Het geschil
11. Het testament van erflater is opgemaakt onder oud erfrecht en betreft een zogeheten ouderlijke boedelverdeling op de voet van artikel 4:1167 BW (oud). Dit houdt in een verdeling van de nalatenschap door middel van een daarop gerichte uiterste wilsbeschikking. Erflater is onder het nieuwe erfrecht overleden, maar krachtens het overgangsrecht van artikel 79 Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek (Ow) heeft het testament van erflater zijn werking behouden. De ouderlijke boedelverdeling heeft goederenrechtelijk effect door het enkele feit van overlijden. Enige levering is niet vereist (artikel 129 lid 3 Ow).
12. Het onderhavige geschil beperkt zich tot de kwestie of appellante gehouden is de financiële bescheiden aan geïntimeerde te verstrekken, waartoe zij krachtens het bestreden vonnis is veroordeeld en of de daaraan verbonden dwangsom terecht is opgelegd.
13. Het hof zal de grieven van partijen zo veel mogelijk gezamenlijk behandelen.
14. Appellante is het niet eens met het oordeel van de rechtbank dat zij binnen vier weken na de datum van het bestreden vonnis de genoemde bescheiden aan geïntimeerde dient te verstrekken, onder verbeurte van een dwangsom. Zij voert daartoe - kort gezegd - het volgende aan:
- nu appellante geen executeur meer is, dient de boedelbeschrijving door beide erfgenamen plaats te vinden gelet op de inhoud van het testament van erflater;
- op appellante rust een inspanningsverplichting (waaraan zij heeft voldaan door onmiddellijk na het vonnis contact op te nemen met de desbetreffende buitenlandse banken) en geen resultaatsverplichting;
- de opgelegde dwangsom is buitenproportioneel en de periode van vier weken is te kort om alle informatie te verkrijgen;
- de verslechterde verhouding tussen appellante en geïntimeerde is niet aan appellante te wijten en vormt geen reden om dwangsommen op te leggen.
15. Geïntimeerde bestrijdt de stellingen van appellante. Volgens haar had appellante wel degelijk de juiste informatie kunnen overleggen, maar laat zij dit bewust na. Op grond van artikel 4:16 lid 4 BW is appellante ook in haar hoedanigheid van erfgenaam gehouden om geïntimeerde te informeren. De dwangsom is terecht opgelegd en niet buitenproportioneel. Appellante heeft zeven jaar de tijd gehad om de stukken over te leggen en een boedelbeschrijving te initiëren. Zij heeft als langstlevende de toegang tot de nodige informatie, maar verzuimt ondanks de dwangsommen om deze informatie aan geïntimeerde te verstrekken. Geïntimeerde wenst om die reden een verhoging van de opgelegde dwangsom, zonder maximering. Daarnaast wenst zij informatie te ontvangen over de (aanwezigheid van de) bankkluis bij de ING-bank en de inhoud daarvan per de sterfdatum van erflater.
16. Appellante bestrijdt de stellingen van geïntimeerde in het incidenteel appel en voert verweer tegen de door geïntimeerde voorgestane hoogte van de dwangsom en het loslaten van de maximering. Verder voert appellante aan dat er geen grote sommen contanten aanwezig waren en dat zij daarover dan ook geen informatie kan verstrekken.
De beoordeling
Verstrekken van financiële gegevens en oplegging dwangsom
17. Het hof overweegt als volgt. In het testament van erflater is aan de erfgenamen de last en verplichting opgelegd bij notariële akte een beschrijving op te maken van de nalatenschap van erflater, daarbij tevens de toegedeelde zaken te specificeren en de grootte van de toegedeelde vordering wegens overbedeling ten bedrage van het zuiver erfdeel van geïntimeerde te berekenen.
18. Deze door erflater opgelegde ‘last en verplichting’ brengt naar het oordeel van het hof met zich dat partijen als erfgenamen van erflater elkaar dienen te informeren om de omvang en samenstelling van de nalatenschap per datum overlijden erflater en dat zij elkaar de nodige medewerking dienen te verlenen teneinde informatie van bijvoorbeeld financiële instellingen te verkrijgen. Appellante heeft in zoverre terecht naar voren gebracht dat het gaat om een wederzijdse verplichting. Of artikel 4:16 BW, dat ziet op het versterferfrecht, ook op de testamentaire ouderlijke boedelverdeling van toepassing is, kan hiermee in het midden blijven.
19. Appellante kan aan geïntimeerde enkel de voormelde gegevens per sterfdatum van de erflater verstrekken voor zover zij daarover de beschikking heeft of redelijkerwijs kan krijgen.
Op haar rust in zoverre een inspanningsverplichting en geen resultaatsverplichting. Appellante is in het bestreden vonnis op straffe van verbeurte van een dwangsom veroordeeld tot het binnen vier weken verstrekken van stukken waarvan onduidelijk is of appellante deze bij derden binnen dat korte tijdsbestek kan verkrijgen. Dat gaat de inspanningsverplichting van appellante, zoals hiervoor omschreven, te buiten. In zoverre slagen de grieven.
20. Het hof merkt in dit kader nog op dat geïntimeerde in randnummer 37 van haar inleidende dagvaarding erkent dat zij inzage had in de administratie van erflater en appellante. Naar het oordeel van het hof staat geïntimeerde in haar hoedanigheid van erfgenaam van erflater derhalve niets in de weg om op basis van die kennis met een door een notaris op te stellen verklaring van erfrecht zelfstandig financiële informatie bij de desbetreffende derden in te winnen.
21. Het overige dat door partijen is gesteld behoeft geen verdere bespreking aangezien dit niet relevant is voor de beoordeling van het onderhavige geschil. Wel raadt het hof partijen aan om met de notaris om de tafel te gaan zitten voor het vinden van een oplossing en het conflict niet verder te laten escaleren.
22. Gelet op het vorenstaande zal het hof het bestreden vonnis overeenkomstig de vordering van appellante vernietigen.
Kluis met inhoud bij de ING-bank?
23. Geïntimeerde heeft in incidenteel appel gevorderd dat appellante op straffe van verbeurte van een dwangsom aanvullende informatie dient over te leggen betreffende de aanwezigheid per [de sterfdatum] van een bankkluis bij de ING-bank en de inhoud daarvan. Naar het oordeel van het hof had het op de weg van geïntimeerde gelegen nader te onderbouwen dat erflater per peildatum een kluisje met inhoud bij de ING-bank aanhield, nu appellante dit gemotiveerd betwist. Geïntimeerde heeft dat niet (voldoende) gedaan. De incidentele vordering van geïntimeerde ter zake zal derhalve worden afgewezen. Daarbij komt dat ook geïntimeerde in staat moet worden geacht bij de ING-bank informatie hierover aan te vragen (zie hiervoor onder rechtsoverweging 20). Dat appellante daaraan niet meewerkt, is niet gesteld of gebleken.
24. Beide partijen vorderen over en weer de ander te veroordelen in de proceskosten in eerste aanleg. Het hof constateert dat (het dictum van) het bestreden vonnis geen eindbeslissing bevat over de proceskosten in eerste aanleg; de beslissing daarover is aangehouden. Het bestreden vonnis bevat op dit punt dus geen voor hoger beroep vatbare beslissing (zie artikel 358 Rv). Het hof zal partijen daarom niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen ter zake. Met betrekking tot de kosten van dit hoger beroep is het hof van oordeel dat een ieder zijn eigen kosten dient te dragen, zoals gebruikelijk in dit soort zaken.
25. Dit alles leidt tot de volgende beslissing.