ECLI:NL:GHDHA:2019:3724
Gerechtshof Den Haag
- Rekestprocedure
- Rechtspraak.nl
Bekrachtiging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van een hoger beroep
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 13 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [de minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft tegen eerdere beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam geappelleerd. De kinderrechter had eerder de ondertoezichtstelling van de minderjarige verlengd en de machtiging tot uithuisplaatsing gedeeltelijk toegewezen. De moeder verzocht om vernietiging van deze beschikkingen en om haar medewerking te verlenen tot een gefaseerde terugplaatsing van de minderjarige binnen twee maanden na de uitspraak.
Het hof heeft vastgesteld dat de moeder niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep tegen de beschikkingen van 20 november 2018 en 23 mei 2019, omdat zij deze na de beroepstermijn heeft ingesteld. Het hof heeft echter de bestreden beschikking van 2 juli 2019 beoordeeld. De moeder voerde aan dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing niet in het belang van de minderjarige is, terwijl de GI (Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond) stelde dat thuisplaatsing niet in het belang van de minderjarige zou zijn.
Na beoordeling van de feiten en omstandigheden, waaronder de ontwikkeling van de minderjarige en de opvoedvaardigheden van de moeder, concludeerde het hof dat de noodzaak tot uithuisplaatsing van de minderjarige aanwezig blijft. Het hof bekrachtigde de bestreden beschikking van 2 juli 2019 en wees het verzoek tot terugplaatsing van de minderjarige af. De beslissing werd genomen in het belang van de minderjarige, die behoefte heeft aan specifieke opvoedkundige vaardigheden die de moeder op dit moment niet kan bieden.