ECLI:NL:GHDHA:2019:3728

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
16 december 2019
Publicatiedatum
24 februari 2020
Zaaknummer
2200255819
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak bedreiging in hoger beroep na emotionele ontlading

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 16 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld tot een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor bedreiging. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het vonnis zou worden vernietigd en dat de verdachte zou worden vrijgesproken. Het hof heeft het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het hoger beroep heroverwogen.

De ten laste gelegde uitlatingen van de verdachte, gedaan tijdens een emotionele ontlading na een incident met zijn scooter, werden door het hof beoordeeld. De verdachte had zijn zoon en ex-partner bedreigd met woorden die als dreigend konden worden opgevat. Het hof oordeelde echter dat de uitlatingen in de gegeven context niet van dien aard waren dat bij de aangevers een redelijke vrees kon ontstaan voor levensbedreiging of zwaar lichamelijk letsel. Het hof achtte de uitlatingen verwerpelijk, maar niet wettig en overtuigend bewezen.

Daarom heeft het hof het vonnis waarvan beroep vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. De benadeelde partijen waren in hoger beroep niet opnieuw in het strafgeding gevoegd, waardoor hun vorderingen tot schadevergoeding niet aan de orde waren. Het arrest is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier en is openbaar gemaakt.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002558-19
Parketnummer: 16-241042-17
Datum uitspraak: 16 december 2019
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 13 februari 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte]

geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1972,
thans niet gedetineerd.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 16 december 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte van het ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van zestien uren, subsidiair acht dagen hechtenis, en een gevangenisstraf voor de duur van één week voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met de bijzondere voorwaarde als in het vonnis vermeld. De benadeelde partijen zijn in hun vorderingen niet-ontvankelijk verklaard.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Genoemde benadeelde partijen hebben zich in hoger beroep niet opnieuw in het strafgeding gevoegd, zodat de vorderingen tot schadevergoeding in hoger beroep niet aan de orde zijn.
Verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag
De zaak is onder rolnummer 21-000929-18 aanhangig gemaakt bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, en vervolgens – op grond van artikel 62a, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO) in verband met de “Regeling tijdelijke aanwijzing gerechtshof Den Haag voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 2019” (Stcrt. 2019, nr. 2561595) – verwezen naar het gerechtshof Den Haag, dat ingevolge genoemde Regeling is aangewezen als ander gerechtshof als bedoeld in artikel 62a, eerste lid, RO.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Hij op één of meerdere tijdstippen op of omstreeks 6 juli 2017 te Veenendaal, althans in het arrondissement Midden-Nederland, in elk geval in Nederland,
[benadeelde partij 1] en/of [benadeeldepartij 2] (telefonisch) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [benadeeldepartij 1] en/of [benadeeldepartij 2]:
- ( telefonisch) dreigend de woorden toe te voegen “Die” [benadeeldepartij 1] “hang ik aan een boom. Nee die pak ik bij een boom, luister wat ik zeg tegen jou. Die ga ik bij een boom pakken en geloof maar wat ik zeg tegen jou.” en/of “Hij” [benadeeldepartij 1] “heeft ermee te maken, ik ga hem aan een boom hangen”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, en/of
- één of meerdere (sms-) bericht(en) en/of (WhatsApp-)bericht(en) te hebben gestuurd voorzien van de woorden: “ik iemand naar het bos brengen” en/of “ga eerst met [benadeeldepartij 1]” en/of “en dan pak ik jou” en/of “Jij gaat ook naar het bos. Aan die boom. En ik ga het ook filmen.” en/of “Ga maar beter verhuizen ga dat beter doen. Want ik heb boom”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Ter terechtzitting in hoger beroep is door de verdediging vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde.
Daartoe is aangevoerd dat de verdachte de uitlatingen jegens zijn zoon en toenmalige ex-partner heeft gedaan tijdens een emotionele ontlading, nadat zijn scooter was afgebrand en dat de gebezigde bewoordingen niet van dien aard zijn dat zij zijn op te vatten als een bedreiging in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Bovendien heeft de verdachte niet de intentie gehad daaraan daadwerkelijk gevolg te geven.
Het hof overweegt dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging, als bedoeld in artikel 285 Sr, onder meer is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de aangevers de redelijke vrees kon ontstaan dat zij het leven zouden kunnen verliezen dan wel zwaar lichamelijk letsel zouden kunnen oplopen.
Het hof acht de uitlatingen van de verdachte zonder meer verwerpelijk. Op grond van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en de inhoud van het dossier is het hof echter van oordeel dat de ten laste gelegde uitlatingen in de gegeven context niet van dien aard zijn en onder zodanige omstandigheden zijn geschied dat bij de aangevers de eerdergenoemde redelijke vrees kon ontstaan.
Naar het oordeel van het hof is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan – overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal - behoort te worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en
spreekt de verdachtedaarvan
vrij.
Dit arrest is gewezen door mr. H.C. Wiersinga, mr. B.P. de Boer en mr. W.M. Limborgh, in bijzijn van de griffier mr. K. Kiela.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 16 december 2019.