De door de kantonrechter in het tussenvonnis van 1 april 2016 en in het bestreden vonnis vastgestelde feiten zijn, behoudens hetgeen onder grief 1 is aangevoerd, niet in geschil. Het gaat in deze zaak om het volgende.
[geïntimeerde] heeft een dochter genaamd [naam dochter] (hierna: [naam dochter]). Toen [naam dochter] veertien was, heeft [geïntimeerde] een paard voor haar gekocht. Dat paard was gestald in een manege in [woonplaats]. [appellant] is bij die manege werkzaam geweest als trainer en heeft [naam dochter] jarenlang paardrijles gegeven. Daarnaast traint en verkoopt [appellant] dressuurpaarden.
In 2010 is [appellant] gestopt bij de manege in [woonplaats]. Hij heeft zijn werkzaamheden voortgezet bij Ruitersportcentrum [naam sportcentrum] te [vestigingsplaats] (hierna: het Ruitersportcentrum). [naam dochter] heeft haar paard in 2010 ook bij het Ruitersportcentrum gestald. Vanaf 2013 kreeg het paard van [naam dochter] met blessures te maken.
Een maand of drie daarvoor had [appellant] het paard ‘[naam paard]’ gekocht en bij het Ruitersportcentrum gestald (hierna: [naam paard]). [appellant] heeft [naam paard] voor de aankoop laten keuren. [naam paard] was een jong paard van vijf jaar oud en moest nog getraind worden als wedstrijdpaard.
[naam dochter] heeft [naam paard] vanaf 2013 bereden. [appellant] heeft een bijdrage van 50% in de onderhoudskosten van [naam paard] ontvangen.
[naam paard] is op 5 december 2014 in aanwezigheid van [geïntimeerde] en [naam dochter] gekeurd. De keuring vond plaats in het kader van een mogelijke verkoop van [naam paard] (of het resterende aandeel van 50% van de eigendom van [naam paard], dat is tussen partijen in geschil) door [appellant] aan [geïntimeerde]. Bij de keuring zijn aandoeningen in de linkerknie en het -spronggewricht geconstateerd. Dit is diezelfde dag gemeld aan [appellant]. [naam paard] is na de keuring teruggebracht naar het Ruitersportcentrum.
Op of omstreeks 6 december 2014 zijn [geïntimeerde] en [naam dochter] naar het Ruitersportcentrum gegaan. [naam paard] stond op dat moment niet meer in de stal. Vernomen werd dat [appellant] [naam paard] had verkocht aan [betrokkene 1] Dressage Stables B.V. (hierna: [betrokkene 1]), een partij aan wie [appellant] eerder paarden had verkocht en voor wie hij als ZZP’er werkzaamheden uitvoerde.
[betrokkene 1] heeft [naam paard] op 24 december 2014 doorverkocht aan de heer [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2]) voor € 32.500,--.
- een verklaring voor recht dat de koopovereenkomst van 1 december 2013 tussen haar en [appellant] middels een buitengerechtelijke verklaring van 5 februari 2015 is ontbonden, althans deze overeenkomst te ontbinden;
- [appellant] te veroordelen aan haar te betalen € 7.500,-- aan koopsom en € 3.390,-- aan gemaakte kosten ter zake van onderhoud en keuring van [naam paard];
- [appellant] te veroordelen aan haar te betalen 50% van de winst van de verkoop van [naam paard], zijnde € 8.750,--, subsidiair € 4.800,-- als vergoeding voor training en verzorging, meer subsidiair € 2.000,-- aan waardevermeerdering en meest subsidiair € 1.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente en € 931,90 aan buitengerechtelijke kosten; en
- [appellant] te veroordelen in de proceskosten en de nakosten.
10. Aan haar vordering heeft [geïntimeerde] (samengevat) ten grondslag gelegd dat zij op 1 december 2013 een koopovereenkomst heeft gesloten met [appellant]. Op grond van deze overeenkomst is [geïntimeerde] tegen contante betaling van € 7.500,-- voor 50% eigenaar geworden van [naam paard]. [naam dochter] zou [naam paard] trainen, zodat zijn waarde zou vermeerderen. Tevens is volgens [geïntimeerde] overeengekomen dat beide partijen 50% van de kosten ten behoeve van [naam paard] zouden dragen en is haar een optie tot aankoop van de andere 50% van de eigendom in [naam paard] verleend. De koopsom voor dit aandeel is hierbij op voorhand vastgesteld op € 8.500,--, aldus [geïntimeerde].
10. Volgens [geïntimeerde] is (mede) als gevolg van [naam dochter]’s training het niveau van [naam paard] sterk verbeterd. Op 1 december 2014 heeft een gesprek plaatsgevonden over de koop door [geïntimeerde] van de resterende 50% van de eigendom van [naam paard]. In dit verband is [naam paard] gekeurd en zijn aandoeningen aan zijn benen vastgesteld. De dag na de keuring zou overleg plaatsvinden over de aankoopprijs, maar toen bleek [naam paard] te zijn verdwenen en verkocht aan [betrokkene 1].
10. [geïntimeerde] stelt dat zij geen toestemming heeft gegeven voor de verkoop van haar aandeel in de eigendom van [naam paard]. [appellant] heeft geen informatie verstrekt over de gerealiseerde verkoopprijs en daarvan is niet een deel afgedragen aan [geïntimeerde]. Bij brief van 7 april 2015 heeft [geïntimeerde] de door haar gestelde koopovereenkomst ontbonden. Daarmee heeft [geïntimeerde] aanspraak op terugbetaling van de koopprijs, haar bijdragen in het onderhoud van [naam paard] en vergoeding van de schade als gevolg van de onregelmatige verkoop van haar aandeel. [appellant] heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen.
10. De kantonrechter heeft voor recht verklaard dat de koopovereenkomst van 1 december 2013 tussen [geïntimeerde] en [appellant] door de buitengerechtelijke verklaring van 7 april 2015 is ontbonden en heeft de geldvorderingen van [geïntimeerde] tot een bedrag van € 15.770,-- toegewezen. De kantonrechter overwoog hiertoe (samengevat) dat [geïntimeerde] er in geslaagd is te bewijzen dat zij met [appellant] op 1 december 2013 een koopovereenkomst was aangegaan en tegen een contante betaling van € 7.500 voor 50% eigenares was geworden van [naam paard]. Tevens achtte de kantonrechter bewezen dat aan [geïntimeerde] een optie tot aankoop van de andere 50% van de eigendom was verleend, waarbij de koopsom op voorhand was vastgesteld op € 8.500,--. De kantonrechter heeft verder geoordeeld dat [geïntimeerde] de koopovereenkomst rechtsgeldig op 7 april 2015 heeft ontbonden op grond van non-conformiteit. Als gevolg van deze ontbinding moet [appellant] de aankoopsom van
€ 7.500,-- terugbetalen, alsmede een bedrag van € 2.430,-- aan onderhoud en
€ 5.840,-- aan aanvullende schadevergoeding in de vorm van misgelopen winst.
15. De grieven leggen het geschil in volle omvang aan het hof voor.
15. Het hof verenigt zich met het oordeel van de kantonrechter, zoals weergegeven in rovv. 3.4, 3.5.1-3.5.4 van het bestreden vonnis, dat op basis van de verklaringen van de getuigen vast staat dat [geïntimeerde] voor een contante betaling van
€ 7.500,-- voor 50% eigenaar is geworden van [naam paard] (en is afgesproken dat [geïntimeerde] voor 50% in zijn kosten zou bijdragen). Hetgeen [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd maakt dit niet anders, temeer niet nu hij hierbij niet met nieuwe bewijsmiddelen ter zake komt, maar slechts de uitleg van de kantonrechter bestrijdt. Het hof acht niet bewezen dat partijen ook overeenstemming hebben bereikt over de nadere afspraken, zoals neergelegd in de schriftelijke overeenkomst. De heer [X], directeur van het Ruitersportcentrum, heeft weliswaar verklaard dat [appellant] aan hem vroeg de schriftelijke overeenkomst te beoordelen, maar feit is dat [appellant] vervolgens deze overeenkomst nooit getekend aan [geïntimeerde] heeft geretourneerd.
17. Het hof oordeelt dat verder vast is komen te staan dat [appellant] aan [geïntimeerde] in 2013 (een aandeel in) een non-conform paard heeft verkocht en geleverd. Tussen partijen staat immers onbetwist vast dat in 2014 is geconstateerd dat [naam paard] behept is met fragmenten in zijn linkerknie en –spronggewricht die kunnen leiden tot kreupelheid. [geïntimeerde] heeft voorts gemotiveerd gesteld dat deze aandoening al van jongs af aan bij [naam paard] aanwezig moet zijn geweest (en bij een eerdere keuring naar voren had moeten komen). Dit komt ook overeen met productie 5a inleidende dagvaarding, waarin een beschrijving is gegeven van de aandoening OCD. Bij die stand van zaken passeert het hof de (blote) betwisting van [appellant], inhoudende dat [naam paard] geen gebrek had op het moment van de verkoop aan [geïntimeerde]. Het verweer van [appellant] dat hij het keuringsrapport (van zijn eigen aankoop van [naam paard] in 2013) waarmee hij zijn betwisting zou kunnen onderbouwen, kwijt is, maakt dit niet anders, temeer niet nu dit voor zijn risico komt. Dit betekent dat [appellant] toerekenbaar tekort is geschoten bij de verkoop en levering van (een deel van) het paard aan [geïntimeerde] in 2013. Deze tekortkoming rechtvaardigt, zoals ook niet is bestreden, de ontbinding van de koopovereenkomst. Dit betekent dat [geïntimeerde] de koopovereenkomst in 2015 rechtsgeldig buitengerechtelijk heeft ontbonden. Voor zover [appellant] (met nr. 59 memorie van grieven) bedoeld heeft te stellen dat [geïntimeerde] niet tijdig heeft geklaagd, wordt deze stelling verworpen, omdat vaststaat dat onmiddellijk na de keuring in 2014 over de uitslag daarvan bij [appellant] is geklaagd.
18. [geïntimeerde] vordert op grond van de ontbinding onder meer terugbetaling van de door haar betaalde koopsom, kosten voor onderhoud en aanvullende schadevergoeding (‘50% van de winst van de verkoop van [naam paard]’).
19. Bij de berekening van de aanvullende schadevergoeding (ex art. 6:277 BW) stelt het hof het volgende voorop. De omvang van deze schade wordt berekend door uit te gaan van het positief contractsbelang, waarbij de verschuldigde schadevergoeding wordt gevonden door vergelijking van twee denkbare vermogenssituaties. Enerzijds de situatie welke zou zijn voortgevloeid uit een in alle opzichten onberispelijke nakoming en anderzijds die welke zou resulteren uit een ontbinding zonder schadevergoeding, na afwikkeling van de daaruit voortvloeiende restitutieplichten (Parl. Gesch. Boek 6, p. 1036).
20. [naam paard] is door [betrokkene 1] ongeveer tweeënhalve week na aankoop (in december 2014) doorverkocht aan [betrokkene 2], een derde die geen relatie heeft met partijen, voor € 32.500,--. Het hof zal er daarom schattenderwijze van uitgaan dat dit de waarde was van [naam paard] in 2014 waarbij het gebrek van [naam paard] buiten beschouwing wordt gelaten. De helft daarvan, zijnde € 16.250,-- dient daarom als startpunt bij de schatting van de schade. Als [appellant] in 2013 (de helft van) een onberispelijk paard had verkocht aan [geïntimeerde], dan zou [geïntimeerde] aanspraak hebben gehad op dit bedrag aan misgelopen winst (omdat [appellant] zonder toestemming van [geïntimeerde] [naam paard] in 2014 niet had mogen doorverkopen). Op grond van art. 6:277 BW komt op deze misgelopen winst van € 16.250,-- in mindering het bedrag dat [geïntimeerde] ontvangt bij ontbinding zonder schadevergoeding, na afwikkeling van de ongedaanmakingsverbintenissen. Dat bedrag is de aankoopsom van € 7.500,-- en het aandeel van [geïntimeerde] in de onderhoudskosten, dat € 2.430,-- bedraagt (in totaal € 9.930,--). De ontbindingsschade bedraagt in deze schattende benadering dus € 16.250,-- minus
€ 9.930,-- = € 6.320,--
20. Het totale bedrag (terugbetaling van de door [geïntimeerde] betaalde koopsom, kosten voor onderhoud en aanvullende schadevergoeding) komt daarmee schattenderwijs uit op tenminste het door de kantonrechter toegewezen bedrag.
20. Nu [geïntimeerde] geen incidenteel beroep heeft ingesteld kan het hof geen hoger bedrag toewijzen dan de kantonrechter heeft toegewezen. Om die reden zal het bestreden vonnis worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het hoger beroep worden veroordeeld.
Beslissing
- bekrachtigt het bestreden vonnis;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van de [geïntimeerde] tot op heden begroot op € 726,-- aan griffierecht en € 2.685,-- aan advocaatkosten; en
- verklaart dit arrest ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.