ECLI:NL:GHDHA:2019:3725

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 november 2019
Publicatiedatum
19 februari 2020
Zaaknummer
200.260.469/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om wijziging hoofdverblijfplaats en kindgebonden budget in familierechtelijke procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 20 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de hoofdverblijfplaats van de minderjarige en de verdeling van het kindgebonden budget (kgb) tussen de ouders. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. L.A. Jansen, verzocht om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem vast te stellen, terwijl de moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. P. Celikkal, zich hiertegen verzette. De vader stelde dat de kinderen evenveel bij hem als bij de moeder verbleven en dat hij recht had op een deel van het kgb, dat de moeder ontving voor de minderjarige. De moeder voerde aan dat de vader zijn verplichtingen jegens de meerderjarige zoon niet had nagekomen en dat hij geen bewijs had geleverd van zijn uitgaven voor de minderjarige.

Het hof heeft de feiten vastgesteld op basis van de eerdere beschikking van de rechtbank en de argumenten van beide partijen. Het hof oordeelde dat de huidige regeling van de hoofdverblijfplaats in het belang van de minderjarige was en dat er geen aanleiding was om deze te wijzigen. De moeder had aangetoond dat zij het kgb ten goede kwam aan de minderjarige en dat de vader geen bewijs had geleverd voor zijn claims. Het hof bekrachtigde de bestreden beschikking en compenseerde de proceskosten, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer van het hof, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.260.469/01
zaakgegevens rechtbank : C/09/566273 / FA RK 19-135
beschikking van de meervoudige kamer van 20 november 2019
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. L.A. Jansen te Oud-Beijerland,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. P. Celikkal te 's-Gravenhage.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio Haaglanden,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag (hierna: de rechtbank) van 6 maart 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vader is op 5 juni 2019 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De moeder heeft op 17 juli 2019 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof is voorts een brief van de zijde van de vader van 21 juni 2019 met bijlagen ingekomen op diezelfde dag.
2.4
De voorzitter heeft voorafgaand aan de zitting met de nader te noemen minderjarige gesproken.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 16 oktober 2019 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat.
De raad is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De advocaat van de vader heeft pleitnoties overgelegd.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Uit de (inmiddels verbroken) relatie tussen de moeder en de vader zijn geboren:
-de minderjarige [de minderjarige] (hierna te noemen: [de minderjarige] ), [in] 2002, te [geboorteplaats] ;
- de thans meerderjarige [de thans meerderjarige] (hierna te noemen: [de thans meerderjarige] ), geboren [in] 1998 te [geboorteplaats] .
De vader heeft [de minderjarige] erkend. De vader en moeder oefenen gezamenlijk het gezag uit over [de minderjarige] .
3.3
Bij beschikking van de rechtbank van 17 oktober 2017 is – voor zover thans van belang – bepaald dat [de minderjarige] bij de vader zal zijn:
- iedere week van dinsdag op woensdag;
- iedere week van donderdag op vrijdag;
- eenmaal per twee weken van vrijdag tot en met zondag;
- gedurende de helft van de schoolvakanties.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking zijn de verzoeken van de vader afgewezen:
- primair tot het vaststellen van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vader met ingang van de datum indiening verzoekschrift, dan wel van een datum die de rechtbank juist acht;
- subsidiair te bepalen dat de moeder maandelijks de helft van het aan haar toekomende kindgebonden budget (hierna: kgb) aan de vader betaalt en dat de moeder maandelijks aan de vader bewijsstukken toezendt waaruit het aan haar betaalde kgb blijkt.
4.2
De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, het hof:
- primair te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij hem zal zijn met ingang van de dag van indiening van dit verzoekschrift, dan wel vanaf de datum dat het hof in goede justitie zal vermenen te behoren;
- subsidiair te bepalen dat de moeder maandelijks de helft van het aan haar toekomende kgb aan de vader betaalt en te bepalen dat de moeder maandelijks aan de vader bewijsstukken toezendt waaruit het aan haar betaalde kgb blijkt;
- kosten rechtens.
4.3
De moeder verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vader:
- primair in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren;
- subsidiair de grieven van de vader ongegrond te verklaren;
- de vader te veroordelen in de kosten van deze procedure;
- naar het hof begrijpt – de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ter beoordeling aan het hof liggen voor de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] en, subsidiair, of de moeder de helft van het aan haar toekomende kindgebonden budget aan de vader dient te betalen.
5.2
De ouders hebben samen het gezag. Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan onder andere de beslissing omvatten bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft.
5.3
De vader voert aan dat de kinderen van partijen evenveel bij de vader zijn als bij de moeder. [de thans meerderjarige] heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de vader, [de minderjarige] bij de moeder. Sinds [de thans meerderjarige] 18 is geworden, ontvangt de vader geen kgb meer voor [de thans meerderjarige] , maar de moeder wel voor [de minderjarige] . De vader moet alles voldoen van zijn uitkering op grond van de Participatiewet. Inzicht in het inkomen van de moeder heeft de vader niet. Dat de moeder altijd de verblijfsoverstijgende kosten voor [de minderjarige] heeft betaald is logisch, aangezien zij hier het kgb voor ontvangt. De vader heeft de verblijfsoverstijgende kosten altijd voor [de thans meerderjarige] betaald. Dat [de minderjarige] het gevoel heeft niets tekort te komen is omdat de vader al zijn inkomsten voor haar inzet. De vader heeft het idee dat hij daar nu op afgerekend wordt. De moeder heeft nu jarenlang het kgb gebruikt voor haar auto en vakanties met de kinderen. De vader wil het meerdere besteden aan uitstapjes met zijn dochter. Tot slot voert de vader aan dat de rechtbank ook zijn subsidiaire verzoek had moeten behandelen.
5.4
De moeder voert het volgende verweer. De vader lijkt te vergeten dat hij verplicht is [de thans meerderjarige] tot zijn 21e jaar te onderhouden. De vader heeft geen enkele betaling laten zien die hij voor [de thans meerderjarige] heeft gedaan in het verleden. Niets wijst erop dat hij nu wel de verblijfsoverstijgende kosten voor [de minderjarige] zal bekostigen. De reiskosten van [de minderjarige] worden eveneens door de moeder betaald. Dat de moeder meer aan kgb zou ontvangen dan zij aan verblijfsoverstijgende kosten ontvangt is onjuist. Van de moeder kan niet verwacht worden dat zij alle bonnetjes bewaart. De bewijslast rust op de vader. De vader kan een andere oplossing verzinnen voor het bekostigen van deze uitstapjes, bijvoorbeeld door meer inkomen te genereren. Bovendien is daar het kgb niet voor bedoeld. Terecht heeft de rechtbank geoordeeld dat niet is gebleken dat de moeder het kgb voor andere doeleinden gebruikt. Het is juist de zorg van de moeder dat de vader het kgb zal aanwenden ter aflossing van zijn eigen schulden. De vader dient tot slot veroordeeld te worden in de kosten van rechtsbijstand, nu hij een oneigenlijke rechtsingang heeft ingezet en hierdoor een kansloze procedure aanhangig heeft gemaakt.
5.5
Het hof overweegt als volgt. De vader verzoekt een wijziging van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] met het oog op verkrijging van het kgb. Voor het hof is leidend of een wijziging van de hoofdverblijfplaats in het belang van [de minderjarige] kan worden geacht. Gebleken is dat de verdeling van de aanwezigheid van [de minderjarige] bij de vader en moeder min of meer bij helfte verdeeld is, zij het dat [de minderjarige] feitelijk enigszins meer tijd doorbrengt bij de moeder dan bij de vader. Hiermee is de situatie min of meer ongewijzigd ten opzichte van de situatie ten tijde van de beslissing van de rechtbank van 17 oktober 2017 (rechtsoverweging 3.3). Voorts is gebleken dat de moeder de verblijfsoverstijgende kosten van [de minderjarige] voor haar rekening neemt. Ter zitting heeft de moeder in dit kader diverse kosten opgevoerd die zij maakt voor [de minderjarige] en die door de vader niet zijn weersproken. Naar het oordeel van het hof heeft de moeder inzichtelijk gemaakt dat zij het kgb steeds ten behoeve van [de minderjarige] heeft aangewend. Hoewel de wens van de vader invoelbaar is, ziet het hof tegen de achtergrond van het voorgaande geen aanleiding om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] te wijzigen. Naar het oordeel van het hof zou dit onrust voor [de minderjarige] teweegbrengen, hetgeen niet in haar belang is. Het hof zal de bestreden beschikking op dit onderdeel dan ook bekrachtigen.
Ten overvloede overweegt het hof nog dat de moeder ter zitting in hoger beroep heeft toegezegd bereid te zijn met de vader in overleg te treden over een tegemoetkoming in de kosten die de vader maakt voor [de minderjarige] .
5.6
Ten aanzien van het subsidiaire verzoek van de vader betreffende de verdeling over partijen van het aan de moeder toekomende kgb, is namens de vader ter zitting in hoger beroep aangevoerd dat tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen, die inhoudt dat een ieder recht heeft op de helft van het kgb. Naar het oordeel van het hof is het bestaan van een dergelijke overeenkomst tussen partijen door de moeder voldoende betwist en niet door de vader aannemelijk gemaakt. Uit de tussen partijen gemaakte afspraak dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen over beide ouders verdeeld wordt, volgt naar het oordeel van het hof nog niet dat partijen daarmee bedoeld zouden hebben om het kgb van [de minderjarige] bij helfte over de ouders te verdelen, zodra [de thans meerderjarige] meerderjarig zou worden. Het hof zal ook dit verzoek van de vader daarom afwijzen.
5.7
Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.
5.8
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.M. van Baardewijk, F. Ibili, en M.J. Vonk, bijgestaan door mr. J. Stein als griffier, en is op 20 november 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.