, alle schulden welke ten laste van de nalatenschap zullen blijken te bestaan, alsmede de begrafeniskosten. Aan geïntimeerde is toegedeeld een vordering in contanten ter grootte van het haar toekomende erfdeel, die eerst opeisbaar is bij het overlijden, hertrouwen dan wel bij faillissementsverklaring of onder curatelestelling van appellante. Over deze vordering van geïntimeerde dient appellante een (eveneens eerst in voormelde gevallen opeisbare) rente van 5% te vergoeden. Voorts is aan de erfgenamen de last en verplichting opgelegd bij notariële akte een beschrijving op te maken van de nalatenschap, daarbij tevens de toegedeelde zaken te specificeren en de vordering van geïntimeerde te berekenen.
8. Appellante is tot uitvoerster van de uiterste wilsbeschikkingen van erflater benoemd en haar is daartoe alle nodige macht, last en gezag verleend, welke gegeven kunnen worden, in het bijzonder het recht tot inbezitneming van de gehele nalatenschap van erflater, gedurende de tijd die voor de afwikkeling daarvan is vereist.
9. In het testament is uitdrukkelijk opgenomen dat de beschikkingen niet door erflater zijn gemaakt om zijn nakomelingen te benadelen, doch om zijn echtgenote in staat te stellen na zijn overlijden zoveel mogelijk te blijven leven op dezelfde wijze als tijdens hun huwelijk.
10. Bij beschikking van 21 april 2017 heeft de kantonrechter in de rechtbank Den Haag appellante ontslagen als executeur-testamentair. Het inleidende verzoek van geïntimeerde en haar echtgenoot om een van hen als opvolgend executeur te benoemen, is daarbij afgewezen.

Het geschil

11. Het testament van erflater is opgemaakt onder oud erfrecht en betreft een zogeheten ouderlijke boedelverdeling op de voet van artikel 4:1167 BW (oud). Dit houdt in een verdeling van de nalatenschap door middel van een daarop gerichte uiterste wilsbeschikking. Erflater is onder het nieuwe erfrecht overleden, maar krachtens het overgangsrecht van artikel 79 Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek (Ow) heeft het testament van erflater zijn werking behouden. De ouderlijke boedelverdeling heeft goederenrechtelijk effect door het enkele feit van overlijden. Enige levering is niet vereist (artikel 129 lid 3 Ow).
12. Het onderhavige geschil beperkt zich tot de kwestie of appellante gehouden is de financiële bescheiden aan geïntimeerde te verstrekken, waartoe zij krachtens het bestreden vonnis is veroordeeld en of de daaraan verbonden dwangsom terecht is opgelegd.
13. Het hof zal de grieven van partijen zo veel mogelijk gezamenlijk behandelen.
14. Appellante is het niet eens met het oordeel van de rechtbank dat zij binnen vier weken na de datum van het bestreden vonnis de genoemde bescheiden aan geïntimeerde dient te verstrekken, onder verbeurte van een dwangsom. Zij voert daartoe - kort gezegd - het volgende aan:
- nu appellante geen executeur meer is, dient de boedelbeschrijving door beide erfgenamen plaats te vinden gelet op de inhoud van het testament van erflater;
- op appellante rust een inspanningsverplichting (waaraan zij heeft voldaan door onmiddellijk na het vonnis contact op te nemen met de desbetreffende buitenlandse banken) en geen resultaatsverplichting;
- de opgelegde dwangsom is buitenproportioneel en de periode van vier weken is te kort om alle informatie te verkrijgen;
- de verslechterde verhouding tussen appellante en geïntimeerde is niet aan appellante te wijten en vormt geen reden om dwangsommen op te leggen.
15. Geïntimeerde bestrijdt de stellingen van appellante. Volgens haar had appellante wel degelijk de juiste informatie kunnen overleggen, maar laat zij dit bewust na. Op grond van artikel 4:16 lid 4 BW is appellante ook in haar hoedanigheid van erfgenaam gehouden om geïntimeerde te informeren. De dwangsom is terecht opgelegd en niet buitenproportioneel. Appellante heeft zeven jaar de tijd gehad om de stukken over te leggen en een boedelbeschrijving te initiëren. Zij heeft als langstlevende de toegang tot de nodige informatie, maar verzuimt ondanks de dwangsommen om deze informatie aan geïntimeerde te verstrekken. Geïntimeerde wenst om die reden een verhoging van de opgelegde dwangsom, zonder maximering. Daarnaast wenst zij informatie te ontvangen over de (aanwezigheid van de) bankkluis bij de ING-bank en de inhoud daarvan per de sterfdatum van erflater.
16. Appellante bestrijdt de stellingen van geïntimeerde in het incidenteel appel en voert verweer tegen de door geïntimeerde voorgestane hoogte van de dwangsom en het loslaten van de maximering. Verder voert appellante aan dat er geen grote sommen contanten aanwezig waren en dat zij daarover dan ook geen informatie kan verstrekken.

De beoordeling

Verstrekken van financiële gegevens en oplegging dwangsom
17. Het hof overweegt als volgt. In het testament van erflater is aan de erfgenamen de last en verplichting opgelegd bij notariële akte een beschrijving op te maken van de nalatenschap van erflater, daarbij tevens de toegedeelde zaken te specificeren en de grootte van de toegedeelde vordering wegens overbedeling ten bedrage van het zuiver erfdeel van geïntimeerde te berekenen.
18. Deze door erflater opgelegde ‘last en verplichting’ brengt naar het oordeel van het hof met zich dat partijen als erfgenamen van erflater elkaar dienen te informeren om de omvang en samenstelling van de nalatenschap per datum overlijden erflater en dat zij elkaar de nodige medewerking dienen te verlenen teneinde informatie van bijvoorbeeld financiële instellingen te verkrijgen. Appellante heeft in zoverre terecht naar voren gebracht dat het gaat om een wederzijdse verplichting. Of artikel 4:16 BW, dat ziet op het versterferfrecht, ook op de testamentaire ouderlijke boedelverdeling van toepassing is, kan hiermee in het midden blijven.
19. Appellante kan aan geïntimeerde enkel de voormelde gegevens per sterfdatum van de erflater verstrekken voor zover zij daarover de beschikking heeft of redelijkerwijs kan krijgen.
Op haar rust in zoverre een inspanningsverplichting en geen resultaatsverplichting. Appellante is in het bestreden vonnis op straffe van verbeurte van een dwangsom veroordeeld tot het binnen vier weken verstrekken van stukken waarvan onduidelijk is of appellante deze bij derden binnen dat korte tijdsbestek kan verkrijgen. Dat gaat de inspanningsverplichting van appellante, zoals hiervoor omschreven, te buiten. In zoverre slagen de grieven.
20. Het hof merkt in dit kader nog op dat geïntimeerde in randnummer 37 van haar inleidende dagvaarding erkent dat zij inzage had in de administratie van erflater en appellante. Naar het oordeel van het hof staat geïntimeerde in haar hoedanigheid van erfgenaam van erflater derhalve niets in de weg om op basis van die kennis met een door een notaris op te stellen verklaring van erfrecht zelfstandig financiële informatie bij de desbetreffende derden in te winnen.
21. Het overige dat door partijen is gesteld behoeft geen verdere bespreking aangezien dit niet relevant is voor de beoordeling van het onderhavige geschil. Wel raadt het hof partijen aan om met de notaris om de tafel te gaan zitten voor het vinden van een oplossing en het conflict niet verder te laten escaleren.
22. Gelet op het vorenstaande zal het hof het bestreden vonnis overeenkomstig de vordering van appellante vernietigen.
Kluis met inhoud bij de ING-bank?
23. Geïntimeerde heeft in incidenteel appel gevorderd dat appellante op straffe van verbeurte van een dwangsom aanvullende informatie dient over te leggen betreffende de aanwezigheid per [de sterfdatum] van een bankkluis bij de ING-bank en de inhoud daarvan. Naar het oordeel van het hof had het op de weg van geïntimeerde gelegen nader te onderbouwen dat erflater per peildatum een kluisje met inhoud bij de ING-bank aanhield, nu appellante dit gemotiveerd betwist. Geïntimeerde heeft dat niet (voldoende) gedaan. De incidentele vordering van geïntimeerde ter zake zal derhalve worden afgewezen. Daarbij komt dat ook geïntimeerde in staat moet worden geacht bij de ING-bank informatie hierover aan te vragen (zie hiervoor onder rechtsoverweging 20). Dat appellante daaraan niet meewerkt, is niet gesteld of gebleken.
Proceskosten
24. Beide partijen vorderen over en weer de ander te veroordelen in de proceskosten in eerste aanleg. Het hof constateert dat (het dictum van) het bestreden vonnis geen eindbeslissing bevat over de proceskosten in eerste aanleg; de beslissing daarover is aangehouden. Het bestreden vonnis bevat op dit punt dus geen voor hoger beroep vatbare beslissing (zie artikel 358 Rv). Het hof zal partijen daarom niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen ter zake. Met betrekking tot de kosten van dit hoger beroep is het hof van oordeel dat een ieder zijn eigen kosten dient te dragen, zoals gebruikelijk in dit soort zaken.
25. Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

Beslissing

Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis voor zover vermeld onder 5.1, 5.2 en 5.3;
wijst de inleidende vorderingen van geïntimeerde zoals vermeld onder I en II van de inleidende dagvaarding alsnog af;
verklaart partijen niet-ontvankelijk in hun vorderingen betreffende de proceskosten in eerste aanleg;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.N. Labohm, S.H.M. van der Heiden en F. Ibili en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 december 2019 in aanwezigheid van de griffier.